Overig  

LS&R 571

Een hartvormige tomaat in zijn natuurlijke staat is geen model

Kamer van Beroep OHIM, 18 februari 2013, zaak R 595/2012-3 (A.C.J. Ammerlaan tegen OHIM)
In´t kort: Gemeenschapsmodellenrecht. Groente en fruit. De hartvormige tomaat is het resultaat van een arbeidsintensief proces. De tomaten die uit dit proces voortkomen zijn identiek aan elkaar en zien eruit zoals weergegeven. Hoger beroep van een weigering tot inschrijving van de vorm van een tomaat als gemeenschapsmodel. Volgens de Kamer van Beroep geldt een levend organisme niet als voortbrengsel in de zin van artikel 3 onder a) en b) van de Verordening.

11 De kamer is van mening dat levende organismen als zodanig geen 'voortbrengselen' zijn, dat wil zeggen dat zij geen op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigde voorwerpen zijn. Een model dat het uiterlijk heeft van een tomaat in zijn natuurlijke staat, zoals het geval is bij het bestreden model, moet in principe worden afgewezen. Zelfs als de betreffende vorm afwijkt van die van een gewone tomaat, wijst niets erop dat de vorm resulteert uit een industriële of handmatige bewerking van de tomaat en niet uit een speciaal plantenras.
LS&R 569

Antwoord kamervragen over dwingen tot kopen van dure keurmerken

Antwoord kamervragen over het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen, Aanhangsel van de Handelingen II, 2012-2013, nr. 2347.
Vraag 5 - Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5 - Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.

Vraag 3, 7, 8 en 10
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 3, 7, 8 en 10

Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.

In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.

Vraag 13, 14 en 15
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13, 14 en 15

Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.

Vraag 18
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5

Antwoord 18
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.

LS&R 560

Uitleg toetsingscriterium zorgovereenkomst zorgt voor toevoeging van geneesmiddel aan lijst

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2013, LJN CA0818 (Medizorg tegen VGZ Zorgverzekeraar)
Kort geding. Zorgovereenkomst zorgverzekeraar / zorgaanbieder. Uitleg toetsingscriterium, uitleg beding.

VGZ heeft met Medizorg een zorgovereenkomst farmaceutische zorg gesloten met ingang van 1 januari 2010 die stilzwijgend is verlengd met ingang van 1 januari 2011. Partijen hebben discussie gevoerd over de effectiviteit van de door Medizorg verleende zorg en de vraag of beperkingen moeten worden opgelegd aan Medizorg als "unieke" leverancier.

Het hof, recht doende in hoger beroep, vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Arnhem van 3 juli 2012 en doet opnieuw recht. Het hof veroordeelt VGZ om binnen twee dagen na betekening van dit arrest het middel Boceprevir/Victrelis® toe te voegen aan deel III bijlage 5 van de tussen partijen gesloten Zorgovereenkomst Farmaceutische Zorg 2012, zulks op verbeurte van een dwangsom van €5.000 per dag of dagdeel dat VGZ in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen, met een maximum van € 250.000.

Uitleg toetsingscriterium
4.6  De eerste vraag waar het hof zich dan voor gesteld ziet is de uitleg van het toetsingscriterium zoals opgenomen in de zorgovereenkomst tussen partijen. VGZ heeft het verzoek uiteindelijk door een medisch adviseur laten beoordelen op grond van vier (sub)criteria waar-over Medizorg heeft aangevoerd dat in elk geval de laatste twee daarvan niet tussen partijen zijn overeengekomen en ook niet volgen uit hun onderhandelingen. Deze vier criteria zijn:
1. Wordt het geneesmiddel vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet?
2. Wordt het geneesmiddel al geleverd door een andere unieke leverancier?
3. Wordt het geneesmiddel al door een openbare apotheek geleverd? Zo ja, in welke mate?
4. Is er aanvullende zorg nodig die in het geding komt als het geneesmiddel afgeleverd wordt door een openbare apotheek?

4.9  Anders dan Medizorg heeft aangevoerd is niet voldoende of doorslaggevend voor opname dat het nieuwe product is opgenomen in het geneesmiddelen vergoedingensysteem en bijlage 1 van de Regeling zorgverzekering doorslaggevend. Indien dat het geval zou zijn, is het overeenkomen van een limitatieve lijst en toestemming voor opname op de lijst immers zinledig. Het zou VGZ dan niet vrij staan om verzoeken te weigeren ten aanzien van verstrekkingen in de zin van de zorgverzekeringswet terwijl VGZ juist beoogt het assortiment van Medizorg en andere unieke leveranciers te beperken. Dit is voor Medizorg ook voldoende kenbaar geweest.

Het product Victrelis en de door Medizorg geleverde diensten
4.10 Het onderhavige medicijn Boceprevir (merknaam Victrelis) is een zogeheten proteaseremmer die wordt ingezet bij de behandeling van hepatitis C. Als niet weersproken geldt dat de huidige professionele standaard voorschrijft dat hepatitis C patiënten een combinatietherapie krijgen van Peginterferon alfa-2b, Ripavirine en Victrelis. Deze medicijnen zijn alledrie voor patiënten (ook) verkrijgbaar bij de openbare, regionale apotheek. Peginterferon alfa-2b moet subcutaan (met een onderhuidse injectie) worden ingebracht terwijl de andere twee medicijnen oraal worden ingenomen. Verder geldt als niet weersproken dat de therapietrouw bij hepatitis C patiënten, onder wie ook verslaafden, relatief laag is, gemiddeld 65%, en de uitval (drop-out) hoog, 30%. Dit wordt voornamelijk verklaard door de ernstige bijwerkingen die de therapie heeft.

4.14 Naar het oordeel van het hof zijn de NAN voorschriften die gelden voor openbare apotheken bepaald schraler dan wat Medizorg biedt, nog daargelaten dat Medizorg heeft aangevoerd dat het gros van de apotheken de voorgeschreven zorg niet verleent. Dat de controle op therapietrouw voor apothekers ook geldt bij het ziektebeeld Hepatitis C heeft VGZ voorts niet aangevoerd en is ook niet gebleken. De resultaten op het gebied van therapietrouw en acceptatie van bijwerkingen die Medizorg, naar zij onweersproken heeft aangevoerd, weet te bereiken met de proactieve begeleiding van hepatitis C patiënten en de contac-ten die zij onderhoudt met de medisch specialist bieden tegenover de beperkte taken van apotheken – waarvan het maar de vraag is of die wordt uitgevoerd – naar het voorlopige oordeel van het hof voldoende grond om aan te nemen dat Medizorg meerwaarde biedt. Die meerwaarde vertaalt zich in efficiëntere en goedkopere zorg: er worden minder medicijnen verspild omdat de therapietrouw groter is en er worden minder andere zorgkosten gemaakt omdat er bijvoorbeeld minder levertransplantaties met alle kosten van dien nodig zijn. VGZ heeft in dit kader nog aangevoerd dat de medisch specialist een taak heeft wat de voortgang van de therapie en de dosering betreft, maar zij heeft niet toegelicht dat die zorg met dezelfde intensiteit wordt verleend als Medizorg doet, tegen dezelfde of geringere kosten, en met het-zelfde resultaat.

4.16 VGZ heeft verder onvoldoende toegelicht dat oraal in te nemen medicijnen in het licht van de tussen partijen geldende toetsingsmaatstaf per definitie uitgesloten zijn van opname in de lijst. Ook overigens heeft zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangedra-gen, zodat niet valt in te zien dat de toedieningswijze van Victrelis aan opname op de lijst in de weg zou kunnen staan.

LS&R 546

Miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 februari 2013, LJN BZ8050 (eiser en commissie schadefonds geweldsmisdrijven)
phalangesAls randvermelding. Letselschade. Ter zitting is door verweerder gesteld dat de Beleidsbundel en de Letsellijst hebben te gelden als beleidsregels voor de toepassing van art. 3 van de Wsg. De Rechtbank stelt vast dat het letsel van eiser valt binnen de typering van peesletsel in de categorie 1, zoals hiervoor omschreven. De medisch adviseur van de Commissie spreekt in zijn advies van 8 december 2011 over een miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje, dat niet als ernstig dient te worden aangemerkt. Niet is gebleken van een reden om af te wijken van bedoelde beleidsregels. Het in de Letsellijst omschreven letsel leidt tot een forfaitaire uitkering van het schadefonds.

Nu de verdachten van het letselveroorzakende geweldsmisdrijf, onder wie eiser, zijn ontslagen van rechtsvervolging, is de Rb. met verweerder van oordeel dat sprake is medeschuld, die op grond van art. 5 van de Wsg van invloed hoort te zijn op de hoogte van de aan eiser uit te keren tegemoetkoming in de schade. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat een nieuwe beoordeling op dit punt zou leiden tot een korting van 50% op het uit te keren bedrag. De Rb. acht dit niet onredelijk en stelt het bedrag van de tegemoetkoming daarom vast op 50% van het forfaitaire bedrag behorende bij schaal 1. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan eiser een uitkering uit het schadefonds toekomt van € 275,-, welke beslissing in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. De Commissie heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond is. De Commissie heeft daartoe gewezen op de in bezwaar gebruikelijke volledige heroverweging en op het advies van haar medisch adviseur dat het opgelopen letsel niet ernstig is. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is volgens de Commissie geen sprake, aangezien eiser niet in een slechtere positie is komen te verkeren ten opzichte van de eerdere besluiten. Verder geldt volgens de Commissie dat peesletsel aan een vinger als ernstig letsel wordt beschouwd indien er sprake is van blijvend beperkt functieverlies. De medisch adviseur acht het functieverlies te miniem om van blijvend beperkt functieverlies in de zin van schaal 1 te spreken, zo stelt de Commissie. De genoemde (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid is geen zelfstandig criterium voor het aannemen van ernstig letsel.

7. De toepassing van deze bevoegdheid vindt plaats aan de hand van de Beleidsbundel, die is bekendgemaakt op internet (https://schadefonds.nl). Hierin wordt onder 1.4 ernstig letsel omschreven als letsel met langdurige, ernstige medische gevolgen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Daarnaast hanteert verweerder de Letsellijst, die eveneens is gepubliceerd op internet. Daarin worden verschillende soorten letsel getypeerd en gerangschikt naar ernst, in categorieën 1 tot en met 8, met bijbehorende forfaitaire uitkeringsbedragen, onderverdeeld in schalen 1 tot en met 8. Als letsel in categorie 1 wordt onder meer genoemd: peesletsel aan een vinger met blijvend beperkt functieverlies, niet zijnde duim of wijsvinger. Hierbij wordt een forfaitair bedrag van € 550,- (= schaal 1) genoemd.

8. De medisch adviseur van de Commissie spreekt in zijn advies van 8 december 2011 over een miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje, dat niet als ernstig dient te worden aangemerkt. De door de Commissie geraadpleegde medisch adviseur heeft, blijkens een gespreksnotitie van 14 december 2009 in een eerder stadium echter geadviseerd om vanwege een miniem functieverlies een uitkering overeenkomstig schaal 1 toe te kennen.
LS&R 539

Kosten voor het herontwerpen laboratorium

Rechtbank Almelo 8 augustus 2012, LJN BX6857 (PANalytical B.V. tegen gedaagde)
Met samenvatting van Robert Kreuger, masterstudent Internet, IE en ICT VU Amsterdam
Vervolg op IT 683 ‘Bouw van een nieuw geautomatiseerd laboratorium’. Overeenkomst met betrekking tot de bouw en realisatie van een nieuw geautomatiseerd laboratorium. Schadeberekening. De kosten verbonden aan het "herontwerpen" van het Systeem komen voor vergoeding in aanmerking. PANalytical kan onderbouwen dat het ging om "hardware for upgrade of send and receive station".

Door een nadere uitleg van PANalytical betreffende de facturen van materialen van Metal B.V. zijn de kosten van het herontwerpen voldoende onderbouwd. Er is aannemelijk gemaakt dat die materialen inderdaad nodig waren met het oog op bedoeld herontwerpen. Ook heeft PANalytical door overlegging van de opdrachtbevestiging van TKS voldoende aannemelijk gemaakt dat door haar met TKS de daarin genoemde betalingstermijnen waren overeengekomen en TKS deze op latere tijdstippen dan overeengekomen heeft betaald. De rechtbank zal bij de bepaling van de schade uitgaan van een renteverlies, hetgeen ook geldt voor de te late betaling van de – contractueel overeengekomen – boete.

De schade die PANalytical lijdt is alle vermogensschade - voorzover door de rechtbank toegewezen - die is veroorzaakt door [gedaagde]s wanprestatie en door de (gedeeltelijke) ontbinding als gevolg daarvan. Er is geen aanleiding of rechtsgrond een "besparing" van PANalytical, in de vorm van een niet te betalen deel van de aanneemsom in mindering te brengen op het schadebedrag.

3.12 [gedaagde] miskent hiermee echter dat de schade die PANalytical lijdt alle vermogensschade - voorzover door de rechtbank toegewezen - is die is veroorzaakt door [gedaagde]s wanprestatie en door de (gedeeltelijke) ontbinding als gevolg daarvan. Er is geen aanleiding of rechtsgrond een "besparing" van PANalytical, in de vorm van een niet te betalen deel van de aanneemsom in mindering te brengen op het schadebedrag. Als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst is er ook geen grond om bij de bepaling van de schade rekening te houden met vergoedingen van werk ten behoeve van "aanvullende wensen van PANalytical", nog daargelaten dat hetgeen [gedaagde] daarover heeft gesteld onvoldoende specifiek is en door PANalytical gemotiveerd is betwist.

3.13 Op basis van o.a. de kosten van het herontwerpen en het geleden renteverlies, alsook hetgeen reeds in het Tussenvonnis (LJN: BV6074) is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende schadeberekening:
(i) kosten herontwerpen € 115.518,--
(ii) extra arbeidsuren € 71.325,--
(iii) reis- en verblijfskosten € 16.000,--
(iv) extra managementstijd € 0,--
(v) renteverlies € 111.164,--
(vi) boete TKS € 165.750,--
(vii) extra manuren etc. klant Frankrijk € 0,--
Totaal € 479.757,--

LS&R 535

Voorwaardelijke boete geneesmiddelen zonder vergunning

Strafkamer Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9379 (voorwaardelijke boete geneesmiddelen)
PharmaStrafrecht. Geen handelsvergunning. De rechtbank acht bewezen dat er sprake is van voortgezette handeling van medeplegen van poging tot moord, medeplegen van voorbereiding van moord (...) overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (meermalen gepleegd) en medeplegen van oplichting. De rechtbank acht verdachte hiervoor strafbaar en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht jaar, voor wat betreft het in voorraad hebben van de geneesmiddelen een wordt een voorwaardelijke boete gegeven die niet ten uitvoer zal worden gelegd.

9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht bewezen het ten laste gelegde in voorraad hebben en verkopen en/of afleveren en/of ter hand stellen van de in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de feiten gelijk aan het requisitoir bewezen kan achten onder de volgende omstandigheden. Verdachte gebruikte de geneesmiddelen met name voor zichzelf en stelde de geneesmiddelen ook nog wel eens aan anderen ter beschikking. Verdachte kende het verboden karakter hiervan niet. Daarbij dient in ieder geval te worden vastgesteld dat verdachte geen professionele handelaar in anabolen is geweest en dat hij zulks evenmin, indien dat wel het geval zou zijn geweest, heeft willen verhullen.

9.3.2 De bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het bestanddeel 'geen handelsvergunning' overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte een handelsvergunning had, op basis waarvan verdachte de geneesmiddelen in voorraad mocht hebben, mocht verkopen, afleveren en/of ter hand stellen.

Hoewel de in de onder 2 ten laste gelegde genoemde middelen niet letterlijk zijn genoemd in de getapte telefoongesprekken en sms'en, is wel af te leiden dat verdachte deze middelen aan anderen heeft verkocht, afgeleverd of ter hand gesteld. Hiervoor is van belang dat uit het NFI-rapport van 15 maart 2012 blijkt dat de in de woning van verdachte aangetroffen en in beslag genomen middelen anabole steroïden zijn. Verdachte heeft verklaard dat anabolen bij hem werden besteld. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen middelen voor zichzelf gebruikte en dat als hij de middelen ging halen ook wel eens voor andere personen meenam. Hieruit volgt dat de middelen die verdachte verkocht, afleverde of ter hand stelde middelen zijn die in de tenlastelegging zijn genoemd.

Dat verdachte het verboden karakter niet kende van het bezit of gebruik, of het zonder winst te maken verkopen, afleveren of ter hand stellen van de genoemde middelen, doet aan een bewezenverklaring niet af. Immers, verdachte wordt niet de opzet hiervan verweten.

14 (...)
Tot slot heeft verdachte de wet op de Economische delicten en de Geneesmiddelenwet overtreden. Nu het hier gaat om feiten die van een geheel andere orde zijn dan die hierboven zijn besproken, en verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal de rechtbank zich ter zake beperken tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.

17. Beslissing
Veroordeelt verdachte voorts ten aanzien van de overtredingen, zoals bewezen verklaard in zaak B onder 1 en 2 tot een geldboete van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien dagen.

Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
LS&R 534

Royalty´s zijn inkomsten uit werkzaamheid, ook wanneer later genoten

Conclusie PG HR 2 april 2013, LJN BZ9161 (X tegen Staatssecretaris van Financiën) en LJN BZ9195

Als randvermelding. Fiscaal. Belastingen. Royalty vergoeding uit octrooien. Deel van de cassatie slaagt. Belanghebbende heeft in de jaren 1990 t/m 1992 onderzoek verricht aan A in Engeland en was in die jaren niet in Nederland woonachtig. Met A heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten op grond waarvan patenten die het resultaat waren van zijn verrichte onderzoeksactiviteiten (medical research / clinical trials), aan A toekwamen. In die overeenkomst is tevens opgenomen dat aan belanghebbende een beloning kon toekomen voortvloeiend uit de commerciële uitbating van die patenten door A. In 2001 en 2005 is aan belanghebbende in verband met die uitbating door A een bedrag aan royalty's toegekend en uitbetaald. De inspecteur heeft voormelde royalty's tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning gerekend. Belanghebbende betrekt het standpunt dat het bedrag niet belast is als inkomen uit werk en woning vanwege het ontbreken van een bron van inkomen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de inkomsten toegerekend moeten worden aan een vast middelpunt in Engeland en dat daarom artikel 12, lid 3, van het belastingverdrag moet worden toegepast.

De A-G meent dat de criteria 'voordeel beogen en verwachten' geen zelfstandige betekenis hebben indien het voordeel niet in de persoonlijke sfeer ligt maar er wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. Nu belanghebbendes activiteiten tweeledig waren en er dus ook in het economisch verkeer werd gehandeld en een voordeel werd behaald, zijn die criteria niet van belang voor de vraag of er een bron van inkomen is. Belanghebbendes primaire standpunt kan hierom niet tot cassatie leiden.

De A-G meent voorts dat belanghebbende in de jaren waarin hij werkzaam was voor A en het onderzoek verrichtte waaruit later de in geschil zijnde inkomsten voortvloeiden, beschikte over een vast middelpunt en dat dat recht deel uitmaakt van het vermogen van de desbetreffende werkzaamheid. Inkomsten daaruit dienen verdragsrechtelijk, ook wanneer zij later worden genoten, daaraan te worden toegerekend. Derhalve geeft het oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hiertegen gerichte klacht van belanghebbende slaagt, aldus de A-G.

LS&R 531

Merk RELY-ABLE benadrukt enkel positieve aspecten, dient niet ter onderscheiding

Gerecht EU 30 april 2013, zaak T-640/11 Boehringer Ingelheim International / OHMI (RELY-ABLE) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Vernietiging van beslissing R 756/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 september 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij bescherming als gemeenschapsmerk is geweigerd ten gevolge van een internationale inschrijving voor de Europese Unie van het woordmerk „RELY-ABLE” voor diensten van de klassen 38, 41 en 42 (clinical trial services for pharmaceutical products). 

 Het beroep wordt verworpen. Het (aangevraagde) merk wordt niet door de consument herinnerd als een merk, maar enkel als een promotioneel woord voor de positieve aspecten van de dienstverlening, namelijk dat men betrouwbaar (reliable) is. Op de Marques-blog.

6. (...) Firstly, the Board of Appeal took the view that the relevant public would directly and unambiguously perceive the sign RELY-ABLE as a deliberate misspelling of the English word ‘reliable’ to make it more ‘catchy’, but would not perceive that spelling as particularly fanciful or arbitrary. Secondly, the Board of Appeal found that the relevant public would directly perceive the message communicated by the sign RELY-ABLE as a whole, as a banal laudatory message relating to an important characteristic of clinical trial services for pharmaceutical products, namely their reliability. (...)

37      Accordingly, the Board of Appeal did not err in dismissing the appeal against the decision refusing protection, after finding, in paragraph 17 of the contested decision, that the word mark RELY-ABLE is not distinctive, on the ground that it could not be perceived and memorised by the relevant consumer as a trade mark, and that the sign as a whole would be perceived as nothing more than a promotional message whose aim is to highlight an important positive aspect of the services, namely that they are reliable.

LS&R 526

Beleidsregels opleggen bestuurlijke boetes door ACM

Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de ACM, Stcr 2013-11214.
De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (verder: Instellingswet ACM) regelt de formele samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA). Deze autoriteiten worden opgeheven onder gelijktijdige instelling van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De wettelijke taken en bevoegdheden van de drie toezichthouders gaan daarmee over op de ACM. Dat betekent onder meer dat de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift voortaan aan de ACM toekomt. Deze bevoegdheid is opgenomen in veruit de meeste van de materiële wetten waarop de ACM toezicht zal houden.

In het kader van de Instellingswet ACM is besloten om de bestaande beleidsregels ten aanzien van de boeteoplegging door de drie toezichthouders te integreren in boetebeleidsregels voor de ACM. In de memorie van toelichting van de Instellingswet ACM (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 3) is aangekondigd dat deze beleidsregels worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken, net als dat ten aanzien van de NMa het geval is. De bevoegdheid van de minister om beleidsregels ten aanzien van de ACM vast te stellen, vloeit voort uit artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze beleidsregels van de Minister van Economische Zaken geven uitvoering aan dit voornemen. Naast deze beleidsregels zijn voor het vaststellen van een bestuurlijke boete uiteraard ook de wettelijke boetemaxima en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2 - Mededinging en energie
Hoofdstuk 3 - Telecommunicatie
Hoofdstuk 4 - Consumenten
Hoofdstuk 5 - Aanbesteden
Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotbepalingen
Bijlage & toelichting

Zie hier.

LS&R 518

Prejudiciële vraag: ziekenvervoer met voorrang aan vrijwilligersorganisaties

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU zaak C-113/13 (ASL n.5)
Aanbestedingsrecht. Mededinging. Non-profit voorrang en ziekenvervoer.

De regioautoriteiten van Liguria/Italia hebben ingestemd met de regeling van de betrekkingen tussen verzorgingsinstellingen en ziekenhuizen enerzijds en de vrijwilligersorganisaties en het Italiaanse Rode Kruis anderzijds en de algemene directeurs van de AASSLL die de lopende overeenkomsten beheren. Twee coöperatieve vennootschappen die ook in de sector werkzaam zijn gaan echter in beroep tegen het besluit waarmee de uitvoering van een overeenkomst voor spoedvervoer van zieken wordt gegund aan vrijwilligersorganisaties.

De rechter in eerste aanleg verklaart het beroep gegrond. De verzoeksters ondersteunen door de regioautoriteit komen vervolgens op tegen het vonnis: zij betwisten dat de raamovereenkomst een overeenkomst ‘onder bezwarende titel’ is en dat er dus een openbare aanbesteding had moeten plaatsvinden.

De verwijzende Italiaanse RvS vraagt zich af of de Italiaanse regeling waarmee een dienst bij voorrang rechtstreeks aan een aantal instellingen kan worden gegund, verenigbaar is het het EU-verdrag. Hij stelt het HvJ EU de volgende vraag:

„Verzetten de artikelen 49, 56, 105 en 106 VWEU zich tegen een nationale bepaling volgens welke het ziekenvervoer bij voorrang wordt gegund aan vrijwilligersorganisaties, aan het Italiaanse Rode Kruis en aan andere erkende openbare instellingen of lichamen, voor zover dit gebeurt op basis van overeenkomsten die slechts voorzien in de toekenning van een vergoeding voor de daadwerkelijk gemaakte kosten?”