Met ziekenhuisverplicht nauw samenhangede handelingen
Prejudiciële vragen gesteld Bundesfinanzhof, Duitsland.
Omzetbelasting, samenhangende handelingen, ziekenhuisverpleging of de medische behandeling. De verwijzende Duitse rechter stelt het Hof de volgende drie vragen:
1. Moet de nauw samenhangende handeling [in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag] een dienst als bedoeld in artikel 6, lid 1, van deze richtlijn zijn?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan slechts sprake van met ziekenhuisverpleging en medische verzorging nauw samenhangende handelingen wanneer deze handelingen worden verricht door dezelfde belastingplichtige die ook de ziekenhuisverpleging of de medische behandeling verstrekt?
3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is ook dan sprake van nauw samenhangende handelingen wanneer de medische verzorging niet krachtens artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn, maar krachtens sub c van deze bepaling van belasting is vrijgesteld?
Verzoekster exploiteert een ziekenhuis waar (ook) kankerpatiënten worden behandeld. Er worden zowel ambulante als stationaire behandelingen (chemokuren) gegeven en de daarvoor benodigde medicijnen (cytostatica) worden in de eigen apotheek vervaardigd. De levering van de cytostatica aan stationaire patiënten geschiedt belastingvrij en dat is niet omstreden. Maar dat blijkt niet het geval met alle voor de ambulante verzorging gebruikte medicijnen. Verzoekster levert de cytostatica voor twee soorten ambulante behandeling, het verschil zit in de ‘status’ van de patiënt. Indien die bij het ziekenfonds is verzekerd wordt het ziekenfonds als ontvanger van de prestatie gezien die wordt doorgegeven aan de verplicht verzekerde patiënt. Indien een patiënt een privéverzekering heeft en zelf arts en ziekenhuis moet betalen welke kosten vervolgens door zijn verzekering worden vergoed is sprake van een rechtstreekse betrekking (de noodzakelijke ‘nauwe samenhang’ van de prestatie om voor btw-vrijstelling in aanmerking te komen).
In 2005 geeft de belastingdienst (verweerster) nieuwe richtsnoeren uit (die voor rechters niet bindend zijn) en wordt de levering onder bezwarende titel van geneesmiddelen aan kankerpatiënten vanaf dat jaar bij ambulante behandelingen aan btw onderworpen. Verzoekster krijgt dan ook een gewijzigde (hogere) aanslag en maakt daar bezwaar tegen. Maar verweerster blijft bij haar standpunt. De rechter wijst het ingestelde beroep echter aan verzoekster toe waarop verweerster een herzieningsverzoek indient en toegewezen krijgt.
Opzegging langjarige samenwerking
Hof Leeuwarden 2 oktober 2012, LJN BX9192, (Stichting De Proeftuin Farmacie Groningen tegen Menzis Zorgverzekeraar N.V.)
Opzegging overeenkomst. Geen schadeplichtigheid.
Opzegging per 1 januari 2012 van langjarige samenwerking in het kader waarvan Menzis een forse financiële bijdrage aan PFG betaalt. Vordering in kort geding tot betaling van de gebruikelijke jaarlijkse bijdrage ook na 1 januari 2012. Vordering afgewezen. Onvoldoende aannemelijk dat partijen overeenstemming hebben bereikt over voortzetting van de samenwerking na 1 januari 2012. Voldoende zwaarwegende grond voor opzegging. Geen schadeplichtigheid.
1.3 (...) In artikel 2 van de statuten is het doel van PFG als volgt omschreven:
"het bereiken van uniformiteit in het voorschrijven op basis van transmurale richtlijnen zodat patiënten overal in de regio een zelfde, door professionals gedragen goede kwaliteit farmaceutische zorg kunnen krijgen (…) Doelmatigheid in het voorschrijven ligt hierin besloten (…)”.14. PFG heeft als subsidiaire grondslag voor haar vordering aangevoerd dat Menzis geen zwaarwegende redenen had om de samenwerking met haar te beëindigen, althans dat Menzis een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen en haar financiële bijdrage niet zonder meer per 1 januari 2012 had mogen staken.
15. Het hof zal er bij de bespreking van deze grief bij wijze van veronderstelling, met PFG (althans voor wat betreft de subsidiaire grondslag van de vordering), vanuit gaan dat de verhouding tussen Menzis en PFG als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden gekwalificeerd, althans met een dergelijke overeenkomst op één lijn kan worden gesteld. Uitgangspunt is dat het antwoord op de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden, zo’n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud van de overeenkomst en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien zoals hier, wet en overeenkomst zelf niet voorzien in een regeling van opzegging, geldt dat overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met betaling van een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vgl. Hoge Raad 28 oktober 2011, LJN: BQ9854).
Slotsom
De grieven falen. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter dan ook bekrachtigen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal PFG verwezen worden in de kosten van het geding (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief VII).De beslissing:
Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
Kamervragen over verbod op chemische onkruidbestrijdingsmethoden
Beantwoording Kamervragen van de leden Lodders en Houwers over verbod op chemische onkruidbestrijdingsmethoden 04 oktober 2012, Kamerbrief nr. 2012Z15101.
Vraag 1 Bent u bekend met het eindrapport “LCA-quickscan vergelijking onkruidbestrijdingsmethoden”, uitgevoerd door de Interfacultaire Vakgroep Milieukunde (IVAM) van de Universiteit van Amsterdam?
Antwoord: Ja.
Vraag 2 Deelt u de conclusies van het rapport, dat een verbod op chemische onkruidbestrijding op verhardingen niet leidt tot een beter milieu? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2: In deze quickscan worden milieuprestaties van verschillende onkruidbestrijdingsmethoden vergeleken. Geconcludeerd wordt dat niet één methode altijd als beste of slechtste scoort.
Chemische onkruidbestrijding scoort, vergeleken met niet-chemische methoden ongunstig voor onder meer ecotoxiciteit, maar het brandstofgebruik is laag. Methoden die gebruik maken van hoge temperaturen -zoals ‘branden’ of ‘heet water’- scoren daarentegen gunstig voor ecotoxiciteit maar ongunstig voor de onderwerpen ‘klimaatverandering’ en ‘fossiele uitputting’, vergeleken met andere onkruidbestrijdingsmethoden.
Uit de inspraakreacties op het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming is gebleken dat er onduidelijkheid is ontstaan. Daarom zal een onafhankelijke inventarisatie uitgevoerd worden, om deze onduidelijkheid weg te nemen.
Vraag 3 Bent u bereid om eisen te stellen aan de milieuprestaties van niet-chemische onkruidbestrijding op verhardingen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is op dit moment geen aanleiding
WOB-verzoek griepvaccins vanwege financiële belangen terecht afgewezen
ABRvS 3 oktober 2012, LJN BX8990 (Minister van VWS en RTL / FD)
In navolging van LJN BR3118. WOB-verzoek, griepvaccins tegen de Mexicaanse griep, supply agreement. Het geding spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister ten onrechte enkele documenten waarop de verzoeken van het FD en RTL zagen slechts gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt.
Het gaat in casu om resterende weggelakte passages in documenten die voor intern beraad bedrijfs- en fabricagegegevens van Glaxo en Novartis bevatten. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het financiële of economische belang van de Staat in het geding is bij openbaarmaking van de weggelakte passages in deze documenten.
8.2. In het supply agreement van Novartis is, evenals in het supply agreement van [appellante sub 2], concrete informatie weggelakt over de productiecapaciteit, leveringstijden, prijsonderdelen, contracts- en betalingsvoorwaarden met betrekking tot de levering van vaccins aan de Staat. In het memo is het aantal vaccins waarover vaccinproducent Solvay wereldwijd beschikte ten tijde van de uitbraak van de Mexicaanse griep weggelakt.
Ten aanzien van het supply agreement van Novartis is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij gehele openbaarmaking ervan de economische of financiële belangen van de Staat in geding komen. Uit deze documenten kan worden afgeleid hoe de Staat zich opstelt tijdens onderhandelingen die onder grote tijdsdruk moeten worden gevoerd. Uit de weggelakte informatie blijkt onder meer onder welke voorwaarden de Staat bereid is in die situatie contracten te sluiten. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat indien de gehele overeenkomst openbaar zou worden gemaakt, de door de Staat en [appellante sub 2] en Novartis overeengekomen voorwaarden een nieuwe standaard zouden kunnen vormen voor toekomstige nieuwe onderhandelingen. Het bereiken van een voor de Staat gunstiger resultaat wordt hierdoor bemoeilijkt.
Ten aanzien van het memo is de Afdeling van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij gehele openbaarmaking ervan Solvay onevenredig wordt benadeeld. Te dien aanzien heeft de minister aannemelijk gemaakt dat de wetenschap van de beschikbare hoeveelheid vaccins van een bepaalde producent een relevant en concurrentiegevoelig gegeven is, nu andere producenten in onderhandelingen hun biedings-en leveringsstrategie hierop kunnen afstemmen. Niet valt in te zien dat de minister het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van Solvay niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het algemene belang van openbaarheid.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011 in zaken nrs. 10/2221 en 10/2054, met uitzondering van de niet-ontvankelijk verklaring van de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Financieele Dagblad B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar;
Claim flexibele gewrichten dient aannemelijk te worden gemaakt
Vzr. RCC 13 september 2012, dossiernr. 2012/00635, (klager tegen Adverteerder Finitro)
Misleidende reclame-uiting, onjuiste informatie (art.8.2 onder b), in strijd met art. 7 NRC.
Het betreft een reclame-uiting in een Engelstalige e-mail waarin adverteerder een aanbod doet voor “a cure of Finitro for an entire year” onder de volgende mededeling: “As you already know, Finitro is regarded as the cure for maintaining flexible joints. Finitro also supports the production, construction and maintenance of cartilage in the neck, knee-, hands and other joints.”
De klacht is dat de beweringen omtrent het product van Finitro niet feitelijk zijn onderbouwd. De adverteerder claimt dat haar product bijdraagt aan de aanmaak, de opbouw en het behoud van kraakbeen in de gewrichten. Adverteerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het product de werking heeft die aldus in de reclame-uiting daaraan wordt toegeschreven. De voorzitter doet een aanbeveling.
De voorzitter is van oordeel dat de Commissie de klacht zal toewijzen. Hij overweegt daartoe het volgende.
In de uiting wordt het product van adverteerder aangeprezen als een middel om flexibele gewrichten te behouden. Voorts claimt adverteerder dat haar product bijdraagt aan de aanmaak, de opbouw en het behoud van kraakbeen in de gewrichten. Adverteerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het product de werking heeft die aldus in de reclame-uiting daaraan wordt toegeschreven.
Blijkens het voorgaande is geen juiste informatie verstrekt over de van het gebruik van het product te verwachten resultaten, een van de belangrijkste kenmerken van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Onderzoek naar dit weesgeneesmiddel niet WMO-plichtig
CGR 5 juli 2012, Advies AA12.065.
WMO-plichtig onderzoek. [X] is vergunninghouder voor het in Nederland verhandelen van het medicament [Y]. [X] heeft het voornemen een niet WMO-plichtig onderzoek uit te voeren onder de titel: “[T]: Een Europees patiëntenregister voor het monitoren van de veiligheid en werkzaamheid op lange termijn van [Y]” en vraagt toetsing van dat voorgenomen onderzoek door de Commissie. [Y] is een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling op lange termijn van kinderen met [aandoening A]. [Y] is een zogenoemd weesgeneesmiddel.
Omdat het gaat om een zeldzame aandoening is de vergunning afgegeven op basis van onderzoek op 76 kinderen. Getracht wordt om alle kinderen die met het middel worden behandeld voor de duur van de behandeling te blijven volgen.
Omdat het voorgenomen onderzoek plaatsvindt in het verlengde van een aangevangen behandeling, zonder verdere handelingen, terwijl een gedragswijze wordt voorgeschreven, is het onderzoek niet WMO-plichtig en valt deze onde artikel 16 van de Gedragscode Geneesmiddelen Reclame, en de Nadere Uitwerking. De slotsom van het voorgaande is dat het door [X] voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek de toets aan de Gedragsode Geneesmiddelenreclame doorstaat en derhalve toelaatbaar is, zodat een positief advies wordt afgegeven.
Het oordeel van de Commissie luidt als volgt:
2.1 Uit de door [X] aan de Commissie voorgelegde gegevens volgt dat het voorgenomen onderzoek plaatsvindt in het verlengde van een aangevangen behandeling zonder dat de geobserveerde persoon aan andere, verdergaande handelingen wordt onderworpen dan voorzien in de gebruikelijke handelwijze van de onderzoekende arts bij een patiënt
als deze, terwijl evenmin aan de geobserveerde persoon een andere gedragwijze wordt voorgeschreven op grond van het onderzoek dan voorzien in de gebruikelijke handelwijze van de onderzoekende arts. Daarmee mag ervan worden uitgegaan dat het onderzoek niet valt onder de voorschriften van de Wet Medisch Onderzoek.
(...) Het doel is om met behulp van een beveiligd elektronisch systeem informatie te verzamelen over een groot aantal kinderen dat met [Y] wordt behandeld. Dit stelt [X] in staat te controleren of in het dagelijks leven en gedurende een langere behandelingsperiode de veiligheid en de werkzaamheid overeenkomen met de verwachtingen op grond van eerdere onderzoeksresultaten.
2.3 Het door [X] voorgenomen onderzoek berust op een schriftelijke overeenkomst van dienstverlening met de onderzoeker, waarin de dienstverlening en de tegenprestatie duidelijk is omschreven. Onderdeel van de onderzoeksformaliteiten is ook een duidelijke voorlichting aan de ouders van de patiënt, in het bijzonder ook over diens vrijheid al dan niet aan het onderzoek deel te nemen en op ieder moment zonder opgave van redenen zijn medewerking aan het onderzoek te beëindigen. De patiënt wordt slechts tot het onderzoek toegelaten indien zijn ouders, na te zijn voorgelicht, schriftelijk verklaren dat zij zijn voorgelicht over de aard en wijze van het onderzoek en dat zij ermee bekend zijn dat het de patiënt vrijstaat op ieder moment zijn medewerking aan het onderzoek te beëindigen, en vervolgens toestemming geven de gegevens van de patiënt in het onderzoek te betrekken.
In het Registry Protocol zijn de doelstellingen en de wijze van uitvoering van het onderzoek helder omschreven.2.7. De slotsom van het voorgaande is dat het door [X] voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek de toets aan de Gedragsode Geneesmiddelenreclame doorstaat en derhalve toelaatbaar is, zodat een positief advies wordt afgegeven."
Benoeming neurochirurg als deskundige
Rechtbank Arnhem 22 augustus 2012, LJN BX8558 (eiseres tegen Stichting Gezondheidszorg Rivierenland)
Als randvermelding. Eerder: LJN BW5046, BH9159, BK7388, BL9278 en BM6348. Benoeming deskundige (neurochirurg) in verband met de kwestie in hoeverre de huidige gezondheidstoestand van eiseres het gevolg is van het tekortschieten door het ziekenhuis.
Vonnis na deskundigenbericht over de vraag of de behandelaars in het ziekenhuis (gedaagde) eiseres na het ongeval hebben behandeld conform de norm van de redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot in gelijke omstandigheden. De rechtbank volgt de deskundige niet zonder meer in zijn bevestigende antwoord op voornoemde vraag. Het ziekenhuis is op een aantal punten tekortgeschoten jegens eiseres. De rechtbank heeft behoefte aan nadere voorlichting door een deskundige (neurochirurg).
Uit BX8558:
De rechtbank beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wilt u ten behoeve van uw onderzoek informatie betreffende de behandeling van [eiseres] opvragen bij de neurochirurg die destijds de operatie bij [eiseres] heeft verricht, waaronder ook het operatieverslag?
2. Bent u voldoende geïnformeerd om antwoord te kunnen geven op de hierna volgende vragen? Zo niet, welke informatie ontbreekt?
3. Hoeveel tijd was redelijkerwijs benodigd om aansluitend aan de eerste opvang inclusief ABCD- en neurologisch onderzoek röntgenfoto’s te laten maken en te beoordelen, aangenomen dat de daarvoor benodigde specialisten (chirurg, radioloog, neuroloog) in huis waren? Wilt u - indien deze vraag niet op uw deskundigheidsgebied ligt – een collega in consult roepen ter beantwoording van deze vraag?
4. Kunt u - zo veel mogelijk op voor leken begrijpelijke wijze - beschrijven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zijn, wat de aard van de operatie was die in het CWZ is verricht en wat daarbij de bevindingen zijn geweest, welke behandelingen zij verder heeft ondergaan, en wat het resultaat van deze operatie en verdere behandelingen is geweest?
5. Kunt u - zoveel mogelijk gemotiveerd en voorzover mogelijk aan de hand van literatuur - aangeven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zou zijn geweest, en het te verwachten resultaat van mogelijke behandelingen, indien zij in het ziekenhuis te [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen, dat wil zeggen dat geen voorrang zou zijn gegeven aan het hechten van het oor, dat de immobilisatie van de nek niet zou zijn opgeheven en dat de afwijking aan de nekwervels op de röntgenfoto’s zou zijn herkend en zij voortvarend overgebracht was naar het CWZ? Wilt u hierbij ingaan op de vraag op welk moment in de avond van 6 juni 2000 voor het eerst uitvalsverschijnselen zijn geconstateerd bij [eiseres] en op de invloed van tijdsverloop op de prognose van [eiseres]?
6. Indien u niet met zekerheid aan kunt geven hoe [eiseres] er in die situatie (dat wil zeggen: indien zij in het ziekenhuis in [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen) aan toe zou zijn geweest, kunt u dan zo veel mogelijk gemotiveerd aangeven welke kansen [eiseres] zou hebben gehad op een ander (gunstiger) herstel?
7. Wilt u zo uitvoerig mogelijk gemotiveerd aangeven waaruit de klachten en beperkingen van [eiseres] bestaan? Indien daarbij sprake is van meetbare blijvende functionele invaliditeit, wilt u dan het percentage daarvan weergeven op grond van de AMA-normen? Welke beperkingen stelt [eiseres] te ondervinden bij activiteiten van het dagelijks leven, in de vrijetijdsbesteding en in de beroepsuitoefening inclusief huishoudelijke arbeid?
8. Acht u de door [eiseres] aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoek? Zijn er nog andere – niet door [eiseres] aangegeven – beperkingen op uw vakgebied waarmee bij de beoordeling rekening moet worden gehouden?
9. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsgeneeskundige dan wel arbeidsdeskundige?
10. Welke beperkingen zou [eiseres] naar uw inschatting hebben gehad indien zij op een andere wijze onderzocht en behandeld zou zijn, waaronder ook wordt verstaan de fictieve situatie dat zij eerder zou zijn overgeplaatst naar een ander ziekenhuis? Wilt u daarbij, indien nodig, een beargumenteerde schatting maken?
11. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beslissing van belang kunnen zijn?
Uit LJN BW5046
De omstandigheden voor het opvangen en behandelen van ernstige ongevalsslachtoffers in het ziekenhuis Rivierenland was (en is) sterk afwijkend van de omstandigheden in grote perifere opleidingsziekenhuizen en Universitair Medische Centra. Daarom kan niet van de redelijk bekwame en redelijk handelend arts onder de omstandigheden in het Rivierenland verwacht worden dat hij in dezelfde tijd tot dezelfde prestaties komt. En ook de uiteindelijke prestaties zijn verschillend. Wij mogen Rivierenland niet vergelijken wat betreft de te bereiken maximale opbrengst van diagnostisch- en behandel-proces met grote perifere opleidingsziekenhuizen en Universitair Medische Centra.
(...)
Met andere woorden; doordat de symptomen geruststellend waren, de behandelaar daardoor een laag risico gevoel had en de ervaring (de belevingswereld) in het ziekenhuis leerde dat de kans op zeer ernstige letsels bij een alerte patiënt “niet” voorkwamen, was het voor de behandelaar eigenlijk wel verdedigbaar om te handelen zoals hij gedaan heeft.
Een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou mogelijk tot dezelfde conclusies zijn gekomen en hetzelfde hebben gehandeld.
Bestuursreglement van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Bestuursreglement van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft in de 737e Collegevergadering van 30 juni 2011 het bestuursreglement vastgesteld. Op 11 september 2012 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) haar goedkeuring hiervoor verleend. Het bestuursreglement is op 25 september 2012 in de Staatscourant geplaatst en treedt vandaag in werking.
Colloïdaal zilverwater als alternatief voor antibiotica?
RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)
De advertentie voor Sciocare colloïdaal zilverwater in Apotheek en Gezondheid van maart 2012; en de aanprijzing van Sciocare Hoog Energetisch Colloïdaal Zilverwater op de website https://www.sciocare.nl/. Na verweer legt klaagster een afdruk over van een factsheet betreffende colloïdaal zilver van het National Center for Complementary and Alternative Medicine (NCCAM), waarin wordt geconcludeerd dat colloïdaal zilver geen enkele ziekte geneest en ernstige bijverschijnselen kan veroorzaken.
De Keuringsraad KOAG/CAG laat dat er geen preventieve toetsing is geweest en dat de (toespelingen op) medische claims c.q. geneeskundige aanprijzingen strijd opleveren met art. 10 CAG en 19 Warenwet, bovendien bevat de advertentie - in strijd met art. 25 CAG - een aanbeveling van een beroepsbeoefenaar.
De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.
Of voor de publicatie van de advertentie in Apotheek en Gezondheid door adverteerder is betaald, is niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van reclame. De adverteerder heeft de juistheid van de reclame niet aannemelijk gemaakt. De uiting bevat aldus onjuiste informatie ex 8.2 aanhef en onder b NRC en wordt tevens in strijd met art. 20 lid 2 sub a Warenwet gevoerd.
Nu de in de uitingen geclaimde werking van colloïdaal zilver(water) door klaagster gemotiveerd is aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder hierin niet geslaagd. In de stukken die adverteerder - zonder nadere toelichting - heeft overgelegd heeft de Commissie geen bewijs gevonden voor de in de uitingen geclaimde geneeskrachtige werking van Sciocare colloïdaal zilver. Dit impliceert dat het ervoor moet worden gehouden dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het aangeprezen product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke resultaten als een van de voornaamste kenmerken van het product moeten worden beschouwd. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver van Sciocare mede wordt aangeprezen als een voor orale nut(“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uitingen aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.
Colloïdaal zilver heeft geen aangetoonde werking
RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)
In de bestreden uiting wordt gesteld dat colloïdaal zilver “het Eérste Redmiddel bij Virussen, Bacteriën, Schimmels, Parasieten en Prionen” is. Klaagster legt een monografie van de Natural Medicines Comprehensive Database betreffende colloïdaal zilver over. Uit de onder “Effectiveness” weergegeven conclusie blijkt dat er geen bewijs is voor de werkzaamheid van colloïdaal zilver, ook in de medische literatuur is niets hierover te vinden.
Nu de geclaimde werking niet aannemelijk is gemaakt, bevat de uiting onjuist informatie. De werking geschiedt door orale nuttiging en wordt daarmee in strijd met 20 lid 2 sub a Warenwet gedaan. Er volgt een aanbeveling.
Nu de in de uiting geclaimde werking van colloïdaal zilver bij “virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en prionen” door klaagster gemotiveerd is aangevochten, ligt het op de weg van adverteerder deze werking en daarmee de juistheid van de uiting aannemelijk te maken. Adverteerder heeft dit niet gedaan. (...)
Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver mede wordt aangeprezen als een voor orale nuttiging (“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uiting aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededeling dat colloïdaal zilver “het eerste redmiddel bij virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en prionen” is en de vermelding van ziekten op de lijst waarbij colloïdaal zilver kennelijk inwendig dient te worden toegepast, dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop is de uiting in strijd met artikel 2 NRC.