Adviesrapport met juridische aspecten van Cybridenonderzoek
E. Garcia, E. van Leeuwen, Adviesrapport cybriden, Nijmegen: UMC St. Radboud 2012; Bijlage bij kamerstukken II 2012-2012, 32 610, nr. 10.
Uit de samenvatting - Conclusie en advies
De voors- en tegens overwegende is het verstandig om te stellen dat wetenschappelijk onderzoek met cybriden [red. een celkern waarin een andere cel wordt ingebracht] als model voor de bestudering van de vroege embryonale ontwikkeling thans nog steeds in ontwikkeling is en mogelijk nieuwe inzichten biedt die voor de geneeskunde relevant kunnen zijn. Aangezien er geen uitspraak kan worden gedaan over de levensvatbaarheid van cybriden en hun verdere ontwikkeling, is het geboden om aan de ontwikkeling van cybriden een grens te stellen. In het Verenigd Koninkrijk is die grens bepaald op 14 dagen na het ontstaan in het laboratorium. Die grens lijkt ook voor het onderzoek in Nederland vooralsnog toereikend. Het in de dierlijke baarmoeder verder ontwikkelen van cybriden dient in Nederland te worden verboden zoals het implanteren van de cybride in een menselijke baarmoeder dat op dit moment al is ingevolge artikel 6a van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV), waar moet worden aangenomen dat het een vorm van xenotransplantatie zou betreffen.
5. JURIDISCHE ASPECTEN VAN CYBRIDENONDERZOEK
5.1.Embryowet - 90
5.1.1.Onderzoek met embryo‟s 90
5.1.2. Embryo‟s ter beschikking stellen 92
5.1.3. Centrale toetsing van embryo-onderzoek 92
5.2. Regelgeving op het gebied van dieren 93
5.2.1. Wet op de dierproeven (Wod) 93
5.2.2. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) 94
5.3. Europese dimensie 94
5.3.1 Convention on Human Rights and Biomedicine Verdrag inzake Mensenrechten en Biogeneeskunde 94
5.3.2. Protocol inzake het kloneren van mensen 95
5.3.3.Bescherming van dieren 96
5.3.4. Rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen; Europees Octrooi Verdrag 97
Wel roept het creëren van cybriden nieuwe (morele) vragen op. De meest in het oog springende vraag betreft de biologische status van de cybride. Kan de cybride als een menselijk of dierlijk embryo worden gekwalificeerd of is het slechts een klompje cellen met embryonale kenmerken? Welke criteria zou men moeten aanleggen om die vraag te beantwoorden en de menselijke of dierlijke aard vast te stellen? Van belang bij het antwoord op deze vragen is het feit dat cybriden voor ongeveer 99% uit menselijk DNA bestaan en dat slechts 1% DNA (het mitochondriële DNA (mtDNA)) van dierlijke oorsprong is.
Het speciaal en opzettelijk bij elkaar voegen van menselijke en dierlijke gameten, uitsluitend voor onderzoeksdoeleinden, is in Nederland ingevolge de Embryowet verboden. Een cybride wordt niet door een dergelijke samenvoeging tot stand gebracht en dus vormt dat verbod in de Embryowet geen belemmering voor het tot stand brengen van cybriden. Wanneer cybriden worden beschouwd als menselijke embryo's, dan geldt in dat geval artikel 1 van de Embryowet, althans wanneer zij het vermogen hebben om uit te groeien tot een mens. Met andere woorden, zij moeten dan ten minste levensvatbaar zijn ook buiten het laboratorium. Veel van de in de literatuur als 'embryosparend' gepresenteerde voorstellen berusten op de veronderstelling dat cybriden niet levensvatbaar zijn buiten het laboratorium en dat vervolgens niet-levensvatbare embryo‟s strikt genomen geen embryo‟s zijn, ook niet in de zin van de Embryowet, zodat de vernietiging ervan om stamcellen te verkrijgen ook geen moreel en juridisch probleem hoeft op te leveren.
Op dit moment is het niet mogelijk om de levensvatbaarheid van cybriden buiten het laboratorium vast te stellen. Daarvoor zou inplanting noodzakelijk zijn in een menselijke of dierlijke baarmoeder. Dat laatste is in Nederland verboden.6 Het bewijs dat kan aantonen dat cybriden wel of niet levensvatbaar zijn en dus mogelijk als embryo‟s in de zin van de Embryowet kunnen worden gezien, stuit derhalve op een ernstig juridisch bezwaar dat het onmogelijk maakt om de implicaties voor de morele handelingsruimte definitief te bepalen.7 Gesteld dat de uitgroei van een cybride anderszins mogelijk zou zijn, dan zou langs die weg diens status als menselijke embryo kunnen worden bevestigd of ontkend door te bezien of de cybride het vermogen heeft uit te groeien tot een mens. In beide gevallen rijzen er dan ethische problemen met betrekking tot het kunnen verantwoorden van eventuele gebreken en beperkingen bij de uitgegroeide cybride.
Ook als aangetoond kan worden dat cybriden niet levensvatbaar zijn buiten het laboratorium, blijft de vraag naar hun ontologische, morele en juridische status bestaan. Afhankelijk van het antwoord daarop kan worden beargumenteerd of het maken en gebruiken van cybriden al dan niet een ethisch onproblematisch alternatief is voor het gebruik van menselijke embryo‟s. De vraag naar de morele status van cybriden is in dit rapport nader onderzocht.
De opvatting dat cybriden niet als menselijke embryo‟s, maar als dierlijke embryo‟s dienen te worden beschouwd, leidt eveneens tot ethische afwegingen. In verband met de relatie tussen het mtDNA en het nucleaire DNA (nDNA) in cybriden is de vraag relevant in hoeverre de verhouding tussen mtDNA en nDNA van doorslaggevend belang is voor het bepalen van de status van een entiteit. Slechts een klein deel (1%) van het erfelijke materiaal van een cybride is van dierlijke herkomst, en dat lijkt te weinig om van een dierlijk embryo te kunnen spreken. De onzekerheid over de mogelijke levensvatbaarheid van cybriden buiten het laboratorium speelt ook hier weer een beperkende rol. Wanneer cybriden niet levensvatbaar zijn, is het niet plausibel om aan te nemen dat zij aanspraak kunnen maken op dezelfde bescherming als dieren. Indien zij wel levensvatbaar kunnen zijn na inplanting in een dierlijke baarmoeder, moet worden bepaald of zij in een aantal gevallen in aanmerking komen voor de bescherming zoals wettelijk geldt voor dieren. Wanneer we tot slot spreken van een entiteit die noch mens noch dier is, dan valt die entiteit als zodanig geheel buiten de bestaande ethische en juridische kaders van controle en beoordeling en buiten het rechtendiscours.
Een volgend aspect betreft de zinvolheid van het wetenschappelijk onderzoek met cybriden. Tot nu toe worden cybriden als model gebruikt om de interactie tussen menselijk DNA en dierlijk mtDNA te bestuderen. Er zijn nog geen resultaten verkregen die uitzicht bieden op therapeutische toepassing van cybriden bij de mens.10 11 Wetenschappers zijn sinds 2001 bezig om de genen en eiwitten die bij iSCNT zijn betrokken te identificeren.13 Daarnaast wordt er geëxperimenteerd met iSCNT embryo‟s van dieren die evolutionair relatief ver van elkaar staan. Die experimenten leveren geen levensvatbare cybriden op.12 De kennis van de ontwikkelingsmogelijkheden van door iSCNT verkregen embryo‟s is kortom nog beperkt