Interklinisch vervoer valt onder de werking van de Twaz
Hof 's Hertogenbosch 6 augustus 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3651 (BAS en Amphia tegen RAV Brabant MWN)
Contractenrecht. Interklinisch vervoer. Ziekenhuis Amphia en een taxibedrijf BAS hebben een overeenkomst gesloten over de verzorging door het taxibedrijf van het vervoer van patiënten (interklinisch vervoer). Dit vervoer vindt plaats in verband met onderzoek, behandeling, therapie of andersoortig kortdurend verblijf op een andere locatie dan waar de patiënt zich bevindt. RAV Brabant MWN voert terecht aan dat het met een zorgvoertuig uitgevoerde interklinisch vervoer over de openbare weg valt onder de werking van de Tijdelijke wet ambulancezorg. De voorzieningenrechter verbiedt Amphia en het taxibedrijf om het interklinisch vervoer buiten (de meldkamer van) RAV Brabant MWN om uit te (laten) voeren. Ook in hoger beroep wordt RAV Brabant MWN in het gelijk gesteld.
4.4.2. Het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat aannemelijk is dat BAS op de hoogte was van de bezwaren van RAV Brabant MWN tegen het door Amphia en BAS beoogde interklinische vervoer met het BAS zorgvoertuig. Weliswaar heeft BAS betwist dat zij een kopie van de brief van RAV Brabant MWN aan Amphia d.d. 15 oktober 2012 heeft ontvangen, maar zij heeft niet weersproken dat Amphia haar op de hoogte heeft gesteld van het overleg van 14 oktober 2012. In deze omstandigheden staat het feit dat RAV Brabant MWN ertoe is overgegaan BAS tezamen met Amphia te dagvaarden, zonder voorafgaande sommatie of informatie van BAS, op zichzelf niet aan toewijzing van de vordering van RAV Brabant MWN in de weg. Net als de voorzieningenrechter acht het hof het geschil niet te complex voor een kort geding. Anders dan BAS voorts in de toelichting op deze grief stelt, valt niet in te zien dat of waarom de feiten te complex zijn. Voor zover BAS al gevolgd zou kunnen worden in haar standpunt dat de voorzieningenrechter de feiten onjuist heeft geïnterpreteerd - die stelling heeft zij overigens niet nader toegelicht - is tijdens het pleidooi in hoger beroep gebleken dat partijen niet, althans niet op essentiële onderdelen, van mening verschillen over de feiten. Zoals uit het hierna volgende blijkt, zijn partijen het oneens over de uitleg van de wet.
4.10.6. Het voorgaande in onderling verband beschouwd leidt er naar het oordeel van het hof toe dat het hier gaat om interklinisch vervoer van in het ziekenhuis opgenomen patiënten die niet met een gewone taxi maar met een zorgvoertuig naar een andere locatie worden vervoerd, omdat zij zich om uiteenlopende redenen, maar in elk geval vanuit het oogpunt van zorgbehoefte, daar niet zelfstandig naar toe kunnen begeven. Gelet op de uitleg die het hof geeft aan de Twaz, komt het hof aldus evenals de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat hier sprake is van ambulancevervoer in de zin van de Twaz.
4.11.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter naar het oordeel van het hof dat de Twaz ruim dient te worden uitgelegd. Het gaat om in het ziekenhuis opgenomen patiënten die zich, ook naar het oordeel van Amphia, uit het oogpunt van zorgverlening niet zelfstandig naar een andere locatie kunnen begeven. De inrichting van het zorgvoertuig van BAS en de uitrusting daarvan, hoezeer ook beperkt, zijn van dien aard dat het zorgvoertuig niet met een taxi op één lijn kan worden gesteld en, naar het hof aanneemt, ook door de gemiddelde patiënt niet als gewone taxi zal worden ervaren.
4.12. BAS en Amphia hebben ook een grief aangevoerd tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2.11, waarin de voorzieningenrechter constateerde dat de wetgever een belangenafweging heeft gemaakt omtrent de financiële consequenties van het toekennen van een uitsluitend recht tot het verlenen van ambulancezorg aan de RAV. Het hof onderschrijft dat oordeel van de voorzieningenrechter en de gronden waarop dat rust en verwijst daar kortheidshalve naar.
5 De uitspraak
Het hof:
In zaaknummer HD 200.121.529/01:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt BAS in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van RAV Brabant MWM begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris van de advocaat.
In zaaknummer HD 200.121.551/01:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Amphia in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van RAV Brabant MWM begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris van de advocaat.
Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHSHE:2013:3651 (pdf)