Een behandeling in het NAD is niet onnodig duur
Vzr. Rechtbank Breda 23 oktober 2012, BY 1437 (eiseres tegen Centrale ZorgVerzekeraars Groep)Verzekeringsovereenkomst, vergoeding voor behandeling eiseres in het NAD door CvZ
De voorzieningenrechter leidt uit het advies van het CvZ af dat het college behandeling in het Nederlands Astmacentrum Davos (hierna:NAD) heeft geaccepteerd als evidence based medicine. De resultaten op korte termijn zijn gunstig en de zorgverzekeraar stelt niet dat er nadelige gevolgen op lange termijn te verwachten zijn van een medische behandeling in het NAD. Of een patiënt redelijkerwijs is aangewezen op een behandeling in het NAD, kan niet worden getoetst aan een checklist met indicatiecriteria. Anders dan voorheen geldt er voor een behandeling in het NAD geen checklist meer.
Volgens het advies van het CvZ moet de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt zijn en moet er, na afwegingen van de indicaties en contra-indicaties, een netto gezondheidswinst te behalen zijn. In casu wordt er beoordeeld door het CvZ dat eiseres geen aanspraak maakt op vergoeding uit de verzekeringsovereenkomst voor een behandeling in het NAD. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag de zorgverzekeraar een medische behandeling alleen weigeren als deze onnodig duur is. Een behandeling in het NAD zal veel duurder zijn dan een behandeling in Nederland, maar dat betekent nog niet dat een behandeling in het NAD onnodig duur is.
3.4. Of [eiseres] redelijkerwijs is aangewezen op een behandeling in het NAD, kan niet worden getoetst aan een checklist met indicatiecriteria. Anders dan voorheen geldt er voor een behandeling in het NAD geen checklist meer. Dat [eiseres] niet voldoet aan het voormalige criterium dat zij een huisstofmijtallergie heeft, is op zichzelf dan ook geen valide weigeringsgrond voor een behandeling in het NAD. Volgens het advies van het CvZ moet de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt zijn en moet er, na afwegingen van de indicaties en contra-indicaties, een netto gezondheidswinst te behalen zijn. Uit de overgelegde verklaringen van de longartsen Van Walree en Bel, waarin wordt aangegeven dat [eiseres] uiterst gevoelig is voor prikkels in de buitenlucht en dat die prikkels in het hooggebergte goeddeels ontbreken zodat zij daar het prednisongebruik kan afbouwen, hetgeen op zeeniveau niet lukt, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam blijken dat zij redelijkerwijs op een behandeling in het NAD is aangewezen.
3.5. CZ voert tot slot aan dat een klinische behandeling in het NAD veel duurder is dan een (ambulante) behandeling in een revalidatiecentrum in Nederland, zodat een behandeling in het NAD niet doelmatig is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag CZ een medische behandeling alleen weigeren als deze onnodig duur is. Een behandeling in het NAD zal veel duurder zijn dan een behandeling in Nederland, maar dat betekent nog niet dat een behandeling in het NAD onnodig duur is. Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam dat [eiseres] de in Nederland beschikbare revalidatievormen al heeft geprobeerd en dat de gunstige resultaten daarvan slechts van korte duur waren. Een behandeling van [eiseres] in het hooggebergte heeft volgens de geciteerde longartsen evidente voordelen. CZ stelt niet dat er voor een behandeling in het hooggebergte een alternatief voor het NAD bestaat. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter behandeling van [eiseres] in het NAD niet onnodig duur.
De voorzieningenrechter: veroordeelt gedaagde tot nakoming van haar verplichtingen jegens eiseres uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst door de kosten van het noodzakelijke verblijf en behandeling van eiseres in het NAD te vergoeden;
Aankondiging ministeriële regeling voorschrijven UR-geneesmiddelen
Geneesmiddelenbeleid; Brief regering; Regeling houdende het voorschrijven van UR-geneesmiddelen door bepaalde categorieën van verpleegkundigen,Kamerstukken II 2012-2013, 29477, nr.204. - Bijlage Regeling en Toelichting
Minister Schippers kondigt per Kamerbief de ministeriële regeling aan met betrekking tot het voorschrijven van Uitsluitend Recept-geneesmiddelen (hierna: UR-geneesmiddelen) door bepaalde categorieeen van verpleegkundigen. De UR-geneesmiddelen die door bepaalde categorieën deskundigen voorgeschreven mogen worden hebben betrekking op de gebieden van astma en COPD, diabetes mellitus en oncologie. De voorlegging van de ministeriële regeling geschiedt ter uitvoering van de voorhangprocedure in art. 36, zestiende lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Op deze manier wordt voorkomen dat personen zonder wettelijke specialistentitel wel specialistische handelingen gaan uitvoeren.
(...) Deze regeling strekt ertoe dat de bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen op recept thans aan drie categorieën van verpleegkundigen toebedeeld wordt, te weten: verpleegkundigen met deskundigheid op het gebied van diabetes mellitus, verpleegkundigen met deskundigheid op het gebied van de oncologie en verpleegkundigen met deskundigheid op het gebied van astma en COPD. Deze categorieën van verpleegkundigen zijn thans in staat tot een verantwoorde uitoefening van individuele gezondheidszorg op het gebied van het voorschrijven van bepaalde geneesmiddelen. Zij zijn of worden daartoe adequaat opgeleid.
(...) Het toekennen van een zelfstandige bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen, betekent dat de uitvoering daarvan met inachtneming van artikel 35 en 38 van de Wet BIG kan worden gedelegeerd aan een niet zelfstandig bevoegde. Voor het voorschrijven van receptplichtige geneesmiddelen is dat echter niet mogelijk. De apotheker mag alleen ter hand stellen op grond van een recept. Indien het recept niet de handtekening bevat van een arts of van een verpleegkundige die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, is er geen sprake van een recept in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel pp, van de Geneesmiddelenwet. Er mag alsdan niet ter hand worden gesteld.
Hoorzitting bezwaarschriftenprocedure Cortiment
Hoorzitting bezwaarschriftenprocedure Cortiment op 6 november 2012.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) organiseert op 6 november 2012 een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar dat de vennootschap Cosmo Technologies Ltd heeft aangetekend tegen het besluit van het College d.d. 13 september 2012 tot weigering van de volgende handelsvergunning: RVG 110023 Cortiment MMX (9 mg budesonide maagsapresistente tablet).
Gegevens over één patiënt kan geen gemiddelde geven
Rechtbank Utrecht 25 juli 2012, LJN BX5365 (eisers tegen NZa)
Beleidsregel vergoeding dure medicijnen (Vectibix). NZa heeft in redelijkheid kunnen komen tot een vaste correctiefactor voor vier jaar. Uit gegevens over één patiënt kan geen gemiddelde worden afgeleid.
2.7. Partijen zijn het erover eens dat in het kader van de kostenvergelijking dient te worden gerekend met het aantal toedieningen dat een patiënt in de praktijk gemiddeld nodig heeft. NZa is uitgegaan van gemiddeld acht toedieningen Vectibix. Zij onderbouwt dat met rapporten, met name met de ‘Kostenprognose van opname van panitumumab (Vectibix®) in de beleidsregel dure geneesmiddelen’ (geciteerd in het tussenvonnis).
2.8. [eisers] gaat uit van gemiddeld tien toedieningen Vectibix. Zij wijst erop dat verderop in de Kostenprognose voor Vectibix gerekend wordt met tien toedieningen. Dit lijkt echter – zoals al besproken in het tussenvonnis van 30 november 2011 – een verschrijving, omdat het totaalbedrag correspondeert met acht toedieningen en niet met tien. [eisers] heeft nu ook een artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Oncologie overgelegd. Dit artikel betreft één patiënt, die inderdaad tien toedieningen panitumumab gekregen heeft. Uit gegevens over één patiënt kan echter geen gemiddelde worden afgeleid. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanwijzing dat – in afwijking van de onderbouwing door NZa – patiënten bij behandeling met Vectibix gemiddeld acht toedieningen zouden krijgen.
Vaccins tegen hondsdolheid en uitrusting voor toezicht dierenziekten
Gerecht EU 25 oktober 2012, zaak T-503/10 (IDT Biologika / Commissie)Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 10 augustus 2010 houdende afwijzing van verzoeksters offerte in het kader van aanbesteding EuropeAid/129809/C/SUP/RS voor de levering van vaccins tegen hondsdolheid en uitrusting voor toezicht op dierenziekten in Servië (PB 2010/S 102-154044) en van het besluit om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen. De klacht wordt afgewezen.
50 Die Klägerin trägt vor, sie sei im Ausschreibungsverfahren aufgefordert worden, durch entsprechende Dokumente zu belegen, dass für ihren Impfstoff Fuchsoral die erforderlichen Genehmigungen erteilt worden seien und dass er für Menschen nicht virulent sei, während dies bei Bioveta nicht der Fall gewesen sei.
51 Es ist darauf hinzuweisen, dass gemäß Art. 89 Abs. 1 der Haushaltsordnung für alle öffentlichen Aufträge, die ganz oder teilweise aus dem Haushalt finanziert werden, die Grundsätze der Transparenz, der Verhältnismäßigkeit, der Gleichbehandlung und der Nichtdiskriminierung gelten. Art. 168 der Haushaltsordnung, im Titel IV („Maßnahmen im Außenbereich“) ihres Zweiten Teils, sieht insbesondere vor, dass die Teilnahme an einer Ausschreibung natürlichen und juristischen Personen im Geltungsbereich der Verträge zu gleichen Bedingungen offen steht.
52 Im vorliegenden Fall genügt die Feststellung, dass der öffentliche Auftraggeber Bioveta mit Schreiben vom 2. August 2010 aufforderte, durch Vorlage der dafür erforderlichen Dokumente nachzuweisen, dass die Bedingung der Nichtvirulenz des Impfstoffs Lysvulpen für Menschen erfüllt sei. Bioveta antwortete darauf mit Schreiben und E-Mail vom 3. bzw. 5. August 2010. Weiter hatte Bioveta, wie die Kommission vorträgt, bereits bei der Abgabe ihres Angebots die Belege dafür übermittelt, dass für ihren Impfstoff die erforderlichen Genehmigungen vorlagen.
53 Bioveta wurde folglich sehr wohl aufgefordert, durch entsprechende Dokumente zu belegen, dass für ihren Impfstoff die erforderlichen Genehmigungen erteilt waren und der Impfstoff für Menschen nicht virulent ist. Der dritte Klagegrund geht daher in tatsächlicher Hinsicht fehl und ist zurückzuweisen.
54 Soweit die Klägerin geltend macht, Bioveta habe die geforderten Dokumente mangels Einhaltung der technischen Anforderungen nicht vorgelegt, ist festzustellen, dass dieses Vorbringen zu den ersten beiden Klagegründen dieser Rechtssache gehört, so dass es ebenfalls zurückzuweisen ist.
Klager is klachtengeld verschuldigd
Vzr. RCC 9 oktober 2012, dossiernr. 2012-00897, 2012-00898, 2012-00899, 2012-00900, 2012-00901, 2012-00902 (Klager tegen adverteerder)
Reclamerecht. Klacht als beroepsbeoefenaar met commercieel belang. Procesrecht. Klager heeft met online klachtenformulier bezwaar gemaakt tegen een reclame-uiting van adverteerder. De klacht betreft de volgens klager onjuiste mededeling op de website van adverteerder dat beide mondhygiënisten zijn afgestudeerd aan het ACTA. Klager heeft op het klachtenformulier meegedeeld de klacht als particulier in te dienen. Als adres is postbus 19 te Wolvega opgegeven. Navraag bij PostNL heeft uitgewezen dat dit postbusnummer op naam staat van Tandzorg Klinieken te Steenwijk.
De voorzitter van oordeel dat klager de klacht indient in het belang van de uitoefening van een bedrijf of beroep dan wel in een commercieel belang van een organisatie, zonder dat dit uit de klacht blijkt. De Voorzitter bepaalt dat klager klachtengeld ten bedrage van € 1.000,- verschuldigd is. Het klachtengeld dient binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing in het bezit te zijn van de Stichting Reclame Code.
Een octrooi en certificaat voor ieder van de beschermde producten
Rechtbank ´s-Gravenhage 12 oktober 2012, reg.nr. AWB 10/4769 (Georgetown University tegen NL Octrooicentrum)
Octrooirecht. ABC. Eén van kracht zijnd basisoctrooi dat meerdere producten beschermt, en dat aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten. Na de heropening IEF 11581, waar de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden, nu een verwijzingsuitspraak waarin de rechtbank de volgende vijf vragen stelt.
Vraag 1 Verzet Verordening 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?
Vraag 2 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?
Vraag 3 Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?
Vraag 4 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?
Vraag 5 Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?
Royal Canin is zo gezond voor kat en hond
CVB 17 oktober 2012, dossiernr. 2012/00557 (klager tegen adverteerder)
Het betreft een radio-commercial waarin wordt gezegd: “Royal Canin is zo gezond voor kat en hond dat u voortaan korting krijgt van de grootste huisdierverzekeraar Proteq Dier en Zorg. Geef uw pup of kitten Royal Canin en ontvang 25% van de jaarpremie terug. Kijk op gezondheidverzekerd.nl”.
De klacht luidt als volgt. De reclame-uiting is misleidend omdat niet is bewezen dat Royal Canin gezond is. In Royal Canin zijn veel bewerkte granen verwerkt, die voor honden en katten flinke gezondheidsproblemen kunnen opleveren, zoals huidaandoeningen en coeliakie.
De adverteerder voert aan dat alle Royal Canin voedingen met de zorgvuldigheid worden geproduceerd volgens de wetenschappelijke inzichten en praktijkervaringen van professionals.
De Commissie vond de reclame-uiting te bestempelen als een misleidend omdat Royal Canin tekort schiet in de bewijslast van de absolute claim op "gezond voor kat en hond."
Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en wijst de klacht alsnog af. In de uiting worden de voordelen van de diervoeding van Royal Canin (“zo gezond” in combinatie met de mededeling dat men daarom premierestitutie van genoemde verzekeraar krijgt) concreet en specifiek benoemd.
Grief 1
De Commissie heeft een onjuiste betekenis toegekend aan de verwijzing in de commercial naar de “gezondheid” van de diervoeding van Royal Canin. Er is geen sprake van een (te) absolute claim over de gezondheid van haar producten. De mededeling “zo gezond dat u (…) korting krijgt” zegt feitelijk niets over de gezondheid van het product. De gemiddelde consument zal deze woorden ook niet opvatten als een absolute claim over de gezondheid van de producten van Royal Canin, nu de consument gewend is aan de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan. Ten onrechte gaat de Commissie ervan uit dat bedoelde woorden voor Royal Canin de verplichting zouden meebrengen om aannemelijk te maken dat haar voeding gezond is. De gemiddelde consument zal op grond van bedoelde mededelingen hooguit in de veronderstelling verkeren dat Royal Canin het belang erkent en benadrukt van verantwoorde, gezonde voeding bij honden en katten, en dat Proteq daarom bereid is om premierestitutie korting te geven aan verzekeringnemers die hun pup of kitten voeden met Royal Canin.
Grief 2
Voor zover van de uiting al enige suggestie uitgaat ten aanzien van de mate van gezondheid van de diervoeding van Royal Canin, wordt deze suggestie duidelijk waargemaakt. In de bedrijfsfilosofie staat het gezondheidsbelang van de hond en de kat centraal. De ontwikkeling van de diervoeding van Royal Canin is gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap met betrekking tot de voedingsbehoeften van honden en katten. Daarbij wordt onderzoek uitgevoerd door het Royal Canin Research & Development Center in nauwe samenwerking met enkele toonaangevende universiteiten. Ook is er een intensieve samenwerking met experts, zoals fokkers en dierenartsen. Al deze kennis heeft zich vertaald in de voeding van Royal Canin. De voedingswaarden daarvan voldoet ruimschoots aan de standaarden van de European Pet Food Industry Federation en het rapport Nutriënt Requirements of Cats and Dogs. Het assortiment van Royal Canin is zeer gedifferentieerd en de producten zijn goed verteerbaar. Royal Canin speelt een leidende rol bij dit laatste. Royal Canin legt uittreksels over van wetenschappelijke publicaties van enkele onderzoeken naar verteerbaarheid bij honden waarbij het Royal Canin Research & Development Center betrokken is geweest . Veel experts bevestigen de kwaliteit van voeding van Royal Canin, waaronder Proteq en dierenartsen. De stelling van geïntimeerde dat Royal Canin niet gezond zou zijn, is ongefundeerd.
1. Het College stelt voorop dat in de uiting door de woorden “Royal Canin is zo gezond voor kat en hond dat u voortaan korting krijgt van de grootste huisdierverzekeraar Proteq Dier en Zorg” onmiskenbaar een verband wordt gelegd tussen diervoeding van Royal Canin en de gezondheid van kat en hond. Van kennelijke overdrijving is daarbij geen sprake. In de uiting worden immers de voordelen van de diervoeding van Royal Canin (“zo gezond” in combinatie met de mededeling dat men daarom premierestitutie van genoemde verzekeraar krijgt) concreet en specifiek benoemd.
Automatically recognised by Liechtenstein, is first authorisation?
Prejudiciële vragen aan HvJ EU High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court 19 oktober 2012 [2012] EWHC 2840 (Pat) (Astrazeneca AB tegen Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks) - Nederlandse vertaling
Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court, Engeland & Wales, Verenigd Koninkrijk.
Octrooirecht. Aanvullende bescherming, ABC. Onder verwijzing naar HvJ EU C-127/00 (Hässle AB tegen Ratiopharm GmbH), C-207/03 en C-252/03 (Novartis tegen Comptroller), C-195/09, IEF 10019 (Synthon tegen Merz Pharma), C-130/11, IEF 11598 (Neurim tegen Comptroller) worden de volgende vragen gesteld.
Verzoekster heeft in 2004 van de Zwitserse autorieiten een voorwaardelijke (= het aantonen van de werking) vergunning voor het in de handel brengen van een werkzame stof voor behandeling van longkanker onder de merknaam ‘Iressa’. In 2005 wordt verhandeling van het middel geschorst.
In 2003 vraagt verzoekster bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een vergunning voor het in de handel brengen voor Iressa op grond van Vo. 2309/93. Maar het daarvoor competente Comité wijst de aanvraag af wegens de nog onvoltooide studies naar de werking van het middel. Verzoekster trekt de aanvraag in en dient deze pas in 2008 opnieuw in. Het Europese vergunning voor het in de handel brengen wordt dan in juni 2009 verleend. Op basis daarvan vraagt en krijgt verzoekster opheffing van de schorsing van de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.
Het voor het middel verkregen EUR octrooi zal in april 2016 vervallen. Verzoekster heeft een ABC aangevraagd maar partijen worden het niet eens over de vervaldatum daarvan. Verweerster (Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks) gaat uit van de door het EMA verleende VHB van het medicijn in juni 2009, maar octrooibureaus in andere landen rekenen vanaf de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.
De vraag die voor de verwijzende Engelse rechter moet worden beantwoord om deze zaak te kunnen oplossen is wat moet worden verstaan onder “eerste vergunning voor het in de handel brengen”. In deze zaak betreft het een automatisch door de Liechtensteinse aut verstrekte vergunning die dus niet voldoet aan de voorwaarden van Vo. 469/2009/EG.
1. Kan een Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure maar door Liechtenstein automatisch wordt erkend, de „eerste vergunning voor het in de handel brengen” vormen voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009/EG?
2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of:
(a) de reeks klinische gegevens op grond waarvan de Zwitserse autoriteit de vergunning voor het in de handel brengen heeft verleend, volgens het Europees Geneesmiddelenbureau niet voldeed aan de voorwaarden voor de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig verordening nr. 726/2004/EG; en/of
(b) de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen na afgifte werd geschorst en pas weer uitwerking kreeg nadat bijkomende gegevens waren overgelegd?
3. Indien artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 enkel verwijst naar vergunningen voor het in de handel brengen die zijn verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure, heeft het feit dat een geneesmiddel eerst binnen de EER in de handel werd gebracht overeenkomstig een door Liechtenstein automatisch erkende Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig richtlijn 2001/83/EG, dan tot gevolg dat overeenkomstig artikel 2 van verordening nr. 469/2009 voor dit product geen aanvullend beschermingscertificaat kan worden afgegeven?
Op andere blogs:
The SPC Blog (SPCs and Directive 2001/83-compliant authorisations: a comment on AstraZeneca)
The SPC Blog (Breaking news: Swiss/Liechtenstein questions head for CJEU)
Facturen op basis regeling retributies vetinaire en hygiënische aangelegenheden is een Awb-besluit
Als randvermelding. Facturen van de Staat op basis van de Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden hebben als besluit in de zin van de Awb te gelden. De facturen van de Staat hebben formele rechtskracht nu daartegen geen bezwaar is gemaakt in de zin van de Awb. Rechtbank veroordeelt gedaagde tot de betaling van de openstaande facturen. Ook de eisen van redelijkheid en billijkheid brengen niet met zich mee dat gedaagde niet het hele gevorderde bedrag zou hoeven te betalen.
9. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om een uitzondering te maken op de formele rechtskracht van de facturen. Slechts in zeer bijzondere gevallen kan er reden zijn om een uitzondering te maken. Daarvan kan sprake zijn als het aan de overheid valt toe te rekenen dat een belanghebbende heeft verzuimd tegen een besluit op te komen, bijvoorbeeld als de overheid zelf de schijn heeft gewekt dat sprake is van een rechtshandeling naar burgerlijk recht.
Daarvan is in casu geen sprake. Op elke factuur stond op de achterkant juist dat daartegen, binnen zes weken, bezwaar kon worden gemaakt bij het Ministerie van Landbouw. Ook anderszins is het niet aan de VWA te wijten dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt.
Dat er ook betalingsvoorwaarden op de achterzijde van de factuur staan, maakt dat niet anders. Indien [gedaagde] op grond daarvan al twijfelde aan de vraag of er wel sprake was van een besluit, had hij daarnaar kunnen informeren en zekerheidshalve (pro-forma) bezwaar kunnen maken.I. Veroordeelt [gedaagde] om aan de Staat tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 12.047,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.526,94 vanaf 10 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, respectievelijk, voor zover facturen dateren van na de dag der dagvaarding, vanaf vier weken na factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
II. Veroordeelt [gedaagde] in (een deel van) de proceskosten van de Staat, die worden berekend op € 1.280,26 wegens verschotten.