Overig  

LS&R 753

Procedure leent zich niet voor een deskundigenonderzoek inzake causaal verband

Rechtbank Noord-Nederland 30 augustus 2013, ECLI:RBNNE:2013:5124 (Univé)
Medisch causaal verband. Deskundigenonderzoek. Deelgeschil. Op 25 maart 2003 was verzoekster passagier in een door haar echtgenoot bestuurde auto die van achteren is aangereden door een bij Univé verzekerde auto. Univé heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade die verzoekster als gevolg van die aanrijding lijdt. Verzoekster vraagt verklaring voor recht dat Univé is gehouden de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade te vergoeden en te verklaren voor recht dat haar gezondheidsklachten en beperkingen rechtsreeks gevolg zijn van dat ongeval.

De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in het verzoek van verklaring voor recht dat Univé gehouden is de geleden schade te vergoeden, Univé heeft immers al aansprakelijkheid erkend. De rechtbank kan ook geen verklaring voor recht geven dat er causaal verband is tussen de geleden schade en het ongeval. Het tweetal geleverde medische rapporten zijn onvoldoende bewijs en er is een deskundigenonderzoek nodig. Deze procedure leent zich niet voor een deskundigenonderzoek nu de investeringen in een deskundigenonderzoek niet opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

Beoordeling
4.2 Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat Univé haar aansprakelijkheid erkent, kan zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden aangenomen dat [verzoekster] belang heeft bij haar verzoek voor recht te verklaren dat Univé gehouden is de schade die zij lijdt als gevolg van het ongeval, te vergoeden. In zoverre is [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek (art. 3:303 BW).

4.4 [verzoekster] onderbouwt de door haar ervaren gezondheidsklachten en beperkingen in hoofdzaak met een beroep op een tweetal medische rapporten. Daartegen keert Univé zich. Univé heeft gemotiveerd betwist dat met die rapporten vast staat dat de gezondheidsklachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval.

4.5. Gelet op die betwisting is een instructie in de vorm van een deskundigenonderzoek aangewezen ter beantwoording van de vraag of de gezondheidsklachten en beperkingen van [verzoekster] door het ongeval zijn veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat deze procedure zich niet leent voor dat deskundigenonderzoek, omdat de investering in tijd, geld en moeite die met de een deskundigenonderzoek gepaard gaat, niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10).

LS&R 735

Tussen OXYGESIC en MAXIGESIC merkenrechtelijk geen verwarring

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-328/12 (Mundipharma / OHMI - AFT Pharmaceuticals (Maxigesic)) - dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep door de houder van het woordmerk „OXYGESIC” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1788/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 mei 2012 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „Maxigesic” voor waren van klasse 5 in te schrijven, in het kader van de oppositie die door verzoekster is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

37      Diese Argumentation der Klägerin vermag nicht zu überzeugen. Zum einen ist zu bemerken, dass die deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 25 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, allgemein verständlich sind und der Klageschrift zu entnehmen ist, dass die Klägerin selbst das Wort „Analgesie“ und den Ausdruck „analgetische Wirkung“ als in Deutschland bekannt bezeichnet. Aus der Verfahrensakte des HABM geht im Übrigen hervor, dass die Klägerin diese Begriffe in ihren eigenen Informationsbroschüren über die von der älteren Marke erfassten Schmerzmittel verwendet. Zum anderen ist festzustellen, dass die Endung „gesic“ den Endungen „gesie“ und „getisch“ der deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“ ähnelt, so dass sie vom deutschen Verbraucher auch ohne den Wortanfang „anal“ als Hinweis auf diese Wörter verstanden werden kann. Unter diesen Umständen ist der deutsche Verbraucher in der Lage, die Endung „gesic“ mit Arzneimitteln mit analgetischer Wirkung in Verbindung zu bringen. Folglich hat die Beschwerdekammer zu Recht angenommen, dass aus Sicht des maßgeblichen Publikums, insbesondere des deutschen Verbrauchers, die den einander gegenüberstehenden Zeichen gemeinsame Endung „gesic“ für solche Produkte beschreibend ist.

68      Nach alledem bieten unter Berücksichtigung des von den einander gegenüberstehenden Zeichen vermittelten Gesamteindrucks und des erhöhten Grades an Aufmerksamkeit des maßgeblichen Publikums die zwischen diesen Zeichen bestehenden Unterschiede trotz der vorliegenden Identität der in Rede stehenden Waren hinreichende Gründe dafür, die Gefahr von Verwechslungen bei diesem Publikum auszuschließen.

69      Die Beschwerdekammer hat daher eine Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen im Sinne des Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 zu Recht verneint.
LS&R 733

Weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen in een klasse

HvJ EU 17 oktober 2013, zaak C-597/12P (Isdin/BHIM en Bial-Portela) - dossier
Merkenrecht. Motiveringsplicht. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 9 oktober 2012, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de kamer van beroep houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ZEBENIX” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 42 tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „ZEBEXIR” voor waren van de klassen 3 en 5 is ingesteld. Het beroep wordt toegewezen.

Wanneer eenzelfde weigeringsgrond wordt ingebracht, mag de motivering globaal zijn en moeten de waren en diensten concreet verbonden zijn dat de groep waren en diensten homogeen is. Het volstaat niet dat de waren of diensten tot dezelfde klasse behoren om van homogeniteit te spreken. Omdat het Gerecht zelf een onderscheid in eenzelfde klasse heeft gemaakt, dient zij de weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen; dat ontbreekt. Het Hof verwijst de zaak terug naar het Gerecht.

27      Deze mogelijkheid geldt evenwel enkel voor waren en diensten die zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is. Het volstaat niet dat de betrokken waren of diensten tot dezelfde klasse in de zin van de Overeenkomst van Nice behoren, om van een dergelijke homogeniteit te kunnen spreken, aangezien deze klassen vaak een grote verscheidenheid van waren of diensten omvatten die niet noodzakelijk in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn (zie in die zin beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, Jurispr. blz. I‑2395, punt 40).
28      In casu heeft het Gerecht zelf een onderscheid gemaakt tussen de waren van eenzelfde klasse van de Overeenkomst van Nice, op basis van de omstandigheden waaronder deze in de handel worden gebracht. Bijgevolg moest het zijn beslissing motiveren voor elk van de groepen waren die het binnen deze klasse heeft gevormd.
29      Aangezien een dergelijke motivering ontbreekt voor de andere dan de in punt 40 van het bestreden arrest genoemde waren van klasse 5, namelijk voedingsmiddelen voor baby’s, verbandmiddelen, ontsmettingsmiddelen, middelen ter verdelging van ongedierte, schimmeldodende en onkruidverdelgende middelen, kunnen de belanghebbenden op grond van dat arrest niet de redenen kennen waarop het Gerecht dienaangaande zijn vernietiging van de litigieuze beslissing baseert, en beschikt het Hof niet over voldoende elementen om zijn toezicht in het kader van de onderhavige hogere voorziening uit te oefenen.
LS&R 729

Maandoverzicht Tuchtrecht september 2013

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per twee weken te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 10 december 2012, YG2376, 1271
Klaagster verwijt verweerder, tandarts, dat hij 16 insufficiënte wortelkanaalbehandelingen heeft uitgevoerd, waarvan er hooguit twee noodzakelijk waren, dat hij de ingrepen zonder behandelplan en begroting heeft uitgevoerd en hij klaagster met acute klachten niet serieus heeft genomen. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 17 december 2012, YG2501, 1228
Psychiater.Klaagster verwijt verweerder dat hij privacygevoelige informatie over haarzelf, haar partner en haar kinderen heeft opgenomen in de brief van 10 januari 2012 aan het UWV en dat hij deze brief heeft opgestuurd zonder eerst met klaagster te overleggen. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 22 januari 2013, YG2735, 2012/226
De huisarts werkt een dagdeel in de week als arts bij het bedrijf waar klager in dienst is. Klager verwijt de huisarts dat hij zich ten onrechte heeft uitgegeven als bedrijfsarts en als zijn behandelend arts, zonder klager hierbij zelf te betrekken, of diens toestemming hiervoor te hebben verkregen. De huisarts heeft zich volgens klager ten onrechte bemoeid met klagers gezondheid en re-integratie. Gegrond. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 12 februari 2013, YG2825, 2012/139
Klaagster is de moeder van een minderjarige patiënt die is opgenomen in een instelling voor kinder-en jeugdpsychiatrie. Tijdens het verblijf in deze instelling was verweerder zijn behandelend psychiater. Klaagster verwijt de psychiater zonder haar medeweten medicatie aan haar zoon te hebben verstrekt. Gegrond. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 20 augustus 2013, YG3195, 2012/308
De IGZ verwijt de huisarts dat hij zich niet heeft gehouden aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding ten aanzien van een zorgvuldige uitvoering van euthanasie bij twee van zijn patiënten. De huisarts heeft niet de aangewezen middelen conform de vigerende Standaard Euthanatica gebruikt en heeft de toe te dienen euthanatica niet laten controleren door een onafhankelijk apotheker. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 20 augustus 2013, YG3196, 2011-259a
Klager verwijt de verpleegkundige dat zij niet de afgesproken wondzorg heeft gegeven, geen aandacht heeft gehad voor de toenemende pijnklachten die klager steeds heeft geuit en de achteruitgaande lichamelijke conditie van klager en geen aantekeningen in het zorgdossier (hierover) heeft gemaakt.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 23 augustus 2013 YG3204, 096-2013
Klaagster verwijt kinderarts schending van het beroepsgeheim omdat zij de ontslagbrief zonder klaagsters toestemming aan haar vader heeft verstrekt. Verweerster heeft de klacht erkend. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Groningen 27 augustus 2013, YG3215, G2013/05
Klacht tegen huisarts. Klagers verbleven op een Waddeneiland. Klaagster meldde zich met diverse klachten bij verweerder. Verweerder heeft klaagster laten gaan om per boot naar het vasteland af te reizen. Vlak voor vertrek kreeg klaagster zeer ernstige klachten, waarna een tweede consult volgde. Klaagster is per traumahelikopter naar het ziekenhuis vervoerd, waar zij aan een aortadissectie werd geopereerd. Zij liep een dwarslaesie en hersenletsel op. Klacht deels gegrond.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 augustus 2013, YG3205, 2012/089
Klager dient een klacht in over de second opinion met betrekking tot zijn schouderklachten welke verweerder bij hem heeft verricht. Klager verwijt verweerder dat hij zijn revalidatie heeft belemmerd, door op onprofessionele wijze te reageren op suggesties en bevindingen van eerder behandelaars (fysiotherapeuten) van klager en klager zelf.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 augustus 2013, YG3206, 2012/179
Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld door een operatie uit te voeren waaraan klaagster blijvend letsel heeft overgehouden. Klaagster is onvoldoende geïnformeerd voorafgaande aan de operatie en er is bij haar zonder noodzaak het Dynesys systeem geplaatst. Daarbij heeft verweerder onvoldoende nazorg verricht.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 27 augustus 2013, YG 3209, 2011-238a
Klaagster verwijt de psychotherapeut dat deze buiten medeweten van klaagster en zonder haar toestemming gegevens over haar aan derden heeft verstrekt ten behoeve van een juridische procedure. Klaagster stelt voorts dat de gegevens onjuist zijn en het verstrekken ervan ernstige schade toebrengt aan haar en haar kinderen.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 agustus 2013, YG3211, 2012/460
Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg onder andere dat hij onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld door onvoldoende aandacht te besteden aan de bij klaagster bestaande bacteriële infectie en daartegen passende maatregelen te nemen. Voorts verwijt klaagster dat verweerder zonder haar medeweten en toestemming gebruik heeft gemaakt van donorbot waardoor haar een goede kans op herstel is ontnomen. Daarbij heeft verweerder de onderbeenamputatie die uiteindelijk nodig bleek op onzorgvuldige wijze uitgevoerd waardoor een heroperatie noodzakelijk was. Verweerder heeft daarbij volgens klaagster onvoldoende gedocumenteerd in het dossier.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 augustus 2013, YG3212, 2012/227
Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder zijn toestemming informatie op te vragen bij klagers huisarts en door over klager te spreken met een arts die werkzaam is bij de werkgever van klager. Verweerder is hiermee doorgegaan nadat klager kenbaar maakte hiervoor geen toestemming te geven. Daarbij verwijt klager de bedrijfsarts dat hij zonder onderzoek een diagnose heeft gesteld.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 augustus 2013, YG3213, 2012/459
Klager verwijt de bedrijfsarts op onzorgvuldige wijze jegens hem te hebben gehandeld door onder andere zonder klagers toestemming informatie over zijn medische toestand op te vragen bij klagers huisarts.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 27 augustus 2013, YG3210, 2012/377
Klaagster verwijt de arts onder andere dat hij tekort is geschoten in de sociaal medische begeleiding van klaagster tijdens haar re-integratietraject door geen onderzoek te verrichten naar de oorzaken en mate van arbeidsongeschiktheid en de benutbare en belastbare mogelijkheden van klaagster. Verweerder heeft zich uitsluitend laten leiden door de belangen van de werkgever. Daarbij heeft de arts zich ten onrechte uitgegeven voor bedrijfsarts, terwijl hij basisarts is.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 30 augustus 2013, YG3219,  240-2012
Klacht tegen fysiotherapeut. Schending beroepsgeheim en geen verslaglegging. Gegrond. Waarschuwing,

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 3 september 2013, YG3220, c2012.443
Klaagster is diabetes patiënt. Zij heeft zich tot de huisarts gewend met klachten aan een teen. De huisarts stelde de diagnose forse voetschimmel. Een week later heeft een waarnemend huisarts de diagnose diabetische voet gesteld. De teen is uiteindelijke geamputeerd.Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet serieus heeft genomen, een verkeerde diagnose heeft gesteld, een onjuiste behandelmethode heeft gekozen en de behandelmethode verkeerd heeft uitgevoerd, hetgeen heeft geresulteerd in de amputatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 3 september 2013, YG3221, c2013.019
De klacht betreft de behandeling van klagers echtgenote, patiënte, bij wie tijdens de zwangerschap het Hellp-syndroom is opgetreden. Patiënte is na de geboorte van een gezond kind in het ziekenhuis is overleden. Klager verwijt de anesthesioloog dat hij tijdens de opname van patiënte in het ziekenhuis is tekortgeschoten in de zorg die patiënte van hem mocht verwachten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht grotendeels gegrond verklaard en de anesthesioloog de maatregel van berisping opgelegd. De anesthesioloog komt in beroep tegen de onderdelen van de klacht betreffende de beademing en de verslaglegging. Het beroep treft doel. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing op deze punten en legt de maatregel van waarschuwing op.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3235, c2012.283 en 284
Tijdens een operatie zijn bij het zoontje van klagers (7 weken oud) als gevolg van oververhitting van een warme luchtdeken ernstige brandwonden ontstaan. Klagers verwijten de anesthesioloog dat er niet tijdig is vastgesteld dat de huid van patiënt was verbrand (a), dat patiënt niet is gekoeld (b), dat het dossier niet volledig is en er onduidelijkheid bestaat over de reden van het niet koelen (c) en dat er niet goed gecommuniceerd is (d).Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel (b) gegrond en legt de anesthesioloog de maatregel van waarschuwing op.Zowel klagers als de anesthesioloog komen in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van klagers gegrond en oordeel dat er niet goed gecommuniceerd is (d). Het beroep van de anesthesioloog wordt verworpen. De maatregel van waarschuwing wordt in stand gelaten.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013,YG3236 c2012.285 en 286
Tijdens een operatie zijn bij het zoontje van klagers (7 weken oud) als gevolg van oververhitting van een warmtematras ernstige brandwonden ontstaan. Klagers verwijten de chirurg dat er niet tijdig is vastgesteld dat de huid van patiëntje was verbrand (a), dat patiëntje niet is gekoeld (b), dat het dossier niet volledig is en er onduidelijkheid bestaat over de reden van het niet koelen (c) dat er niet goed gecommuniceerd is (d) en dat patiëntje te laat is overgebracht naar het brandwondencentrum (e).Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen (b) en (c) gegrond en legt de chirurg de maatregel van waarschuwing op.Zowel klagers als de chirurg komen in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van klagers gegrond en oordeel dat er niet goed gecommuniceerd is (d). Het beroep van de chirurg wordt verworpen. De maatregel van waarschuwing wordt in stand gelaten.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3237, c2012.019
Patiënte heeft de tandarts verweten dat hij ten onrechte heeft vastgesteld dat zij twaalf gaatjes had. Het Regionaal Tuchtcollege heeft die klacht afgewezen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg is van die uitspraak beroep gegaan omdat het college heeft overwogen dat het opvragen van het dossier bij de vorige tandarts niet is voorgeschreven en dus geen deel uitmaakt van de professionele standaard. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de NMT Praktijkrichtlijn Patiëntendossier impliceert dat het – mede met het oog op het Besluit bestralingsbescherming waarop de inspectie zich beroept – in beginsel tot de professionele standaard behoort om het patiëntendossier bij de vorige tandarts op te vragen, in het bijzonder indien – zoals in het onderhavige geval – de medische situatie van de patiënt daarom vraagt.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3240, c2012.388
De aangeklaagde fysiotherapeut, heeft klager behandeld in 2008 en 2010. De behandeling in 2008 bestond uit het oefenen de linkerarm weer functioneel te leren bewegen door het opbouwen van mobiliteit, coördinatie en spierkracht. In 2010 stond opbouwen van kracht in de arm en hand voorop. Toen geenverdere verbetering optrad heeft de fysiotherapeut aan klager geadviseerd revalidatietherapie te beginnen. Klager verwijt de fysiotherapeut dat zij is tekortgeschoten in de zorg die klager van haar mocht verwachten. Uit het feit dat hij nog steeds klachten heeft blijkt dat verweerster hem geen adequateoplossing heeft geboden voor zijn klachten. Klager vordert een vergoeding voor de door hem geleden schade. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de klacht gegrond is omdat de fysiotherapeut heeft gehandeld in strijd met deKNGF-richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging (2007) door van de behandelingen geen dan wel een te summiere notitie op te nemen in de verslaglegging. Bovendien heeft de fysiotherapeut de behandeling van klager te lang en niet binnen het gestelde behandeldoel gecontinueerd. Het Centraal Tuchtcollege legt de maatregel van waarschuwing op.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3232, c2012.444
Het Centraal Tuchtcollege is, met klager, van oordeel dat het tuchtrecht dient als waarborg voor een zorgvuldige uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Dat impliceert dat een goede en onafhankelijke tuchtrechtspraak een door artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG beschermd belang vormt. Het publiceren over een bij een tuchtcollege lopende zaak door een tandarts die als adviseur rechtstreeks bij die zaak is betrokken, op een zodanige wijze dat duidelijk is dat het artikel die lopende zaak betreft, schept het risico dat het tuchtcollege door die publicatie wordt beïnvloed. Daarmee kan de onafhankelijkheid van het tuchtrecht in het geding komen zodat klager in die zin ontvankelijk is in zijn klacht.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3233, c2012.010
Klager is twee maal door verweerder, fysiotherapeut, in de praktijk van die laatste behandeld, waarna verweerder heeft besloten de behandeling te stoppen en klager heeft aangeraden de mesoloog, bij wie klager ook onder behandeling was, te raadplegen. Klager verwijt verweerder dat hij 1) klager expres letsel heeft toegebracht, 2) klager expres veel pijn heeft bezorgd, 3) zich niet verantwoordelijk toont voor zijn daden, 4) onverantwoord bezig is en niet van zijn fouten wil leren, 5) agressie op klager heeft uitgeoefend, 6) een deel van de behandeling die verweerder wilde toepassen dan wel heeft toegepast behoort tot de osteopathie. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de fysiotherapeut klager heeft behandeld als fysiotherapeut. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de klacht gegrond is en legt de fysiotherapeut de maatregel van een berisping op.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 10 september 2013, YG3241, c2012.288
Tijdens een operatie zijn bij het zoontje van klagers (7 weken oud) als gevolg van oververhitting van een warme lucht deken ernstige brandwonden ontstaan. Klagers verwijten de kinderarts dat patiëntje niet is gekoeld en dat het dossier niet volledig is en er onduidelijkheid bestaat over de reden van het niet koelen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot het koelen gegrond en legt de kinderarts de maatregel van waarschuwing op. De kinderarts komt in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van de kinderarts gegrond en verklaart het klachtonderdeel alsnog ongegrond.

LS&R 712

Commentaar op de Draft Rules of Procedure for the UPC

W. Pors, B. Vandermeulen, Bird & Bird submission on the Rules of Procedure for the Unified Patent Court, brief 30 september 2013.
Ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird gericht aan het Prepatory Committee van het Unified Patent Court: On behalf of Bird & Bird LLP we hereby submit our comments on the Draft Rules of Procedure for the Unified Patent Court as published on the website on 31 May 2013. This submission was prepared by the International UPC Steering Group of Bird & Bird, which comprises patent litigators and patent attorneysin the various countries in which we practise. We have also been involved in the preparation of the submissions of AIPPI and EPLAW and have taken these submissions into account. We have further also taken the epi submission into account. This submission represents our independent professional view of the Rules of Procedure and is made to support the further improvement of the envisaged system.

We have taken the UPC Agreement as a given starting point that currently cannot be changed any more, which does not mean that we support all choices made in that Agreement. However, in some instances we cannot avoid suggesting some small amendments to the Agreement, but only where we think such amendments do not touch on political issues.

Lees de gehele bijdrage hier.

LS&R 679

Geen vertrouwen dat tandtechnicus deugdelijk zou kunnen nakomen

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 10 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3234 (Tandtechniscus tegen tandarts)
i love my dentist, but...Overeenkomsten tot het maken van protheses tussen tandarts en tandtechniscus. Toerekenbare tekortkoming, opschorting, verzuim zonder ingebrekestelling. [eiser] is tandtechnicus en heeft een tandtechnisch laboratorium. [gedaagde] oefent op verschillende locaties een tandartspraktijk uit. [eiser] heeft verschillende opdrachten uitgevoerd, waarbij hij tandtechnische werkstukken heeft vervaardigd. [eiser] heeft [gedaagde] gefactureerd voor zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft in eerste instantie vijf facturen ten bedrage van in totaal € 14.096,25 onbetaald gelaten. Eind 2011 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.941,27 betaald. [eiser] vordert betaling, [gedaagde] vordert gedeeltelijke ontbinding.

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] er terecht geen vertrouwen meer in had dat [eiser] deugdelijk zou kunnen nakomen. Dit leidt ertoe dat [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren, zodat op zichzelf plaats is voor (gedeeltelijke) ontbinding en schadevergoeding. Wat betreft de schadeberekening wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld dit nader te onderbouwen, waarna [eiser] mag reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.7. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] in het geval van [I] niet duidelijk heeft gemaakt waaruit haar verwijten bestaan. Ook valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarin de tekortkoming van [eiser] in het geval van [E] bestaat. Als het zo is dat diens onderkaak nog niet goed genezen was, lag het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van de tandarts, als medisch onderlegde deskundige, [eiser] daarop te wijzen. Hier staat tegenover dat het beeld dat ontstaat met betrekking tot de andere patiënten, erop wijst dat [eiser] ondeugdelijk werk heeft verricht. (...) De kantonrechter is van oordeel dat [eiser], gelet op deze concrete verwijten en de ter zitting gegeven toelichting door [gedaagde], niet had mogen volstaan met de enkele herhaalde betwisting ervan. Het had op zijn weg gelegen zijn verweer nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s of verklaringen van derden. Dit heeft hij nagelaten. Het verweer van [eiser] dat hij niet tekort is geschoten, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Dit oordeel leidt er tevens toe dat [gedaagde] gerechtigd was haar betalingsverplichtingen op te schorten, zodat aan de opschorting door [eiser] geen werking toekomt.

4.9. Uit HR 6 oktober 2000, NJ 2000, 691 volgt dat artikel 6:83 BW, dat een regeling bevat voor het intreden van verzuim zonder ingebrekestelling, niet limitatief is en dat er ook omstandigheden kunnen zijn waarin de debiteur er zich achteraf naar redelijkheid en billijkheid niet op kan beroepen niet in gebreke te zijn gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van dergelijke omstandigheden. Gelet op de aard van de klachten, de omstandigheid dat er over de kwaliteit van [eiser] werkzaamheden meermalen overleg tussen partijen is gevoerd, [eiser] meermalen in de gelegenheid is gesteld de protheses te herstellen en hij daarin niet is geslaagd en het ontbreken van vertrouwen bij althans één patiënt (mevrouw [K]), is het begrijpelijk dat [gedaagde] er geen vertrouwen meer in had dat [eiser] deugdelijk zou kunnen nakomen. Dit leidt ertoe dat [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren, zodat op zichzelf plaats is voor (gedeeltelijke) ontbinding en schadevergoeding.

4.10. Door ontbinding van de overeenkomst worden partijen op grond van artikel 6:271 BW bevrijd van hun verbintenissen. De door [gedaagde] gevorderde ontbinding heeft evenwel geen betrekking op alle werkzaamheden die ten grondslag liggen aan facturen waarvan betaling wordt gevorderd. Immers, haar verwijten zien niet op de facturen met de nummers 001439 en 001462 van in totaal € 3.940,64, zodat ontbinding niet meebrengt dat zij bevrijd is van haar verplichting deze facturen te betalen. Het verweer van [gedaagde] dat de eerste factuur niet betaald hoeft te worden, omdat [eiser] niet gewerkte uren in rekening heeft gebracht, wordt als ongemotiveerd gepasseerd. Verder stelt de kantonrechter vast dat de facturen met de nummers 001471 en 01491 ook betrekking hebben op werkzaamheden ten behoeve van patiënten waarover [gedaagde] geen klachten heeft geuit. Het betreft de werkzaamheden voor[N], [O] en [P] van in totaal € 498,-. De door [gedaagde] gevorderde ontbinding kan dan ook evenmin betrekking hebben op deze werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de patiënt [I] (factuurbedrag € 169,13), omdat [gedaagde] niet heeft toegelicht welke verwijten zij [eiser] maakt (zie r.o. 4.4). Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is in conventie een bedrag van € 4.607,77 (€ 3.940,64 + € 498,00 + € 169,13) aan [eiser] te betalen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW.

4.11. Met betrekking tot de door [gedaagde] in reconventie gevorderde schade van € 15.338,17 overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens [gedaagde] heeft zij schade geleden omdat zij “zelf heeft moeten doen zorgen voor levering van werkstukken”. Wat hieronder verstaan moet worden, heeft zij niet toegelicht. Evenmin heeft zij toegelicht hoe haar als productie 3 in het geding gebrachte schadeberekening tot stand is gekomen. [gedaagde] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld bij akte uitsluitend haar schade nader te onderbouwen, waarna [eiser] bij antwoordakte mag reageren.

4.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5 De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie
5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 24 juli 2013 om 9.30 uur, waar [gedaagde] zich bij akte dient uit te laten omtrent hetgeen is overwogen in r.o. 4.11,
5.2. [eiser] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBMNE:2013:3234 (pdf)

LS&R 692

Geen sprake van verzuim aan zijde van ALERT

Rechtbank Oost-Brabant, 21 augustus 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:4678 (Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis tegen ALERT Life Sciences Computing)
Uitspraak ingezonden door Joost Linnemann, Kennedy Van der Laan en Martijn Beenker, Ketchum Amsterdam

Handelsrecht. ICT-opdracht. Software. ALERT is een zorg-ITspecialist ten behoeve van de gezondheiszorg. OP 16 juli 2008 komen ALERT en JBZ overeen dat ALERT een geïntegreerd computersysteem zal leveren. Het product bestaat uit een Zorg Logistiek Systeem en een '3e generatie' Elektronisch Patiënten Dossier. In 2011 wordt de overeenkomst door JBZ beëindigd, naar aanleiding van budgetverminderingen, veranderende regelgeving en een verhuizing naar een nieuw pand. ALERT is van mening dat de overeenkomst onterecht is opgezegd. JBZ heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat ALERT ernstig tekort geschoten is in de nakomng van haar contractuele verplichtingen en verzuimd heeft deze te herstellen.

De rechtbank is van oordeel dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis het contract met zorg-ITspecialist ALERT niet had mogen ontbinden. Er was geen sprake van verzuim aan de zijde van ALERT.

Zie voor meer details het persbericht.

LS&R 678

Interklinisch vervoer valt onder de werking van de Twaz

Hof 's Hertogenbosch 6 augustus 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3651 (BAS en Amphia tegen RAV Brabant MWN)

Contractenrecht. Interklinisch vervoer. Ziekenhuis Amphia en een taxibedrijf BAS hebben een overeenkomst gesloten over de verzorging door het taxibedrijf van het vervoer van patiënten (interklinisch vervoer). Dit vervoer vindt plaats in verband met onderzoek, behandeling, therapie of andersoortig kortdurend verblijf op een andere locatie dan waar de patiënt zich bevindt. RAV Brabant MWN voert terecht aan dat het met een zorgvoertuig uitgevoerde interklinisch vervoer over de openbare weg valt onder de werking van de Tijdelijke wet ambulancezorg. De voorzieningenrechter verbiedt Amphia en het taxibedrijf om het interklinisch vervoer buiten (de meldkamer van) RAV Brabant MWN om uit te (laten) voeren. Ook in hoger beroep wordt RAV Brabant MWN in het gelijk gesteld.

4.4.2. Het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat aannemelijk is dat BAS op de hoogte was van de bezwaren van RAV Brabant MWN tegen het door Amphia en BAS beoogde interklinische vervoer met het BAS zorgvoertuig. Weliswaar heeft BAS betwist dat zij een kopie van de brief van RAV Brabant MWN aan Amphia d.d. 15 oktober 2012 heeft ontvangen, maar zij heeft niet weersproken dat Amphia haar op de hoogte heeft gesteld van het overleg van 14 oktober 2012. In deze omstandigheden staat het feit dat RAV Brabant MWN ertoe is overgegaan BAS tezamen met Amphia te dagvaarden, zonder voorafgaande sommatie of informatie van BAS, op zichzelf niet aan toewijzing van de vordering van RAV Brabant MWN in de weg. Net als de voorzieningenrechter acht het hof het geschil niet te complex voor een kort geding. Anders dan BAS voorts in de toelichting op deze grief stelt, valt niet in te zien dat of waarom de feiten te complex zijn. Voor zover BAS al gevolgd zou kunnen worden in haar standpunt dat de voorzieningenrechter de feiten onjuist heeft geïnterpreteerd - die stelling heeft zij overigens niet nader toegelicht - is tijdens het pleidooi in hoger beroep gebleken dat partijen niet, althans niet op essentiële onderdelen, van mening verschillen over de feiten. Zoals uit het hierna volgende blijkt, zijn partijen het oneens over de uitleg van de wet.

4.10.6. Het voorgaande in onderling verband beschouwd leidt er naar het oordeel van het hof toe dat het hier gaat om interklinisch vervoer van in het ziekenhuis opgenomen patiënten die niet met een gewone taxi maar met een zorgvoertuig naar een andere locatie worden vervoerd, omdat zij zich om uiteenlopende redenen, maar in elk geval vanuit het oogpunt van zorgbehoefte, daar niet zelfstandig naar toe kunnen begeven. Gelet op de uitleg die het hof geeft aan de Twaz, komt het hof aldus evenals de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat hier sprake is van ambulancevervoer in de zin van de Twaz.

4.11.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter naar het oordeel van het hof dat de Twaz ruim dient te worden uitgelegd. Het gaat om in het ziekenhuis opgenomen patiënten die zich, ook naar het oordeel van Amphia, uit het oogpunt van zorgverlening niet zelfstandig naar een andere locatie kunnen begeven. De inrichting van het zorgvoertuig van BAS en de uitrusting daarvan, hoezeer ook beperkt, zijn van dien aard dat het zorgvoertuig niet met een taxi op één lijn kan worden gesteld en, naar het hof aanneemt, ook door de gemiddelde patiënt niet als gewone taxi zal worden ervaren.

4.12. BAS en Amphia hebben ook een grief aangevoerd tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2.11, waarin de voorzieningenrechter constateerde dat de wetgever een belangenafweging heeft gemaakt omtrent de financiële consequenties van het toekennen van een uitsluitend recht tot het verlenen van ambulancezorg aan de RAV. Het hof onderschrijft dat oordeel van de voorzieningenrechter en de gronden waarop dat rust en verwijst daar kortheidshalve naar.

5 De uitspraak
Het hof:
In zaaknummer HD 200.121.529/01:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt BAS in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van RAV Brabant MWM begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris van de advocaat.
In zaaknummer HD 200.121.551/01:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Amphia in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van RAV Brabant MWM begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris van de advocaat.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHSHE:2013:3651 (pdf)

LS&R 670

Prejudiciële vraag over synthetische cannabinoïden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 28 mei 2013, zaak C-358/13 D (Legal high producten)
Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof (Duitsland).
Geneesmiddelen. Strafrecht. Richtlijn 2001/83/EG betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG.

Verzoeker Markus D. is verdachte in een strafzaak wegens de verkoop van kruidenmengsels in zijn winkel. In deze zogenaamde „legal high producten” zijn synthetische cannabinoïden aangetroffen waarmee hij zijn cliënten mogelijk in een vergelijkbare roes als bij gebruik van marihuana kon doen geraken. De kruidenmengsels vielen op dat ogenblik niet onder de bepalingen van de Duitse wet betreffende verdovende middelen. Wegens een voordien tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek wist D dat de opsporingsautoriteiten de kruidenmengsels wegens hun gevaar voor de gezondheid als ondeugdelijke geneesmiddelen in de zin van Duitse geneesmiddelenwet hadden geclassificeerd.

In punt 4 kunt u meer lezen over de stofjes die in de door D aangeboden producten zitten en punt 6 vertelt over de werking ervan. D verkocht de kruiden als zakjes ‘luchtverfrisser niet geschikt voor menselijke consumptie’ zonder verdere informatie over de inhoud. D komt op tegen zijn veroordeling, in het bijzonder tegen de bewijsbeoordeling door het Landgericht en diens gevolgtrekking dat de synthetische cannabinoïden een ondeugdelijke werking hebben en de verdachte daarvan op de hoogte was.

De verwijzende Duitse rechter (Bundesgerichtshof) moet in deze herzieningszaak uitgaan van de feitelijke vaststelling door het Landgericht dat de door de verdachte te koop aangeboden kruidenmengsels de gezondheid niet bevorderen maar alleen wegens hun roesopwekkende bijwerkingen worden geconsumeerd. Volgens Duits recht is verzoeker enkel strafbaar indien de in de door hem aangeboden producten aanwezige stoffen onder het begrip ‘geneesmiddel’ kunnen vallen. Om dat te kunnen beoordelen heeft hij nadere uitleg nodig van artikel 1 punt 2 van RL 2001/83 (zoals gewijzigd) waarin het begrip ‘geneesmiddel’ nader wordt omschreven en dan met name de term ‘wijzigen’ van de fysiologische functies omdat de kruidenmengsels door verzoeker niet als geneesmiddel zijn aangemeld. Hij vraagt zich met name af of een substantie die louter wegens haar voor de gezondheid schadelijke werking als verdovend middel wordt geproduceerd en verhandeld onder het algemene begrip ‘geneesmiddel’ kan worden gebracht en stelt de volgende vraag aan het HvJEU:

“Moet artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van 31 maart 2004, aldus worden uitgelegd dat enkelvoudige of samengestelde substanties in de zin van deze bepaling die de fysiologische functies enkel wijzigen – en dus niet herstellen of verbeteren – , enkel dan kunnen worden geacht een geneesmiddel te zijn indien zij therapeutisch nuttig zijn of in ieder geval een positieve invloed hebben op de lichaamsfuncties? Vallen bijgevolg enkelvoudige of samengestelde substanties die louter wegens hun – roesopwekkende – psychoactieve werking worden geconsumeerd en daarbij stellig de gezondheid in gevaar brengen niet onder het in de richtlijn bedoelde begrip geneesmiddel?”

LS&R 662

Commission opens in-depth inquiry into alleged aid to German pharmaceutical companies in financial difficulties

Uit het persbericht: The European Commission has opened an in-depth investigation to verify whether a German scheme, granting companies in financial difficulties exemptions from rebates that pharmaceutical companies are obliged to offer to German public sickness funds and private health insurers, is in line with EU state aid rules. The opening of an in-depth investigation gives interested third parties an opportunity to comment on the scheme under assessment. It does not prejudge the outcome of the investigation.

Based on Council Directive 89/105/EEC which allows Member States to impose a price freeze on medicinal products, Germany introduced an obligatory manufacturer's rebate of 16% to be granted by producers of certain prescription medicines to public sickness funds and private health insurers between 1 August 2010 and 31 December 2013.

The Directive allows pharmaceutical companies to apply for derogations from such price freezes, if this is justified by "particular reasons". After a complaint by a German pharmaceutical company, the Commission opened an investigation on a German law that provides derogations from the mandatory rebate if it would jeopardise a company's financial standing. On this basis a number of derogations have been granted by the federal authority in charge.

At this stage, the Commission considers that these derogations involve state aid, as the exemptions from the rebate have an impact on state resources. They increase the costs of the public sickness funds that receive their means mainly from a central health fund which is partly financed through tax subsidies. Moreover, although the possibility for derogations from price freezes is foreseen in the Directive, the legal basis for the exemptions is a German law and they are granted on a case-by-case basis by a German authority. The notion of "particular reasons" leaves significant discretion to Member States.

Due to the definition of 'particular reasons' under German law, it is very likely that all beneficiaries concerned are firms in financial difficulty. State aid granted to companies in difficulty needs to comply with common criteria set out in the EU guidelines for rescuing and restructuring companies in financial difficulty (R&R guidelines, see MEMO/04/172). These criteria are aimed at avoiding that ailing companies are kept artificially alive with public subsidies to the detriment of more efficient competitors. At this stage, the Commission has doubts that the German measure complies with the R&R guidelines, because the aid is neither limited in time nor granted on the basis of a restructuring plan.

Background
The non-confidential version of the decision will be made available under the case number SA.34881 in the State Aid Register on the DG Competition website once any confidentiality issues have been resolved. New publications of state aid decisions on the internet and in the Official Journal are listed in the State Aid Weekly e-News.