LS&R 2245
17 juni 2024
Artikel

Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken

 
LS&R 2243
7 juni 2024
Artikel

Laatste plekken: Nederlands Octrooi Congres - 11 juni 2024

 
LS&R 2241
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
LS&R 560

Uitleg toetsingscriterium zorgovereenkomst zorgt voor toevoeging van geneesmiddel aan lijst

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2013, LJN CA0818 (Medizorg tegen VGZ Zorgverzekeraar)
Kort geding. Zorgovereenkomst zorgverzekeraar / zorgaanbieder. Uitleg toetsingscriterium, uitleg beding.

VGZ heeft met Medizorg een zorgovereenkomst farmaceutische zorg gesloten met ingang van 1 januari 2010 die stilzwijgend is verlengd met ingang van 1 januari 2011. Partijen hebben discussie gevoerd over de effectiviteit van de door Medizorg verleende zorg en de vraag of beperkingen moeten worden opgelegd aan Medizorg als "unieke" leverancier.

Het hof, recht doende in hoger beroep, vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Arnhem van 3 juli 2012 en doet opnieuw recht. Het hof veroordeelt VGZ om binnen twee dagen na betekening van dit arrest het middel Boceprevir/Victrelis® toe te voegen aan deel III bijlage 5 van de tussen partijen gesloten Zorgovereenkomst Farmaceutische Zorg 2012, zulks op verbeurte van een dwangsom van €5.000 per dag of dagdeel dat VGZ in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen, met een maximum van € 250.000.

Uitleg toetsingscriterium
4.6  De eerste vraag waar het hof zich dan voor gesteld ziet is de uitleg van het toetsingscriterium zoals opgenomen in de zorgovereenkomst tussen partijen. VGZ heeft het verzoek uiteindelijk door een medisch adviseur laten beoordelen op grond van vier (sub)criteria waar-over Medizorg heeft aangevoerd dat in elk geval de laatste twee daarvan niet tussen partijen zijn overeengekomen en ook niet volgen uit hun onderhandelingen. Deze vier criteria zijn:
1. Wordt het geneesmiddel vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet?
2. Wordt het geneesmiddel al geleverd door een andere unieke leverancier?
3. Wordt het geneesmiddel al door een openbare apotheek geleverd? Zo ja, in welke mate?
4. Is er aanvullende zorg nodig die in het geding komt als het geneesmiddel afgeleverd wordt door een openbare apotheek?

4.9  Anders dan Medizorg heeft aangevoerd is niet voldoende of doorslaggevend voor opname dat het nieuwe product is opgenomen in het geneesmiddelen vergoedingensysteem en bijlage 1 van de Regeling zorgverzekering doorslaggevend. Indien dat het geval zou zijn, is het overeenkomen van een limitatieve lijst en toestemming voor opname op de lijst immers zinledig. Het zou VGZ dan niet vrij staan om verzoeken te weigeren ten aanzien van verstrekkingen in de zin van de zorgverzekeringswet terwijl VGZ juist beoogt het assortiment van Medizorg en andere unieke leveranciers te beperken. Dit is voor Medizorg ook voldoende kenbaar geweest.

Het product Victrelis en de door Medizorg geleverde diensten
4.10 Het onderhavige medicijn Boceprevir (merknaam Victrelis) is een zogeheten proteaseremmer die wordt ingezet bij de behandeling van hepatitis C. Als niet weersproken geldt dat de huidige professionele standaard voorschrijft dat hepatitis C patiënten een combinatietherapie krijgen van Peginterferon alfa-2b, Ripavirine en Victrelis. Deze medicijnen zijn alledrie voor patiënten (ook) verkrijgbaar bij de openbare, regionale apotheek. Peginterferon alfa-2b moet subcutaan (met een onderhuidse injectie) worden ingebracht terwijl de andere twee medicijnen oraal worden ingenomen. Verder geldt als niet weersproken dat de therapietrouw bij hepatitis C patiënten, onder wie ook verslaafden, relatief laag is, gemiddeld 65%, en de uitval (drop-out) hoog, 30%. Dit wordt voornamelijk verklaard door de ernstige bijwerkingen die de therapie heeft.

4.14 Naar het oordeel van het hof zijn de NAN voorschriften die gelden voor openbare apotheken bepaald schraler dan wat Medizorg biedt, nog daargelaten dat Medizorg heeft aangevoerd dat het gros van de apotheken de voorgeschreven zorg niet verleent. Dat de controle op therapietrouw voor apothekers ook geldt bij het ziektebeeld Hepatitis C heeft VGZ voorts niet aangevoerd en is ook niet gebleken. De resultaten op het gebied van therapietrouw en acceptatie van bijwerkingen die Medizorg, naar zij onweersproken heeft aangevoerd, weet te bereiken met de proactieve begeleiding van hepatitis C patiënten en de contac-ten die zij onderhoudt met de medisch specialist bieden tegenover de beperkte taken van apotheken – waarvan het maar de vraag is of die wordt uitgevoerd – naar het voorlopige oordeel van het hof voldoende grond om aan te nemen dat Medizorg meerwaarde biedt. Die meerwaarde vertaalt zich in efficiëntere en goedkopere zorg: er worden minder medicijnen verspild omdat de therapietrouw groter is en er worden minder andere zorgkosten gemaakt omdat er bijvoorbeeld minder levertransplantaties met alle kosten van dien nodig zijn. VGZ heeft in dit kader nog aangevoerd dat de medisch specialist een taak heeft wat de voortgang van de therapie en de dosering betreft, maar zij heeft niet toegelicht dat die zorg met dezelfde intensiteit wordt verleend als Medizorg doet, tegen dezelfde of geringere kosten, en met het-zelfde resultaat.

4.16 VGZ heeft verder onvoldoende toegelicht dat oraal in te nemen medicijnen in het licht van de tussen partijen geldende toetsingsmaatstaf per definitie uitgesloten zijn van opname in de lijst. Ook overigens heeft zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangedra-gen, zodat niet valt in te zien dat de toedieningswijze van Victrelis aan opname op de lijst in de weg zou kunnen staan.

LS&R 558

Geclaimde planten niet uitgesloten van octrooieerbaarheid

Hof Den Haag 28 mei 2013, LJN CA1020 (Taste of Nature Holding tegen Cresco Handels B.V.)
Octrooirecht. Taste of Nature produceert en verkoop een bepaald type spruit- of kiemplant voor consumptie. Het hof, als kort gedingrechter in appel, vernietigt het eerdere vonnis [IEF 10846] en beveelt staking van inbreuk op EP 1 290 938. Het octrooi ziet op een plant en een spruit van een plant, van de radijssoort Raphanus sativa, met een verhoogd anthocyaninegehalte, alsmede op een werkwijze voor de productie ervan.

Maatstaf toewijsbaarheid octrooi-inbreukverbod in kort geding, de kort gedingrechter in appel stemt oordeel af op de bodemuitspraak. Ondanks de bewijsopdracht in bodemzaak [IEF 12649] is toch sprake van een inbreukverbod in kort geding wegens andere bewijsregimes van deze verschillen typen procedures. Er wordt geconcludeerd dat onder het huidige recht planten zoals de in het octrooi geclaimde planten niet zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid.

In citaten:

5.3. De maatstaf voor de uitleg van artikel 53 sub b EOV volgt uit artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag (Trb. 1985, 79). Dat artikel bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het Verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag. Daarvan uitgaande moet om de volgende redenen worden geconcludeerd dat de geclaimde plant niet onder artikel 53 sub b EOV valt.
5.4. Voorop staat dat het deel van artikel 53 sub b EOV waar Cresco een beroep op doet, blijkens de daarin gebruikte termen uitsluitend betrekking heeft op "werkwijzen". De in conclusie 1 geclaimde uitvinding betreft daarentegen niet een werkwijze, maar een plant, dat wil zeggen een voortbrengsel. Dat de geclaimde plant mede is gedefinieerd aan de hand van de productiewijze maakt dat niet anders. Gelet op het in het EOV consistent gehanteerde onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen kan uit het gebruik van de term "werkwijze" worden afgeleid dat de opstellers van het Verdrag er bewust voor hebben gekozen voortbrengselen niet onder de reikwijdte van dit deel van artikel 53 sub b EOV te brengen. Het belang van het onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen in dit kader wordt nog onderstreept door het feit dat het onderscheid ook terugkomt in artikel 53 sub b EOV zelf. Naast de uitzondering voor werkwijzen waar Cresco een beroep op doet, kent artikel 53 sub b EOV immers een specifieke uitzondering voor bepaalde voortbrengselen, te weten planten- en dierenrassen. Niet in geschil is overigens dat die uitzondering voor voortbrengselen niet van toepassing is op de in de conclusie 1 geclaimde uitvinding omdat die conclusie betrekking heeft op een plant in plaats van een plantenras.

5.3. De maatstaf voor de uitleg van artikel 53 sub b EOV volgt uit artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag (Trb. 1985, 79). Dat artikel bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het Verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag. Daarvan uitgaande moet om de volgende redenen worden geconcludeerd dat de geclaimde plant niet onder artikel 53 sub b EOV valt.

5.4. Voorop staat dat het deel van artikel 53 sub b EOV waar Cresco een beroep op doet, blijkens de daarin gebruikte termen uitsluitend betrekking heeft op "werkwijzen". De in conclusie 1 geclaimde uitvinding betreft daarentegen niet een werkwijze, maar een plant, dat wil zeggen een voortbrengsel. Dat de geclaimde plant mede is gedefinieerd aan de hand van de productiewijze maakt dat niet anders. Gelet op het in het EOV consistent gehanteerde onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen kan uit het gebruik van de term "werkwijze" worden afgeleid dat de opstellers van het Verdrag er bewust voor hebben gekozen voortbrengselen niet onder de reikwijdte van dit deel van artikel 53 sub b EOV te brengen. Het belang van het onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen in dit kader wordt nog onderstreept door het feit dat het onderscheid ook terugkomt in artikel 53 sub b EOV zelf. Naast de uitzondering voor werkwijzen waar Cresco een beroep op doet, kent artikel 53 sub b EOV immers een specifieke uitzondering voor bepaalde voortbrengselen, te weten planten- en dierenrassen. Niet in geschil is overigens dat die uitzondering voor voortbrengselen niet van toepassing is op de in de conclusie 1 geclaimde uitvinding omdat die conclusie betrekking heeft op een plant in plaats van een plantenras.

5.6. Cresco heeft daarnaast betoogd dat de door haar ingeroepen werkwijze-uitzondering (mede) is bedoeld om de octrooiering van niet-beïnvloedbare biologische processen te voorkomen. Zoals ook de Grote Kamer heeft geconstateerd (zie ook GKvB 9 december 2010, G 01/08, p. 65, voorlaatste alinea), is dat geen zinvolle uitleg van de werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub EOV. Niet-beïnvloedbare biologische processen zij niet-technisch en niet-reproduceerbaar en stranden daarom al op de in artikel 52 EOV gestelde eisen aan octrooieerbare uitvindingen. Voor dergelijke processen is een uitzondering op octrooieerbaarheid dus niet nodig. Daar komt bij dat de veredelingsmethoden waarmee de door ToN geclaimde plant verkrijgbaar zijn, wel degelijk reproduceerbaar zijn en menselijk ingrijpen veronderstellen. Als de door Cresco voorgestelde ratio van de werkwijze-uitzondering wel zou worden aanvaard, pleit dat dus niet voor toepassing van de uitzondering op de specifieke, door ToN geclaimde uitvinding.

5.8. Ook de verwijzing naar uitspraken van het Hof van Justitie en de Grote Kamer over het gebruik van menselijke embryo's (HvJ EU 18 oktober 2011, C-34/10, Brüstle en GKvB 25 november 2008, G 2/06, WARF), kan Cresco niet baten. Anders dan Cresco heeft gesuggereerd, volgt uit die uitspraken niet dat een op werkwijzen betrekking hebbende uitzondering altijd mede betrekking heeft op de voortbrengselen van de werkwijze. De uitzondering die in die zaken aan de orde was, te weten de uitzondering voor het commerciële gebruik van menselijke embryo's in de zin van de artikelen 6 lid 2 sub c van de Biotechnologierichtlijn en 28 sub c van de Uitvoeringsregels EOV, is namelijk niet een werkwijze-uitzondering, maar een uitzondering voor alle uitvindingen (dus werkwijzen èn voortbrengselen) die betrekking hebben op het gebruik van menselijke embryo's. De vraag die in die zaken voorlag was dan ook niet of voortbrengselen van een uitgezonderde werkwijze onder de uitzondering kunnen vallen, maar of een conclusie die niet uitdrukkelijk het gebruik van embryo's vermeldt, daarop toch betrekking kan hebben in de zin van de genoemde bepalingen. Bovendien is de ratio van die uitzondering wezenlijk anders dan de ratio van de werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub b EOV. Het commerciële gebruik van embryo's wordt geacht strijdig te zijn met de goede zeden in de zin van artikel 53 sub a EOV. Die uitzondering dient er dus toe om tegen te gaan dat de uitgezonderde technieken worden toegepast. De werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub b EOV heeft een tegenovergestelde ratio. De werkwijze-uitzondering is juist bedoeld om kwekers de ruimte te geven om met klassieke veredelingsmethoden nieuwe plantenrassen te ontwikkelen (zie ook GKvB 9 december 2010, G 01/08, p. 66). Die twee verschillen maken dat de aangehaalde uitspraken een zo wezenlijke andere rechtsvraag beantwoorden, dat zij geen houvast bieden bij de uitleg van artikel 53 sub b EOV.

5.12. Overigens verwerpt het hof, voorshands oordelend, dat met "the sprout" uit conclusie 1 bedoeld moet zijn dat alle spruiten van de geclaimde plant paars dienen te zijn, terwijl Cresco een mengpopulatie van groene en rood-paarse radijsspruiten op de markt zou brengen, zodat Cresco geen inbreuk zou maken, zoals in hoofdstuk V. van de pleitnota van Cresco wordt aangevoerd. De beschermingsomvang van een octrooi wordt blijkens art. 69 EOV en het daarbij behorende uitlegprotocol immers bepaald door de conclusies opgevat in het licht van de beschrijving en de tekeningen en een dergelijke letterlijke van de context losgezongen uitleg wordt in het protocol juist uitdrukkelijk in de ban gedaan.

5.13. Voorshands oordelend komt het hof bij die stand van zaken tot de slotsom dat ToN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het in het (tweede) GAC rapport geanalyseerde plantmateriaal afkomstig is van Cresco en dat daarmee wordt gekomen onder de beschermingsomvang van EP 938. Anders gezegd: het hof acht gerede kans aanwezig dat de bodemrechter toereikend inbreukbewijs zal worden gepresenteerd door ToN. Ook hier doet de in de bodemzaak ter zake gegeven bewijsopdracht niet af aan dit voorlopig oordeel in kort geding, vanwege de andere regels die in deze onderscheiden procedures gelden ten aanzien van bewijs. De enkele passage uit het e-mailbericht van Solleveld bedoeld in rechtsoverweging 5.37 van de bodemvonnissen omtrent de shelf life test doet daar in het licht van hetgeen hiervoor in 5.10 is overwogen onvoldoende aan af. De gewisselde aktes van partijen van 14 mei 2013 waarin de bodemvonnissen in het geding zijn gebracht, werpen geen ander licht op dit aspect van de zaak. Dragend in dit kort geding is het in 5.10 bedoelde aanvullende bewijsmateriaal, waarvan onduidelijk is of dit al aan de rechtbank ter beschikking stond, nu zij er niet kenbaar op is ingegaan, en dat hoe dan ook in het onderhavige hoger beroep niet is weersproken door Cresco.

5.14. Het vorenoverwogene brengt mee dat het vonnis van de Haagse voorzieningenrechter niet in stand kan blijven. In dit kort geding zal een octrooi-inbreukverbod worden toegewezen als nader geformuleerd in het dictum. De bij wege van eiswijzinging in hoger beroep gevorderde nevenvorderingen kunnen worden toegewezen als in het dictum verwoord, dat is aangepast met het oog op het zoveel mogelijk vermijden van executiegeschillen. Het gestelde spoedeisende belang bij deze maatregelen is erin gelegen, dat vanwege de gestelde publiciteit die Cresco aan het vonnis van de voorzieningenrechter heeft gegeven diverse derde-inbreukmakers de markt zijn betreden en de gevorderde opgaven ToN naar haar stelling de mogelijkheid verschaffen op korte termijn efficiënte maatregelen tegen deze derden te treffen. Cresco heeft dit gestelde spoedeisende belang bij de nevenvorderingen niet weersproken. Voor zover haar bezwaren tegen bepaalde elementen uit het petitum in het dictum niet zijn overgenomen, zijn deze door het hof bij gebreke van voldoende rechtens te respecteren belang verworpen.

Lees de uitspraak LJN CA1020 (pdf)

LS&R 555

Reclamerecht jurisprudentielunch 2013

Aanmelden
Op donderdag 30 mei van 12.00 – 15.15 organiseert uitgeverij deLex weer een jurisprudentiebijeenkomst reclamerecht in De Balie te Amsterdam

Tijdens deze bijeenkomst behandelen twee ervaren sprekers (Ebba Hoogenraad en professor Jan Kabel) belangrijke en actuele jurisprudentie. Zowel Nederlandse uitspraken, zelfregulering en Europese uitspraken rondom commerciële communicatie komen aan bod. Het gaat onder meer over vergelijkende reclame in de gewone rechtspraak over de laatste tien jaar (na de implementatie van april 2002 van Richtlijn 97/55/EG).

Ook komen de ontwikkelingen op het gebied van het 'reclame'-begrip, misleiding, kleine lettertjes, autoreclames aan bod.
Inschrijven: link

Programma
11.30 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Prof. Jan Kabel, IViR en DLA Piper
13.45 – 15.15 uur Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak
15.15 uur Einde programma



Er zijn 3 PO-punten toegekend door de orde van Advocaten

Plaats
De Balie
Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Uw route plannen: hier
Parkeersuggestie: Parkeergarage Byzantium

Kosten deelname
€ 325,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors Reclameboek/leden VvRr, en
€ 95,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven

Inschrijven: hier

LS&R 557

Lanceringsbijeenkomst LSenR - thematische verdieping

Afgelopen woensdag 22 mei is deze website gelanceerd en kort (inhoudelijk) toegelicht tijdens de lanceringsbijeenkomst in het Double Tree Hilton-hotel. U wordt opgeroepen om mee te denken en te bouwen aan deze website. Bijvoorbeeld door  suggesties te doen over thema's, door het inzenden van uitspraken, of op een andere wijze. U kunt ons bereiken via het redactie-adres: redactie@lsenr.nl.

Erik Vollebregt (AXON): Ontwikkelingen in de regulering van medische technologie Robbert-Jan de Lang (EP&C): Unitary patent useful for SME life science? Wouter Pors (Bird & Bird): Procederen over vergunningen voor geneesmiddelen Simon Dack (Hoyng Monegier): ABC´s in unitary patent system
Download presentatie Download presentatie Download presentatie Download presentatie
LS&R 556

Medisch directeur heeft recht op betaling van fees

Rechtbank Rotterdam 22 mei 2013, LJN CA1066 (X Medical Services B.V. tegen Stichting HZCR)
Ontslag medisch directeur. Recht op fees? Aantasting in eer en goede naam. In reconventie: was de medisch directeur (opeens) incompetent, daartoe heeft men bewijsmateriaal vergaard in een lijvig 'audit rapport'. De waarde van dat partijrapport is nihil. Stichting HZCR c.s. stellen dat eisers in conventie aansprakelijk zijn uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, bestaande uit diverse kosten (r.o. 5.2).

Medical Services heeft nog recht op € 43.725,- aan achterstallige fee over de periode tot aan de opzegging. HZCR zal veroordeeld worden tot betaling aan Medical Services van € 66.000,- aan misgelopen fees over een -niet in acht genomen- opzegtermijn van drie maanden. De rechtbank veroordeelt HCZR en gedaagden hoofdelijk tot betaling van schadevergoeding wegens aantasting in eer en goede naam.

7.5.  In dit verband tekent de rechtbank alvast aan dat HZCR zich in haar eigen vingers heeft gesneden door [eiser 1] en twee andere medici per direct te ontslaan. De IGZ zag zich immers genoodzaakt om de kliniek van HZCR tijdelijk te sluiten omdat er onvoldoende gekwalificeerde medici waren overgebleven na deze ontslagen. Het blijkt genoegzaam uit het (onder rov. 2.12 aangehaalde) rapport van de IGZ dat dát veruit de belangrijkste reden was om de kliniek tijdelijk te sluiten.

7.6.  De rechtbank vindt in de gestelde feiten onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat ook [gedaagde 2 in conventie] en [gedaagde 3 in conventie], in persoon, aansprakelijk zijn voor betaling van de voormelde fees. Er valt hen niet een voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken en gesteld noch gebleken is dat HZCR niet in staat is om zelf de schuld te voldoen.

7.7.  Omdat de twee vorderingen inzake de fees worden toegewezen in de bodemprocedure hebben [eisers in conventie, verweerders in reconventie] geen belang meer om bij wege van voorlopige voorziening dezelfde vorderingen alvast toegewezen te krijgen. Afgezien hiervan geniet [eiser 1] inmiddels weer inkomsten uit andere bron, zodat de spoedeisend is verdwenen of althans genoegzaam is verminderd. De vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen zal daarom worden afgewezen. De (extra) proceskosten van Stichting HZCR c.s. worden begroot op nihil zodat een kostenveroordeling in het incident achterwege kan blijven.

7.11.  Ook onrechtmatig zijn:

-de brief van HZCR van 22 oktober 2012 naar haar relaties. Daarin word de suggestie gewekt dat [eiser 1] geen goed medicus zou zijn. Er staat in: “Wij hebben als centrum

-mede met het oog op het belang van de kwaliteit van zorg voor onze patiënten- goede redenen om de samenwerking met de medisch directeur te beëindigen. Dat mocht HZCR niet verkondigen.

-de verspreiding van een “deskundigenrapport” door een psycholoog genaamd drs. Van Wijngaarden. Diens rapport is opgesteld in opdacht van HZCR en HZCR heeft dit rapport aan haar relaties doen toekomen. Onder meer staat daarin dat [eiser 1] op “slinkse wijze” zou hebben gehandeld. Strekking van het rapport is dat [eiser 1] geen goed medicus zou zijn. Waarom drs. Van Wijngaarden dit mag menen valt nog niet in te zien. Van Wijngaarden kent [eiser 1] niet en hij heeft nooit met [eiser 1] gesproken. [eiser 1] heeft ter comparitie van partijen gesteld dat Van Wijngaarden nooit de moeite heeft genomen om te antwoorden toen [eiser 1] hem om opheldering heeft gevraagd. HZCR kon deze stelling niet weerspreken.

7.12.  Aan het oordeel doet niet af dat HZCR veel later, toen het geschil tussen partijen al flink was geëscaleerd, alsnog is gaan zoeken naar bewijsmateriaal om haar stelling te staven dat [eiser 1] slecht gefunctioneerd zou hebben als medisch directeur van HZCR. Twee kantoorgenoten van de advocaten van HZCR c.s. hebben daartoe een lijvig “audit rapport” vervaardigd waaruit het disfunctioneren van [eiser 1] zou moeten blijken.

7.13.  Aan dit audit rapport gaat de rechtbank voorbij. Stichting HZCR c.s. hebben hun stelplicht verzaakt. Stichting HZCR c.s. hebben niet goed uitgelegd waarom zij opeens mogen menen dat [eiser 1] een slechte medisch directeur zou zijn geweest. HZCR c.s. wilden eerst aan [eiser 1] een aandelenpakket verkopen. Dat wijst niet op toenmalige onvrede over het functioneren van [eiser 1]. En Stichting HZCR c.s. zullen het ook niet als negatief hebben ervaren dat de resultaten steeds beter werden sinds [eiser 1] aantrad als directeur. In de opzeggingsbrief staat in het geheel niet dat [eiser 1] is weggestuurd wegens disfunctioneren. Er staat in dat de samenwerking niet lánger naar tevredenheid verliep. Ook dat impliceert dat HZCR voorheen wél tevreden was over [eiser 1].

LS&R 552

Uitnodiging voor lancering en netwerkbijeenkomst www.lsenr.nl vandaag, 22 mei 2013 om 17.00 uur in Amsterdam

deLex lanceert vandaag vanaf 17.00 de website www.lsenr.nl, om actualiteiten, commentaren, rechtspraak en discussie één online platform te geven. Zij organiseert daarvoor  een informele netwerkbijeenkomst in Double Tree Hilton, in Amsterdam. De kernredactie van www.lsenr.nl introduceert daarbij de site. Zij behandelen ieder kort onderwerpen binnen de nieuwe Life Sciences praktijk anno 2013, waarbij thematische verdieping wordt gecombineerd met een overzicht van de belangrijkste recente ontwikkelingen.

Kernredactie www.lsenr.nl:
Erik Vollebregt (AXON): Ontwikkelingen in de regulering van medische technologie
Robbert-Jan de Lang (EP&C): Unitary patent useful for SME life science?
Wouter Pors (Bird & Bird): Procederen over vergunningen voor geneesmiddelen.
Simon Dack (Hoyng Monegier): ABC´s in unitary patent system

Aan deze bijeenkomst zijn geen kosten verbonden.

Het programma is als volgt:
16.45 – 17.00 uur : ontvangst en inschrijving
17.00 – 18.00 uur: toelichting door de sprekers
Vanaf 18.00 uur: netwerkborrel in de Sky Lounge

Voor de bijeenkomst is 1 PO punt beschikbaar.
De leden van de kernredactie en deLex nodigen geïnteresseerden in LifeSciences en Recht,  graag uit om bij deze bijeenkomst aanwezig te zijn.In verband met de catering hoor ik graag u komt. U kunt zich voor deze bijeenkomst opgeven door een mail te sturen naar: czuidema@delex.nl

Met vriendelijke groet,
Claudia Zuidema
 
Plaats
Double Tree by Hilton
Amsterdam, Centraal Station
Uw route plannen: hier
Parkeersuggestie: Oosterdok parking

LS&R 554

Juistheid geclaimde werking niet aannemelijk gemaakt

RCC 3 mei 2013, dossiernr. 2013/00135 (Tancosan)
Misleidende reclame. Digitale marketing. Betreft claims op de websites van Tancosan.com. Volgens de websites is Tancosan een voedingssupplement dat het afweersysteem ondersteunt en zorgt voor een goede weerstand en een hoog energieniveau. Klaagster heeft echter geen wetenschappelijke onderbouwing kunnen vinden waaruit blijkt dat deze claims waar zijn. Volgens haar bevatten de uitingen niet genoeg informatie en bovendien onjuiste gegevens, waardoor zij misleidend zijn.

Naar het oordeel van de Keuringsraad, zouden de claims niet van een toelatingsstempel zijn voorzien, indien zij zouden zijn voorgelegd. Naar het oordeel van de Commissie is niet duidelijk, op grond van welke ingrediënten van Tancosan wordt beweerd dat dit product het immuunsysteem van het lichaam verbetert en leidt tot een hoger energieniveau. Adverteerder is niet geslaagd in het aannemelijk maken van de juistheid van de geclaimde werking. De Commissie acht de reclame-uitingen derhalve in strijd met artikel 7 NRC en beveelt adverteerder niet meer op dergelijke wijze reclame te maken.

1) De Commissie stelt voorop dat de klacht in het bijzonder is gericht tegen de mededelingen in de bestreden uiting die inhouden of impliceren dat Tancosan het immuunsysteem (de “weerstand”) van het lichaam ondersteunt of verbetert respectievelijk leiden tot een “hoger energieniveau”. De Commissie acht de claims niet van een dusdanige aard, dat sprake is van medische claims. Wel is sprake van gezondheidsclaims in de zin van artikel 3 lid 1 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV) in verbinding met artikel 2 lid 5 van de EU-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen nr. 1924/2006 (verder: de Claimsverordening). Bij EU-verordening nr. 432/2012 van 16 mei 2012 is - ter uitvoering van (artikel 13 van) de Claimsverordening - een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen vastgesteld.
 
2) Niet duidelijk is geworden op grond van welke specifieke ingrediënten van Tancosan wordt beweerd dat dit product het immuunsysteem van het lichaam verbetert en leidt tot een hoger energieniveau. Adverteerder verwijst weliswaar naar een als bijlage bij zijn  verweerschrift genoemde opgave van “ingrediënten, WHO monografieën en referenties (selectie van Pubmed), maar de Commissie heeft bij gebreke aan stukken waaruit duidelijk de samenstelling van Tancosan blijkt, niet kunnen verifiëren of de genoemde ingrediënten in Tancosan in werkzame hoeveelheid aanwezig zijn. Voor zover er vanuit wordt gegaan dat Tancosan de in de bijlage genoemde ingrediënten bevat, geldt het volgende.
 
3) Als relevante ingrediënten worden genoemd: Echinacea, Eleutherocci, Allium, Matricaria, Pau p’arco, Peumus boldus, Viola tricolor, Agropyron repens, Triticum repens en Drosera rotundifolia. De Commissie heeft geconstateerd dat met betrekking tot de hier aan de orde zijnde ingrediënten geen claims zijn vermeld op de als bijlage bij Verordening 432/2012 gevoegde lijst van toegestane gezondheidsclaims. Wel zijn met betrekking tot Echinacea, Allium, Matricaria, Peumus boldus, Viola tricolor, Agropyron repens, Triticum repens en Drosera rotundifolia claimsvermeldingen gedaan die voor een deel betrekking hebben op de geclaimde werking van Tancosan. De Commissie constateert dat deze claims thans nog “on hold” staan.
 
4) De Commissie zal op grond van het voorgaande de uiting wegens het gebruik van de bestreden claims toetsen aan de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu klaagster gemotiveerd de juistheid en eerlijkheid van de reclame heeft aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de geclaimde werking van Tancosan aannemelijk te maken. Adverteerder is hierin niet geslaagd.

LS&R 553

Beantwoording kamervragen over claim Nutricia

Antwoorden van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op vragen van het Kamerlid van Gerven (SP) over het bericht dat Nutricia claimt dat het drankje Souvenaid zou helpen bij mensen met beginnende Alzheimer, Kamerstukken II, 2012-2013, kenmerk 111028-102258-VGP

2. Is Souvenaid volgens u een geneesmiddel of een dieetdrankje? Kunt u uw antwoord toelichten?

Het is niet aan mij om individuele producten (juridisch) te classificeren. De fabrikant van Souvenaid brengt dit product op de markt als dieetvoeding voor medisch gebruik. Voor toelating tot de Nederlandse markt van dergelijke producten moet de fabrikant zich houden aan de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik. Deze producten zijn levensmiddelen, hierover mogen geen medische claims gevoerd worden. Het gebruik van een medische claim op een levensmiddel leidt ertoe dat het product als een geneesmiddel wordt aangemerkt. Voor toelating van een geneesmiddel tot de Nederlandse markt gelden andere eisen dan voor levensmiddelen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt een geneesmiddel met al zijn eigenschappen voordat het op de markt komt. Een geneesmiddel mag pas op de Nederlandse markt als aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beoordelen of wettelijke regelingen (inclusief claims op het product) worden nageleefd. Als niet aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan, kunnen de NVWA of de IGZ gepaste maatregelen nemen.

3. Wat vindt u ervan dat Nutricia tijdens een voorlichtingsmiddag voor artsen op het Alzheimer Centrum Nederland van het VU Medisch Centrum claimt dat Souvenaid een positief effect heeft bij beginnende Alzheimer? Bent u van mening dat, wanneer Nutricia dit claimt, zij Souvenaid had moeten aanmelden bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG)? Wat vindt u ervan dat Nutricia Souvenaid niet heeft laten beoordelen door het CBG?

Een claim dat een product een positief geneeskrachtig effect heeft bij beginnende Alzheimer, moet worden gezien als een medische claim. Een dergelijke claim mag op basis van de Geneesmiddelenwet alleen worden gebezigd als dat product vooraf is beoordeeld door het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Indien een bedrijf dergelijke claims bezigt dient men zich dus eerst te wenden tot het CBG. Ik heb overigens begrepen dat de genoemde verwijzing naar de Zorgstandaard een verwijzing was naar de eerdere versie van de Zorgstandaard en dat die verwijzing nu niet meer plaatsvindt. Voor dieetvoeding voor medisch gebruik is het geven van nuttige inlichtingen en aanbevelingen over de dieetvoeding voor medisch gebruik richting ‘health care professionals’ zoals artsen overigens wel toegestaan.

LS&R 551

Deken: Toegang tot portals of blogs zelfs aan te bevelen

Een reactie van Bas Martens, Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden op de ingezonden open e-mail Wouter Pors over de afschaffing van bibliotheken en het belang van blogs zoals bijvoorbeeld IE-Forum en EPLawPatentBlog.com.

Geachte Confrère,

Dank voor uw reactie op de dekencolumn [LS&R 544]. Dat wordt gewaardeerd. Met het opstellen van de betreffende paragraaf had ik wel uitvoeriger en preciezer kunnen zijn. Vanzelfsprekend gaat het niet om boeken of tijdschriften op papier. De advocaat moet beschikken over een instrumentarium dat hem in staat stelt om de zaken op een kwalitatief hoogwaardige manier te doen. Daarbij is de toegang tot portals of blogs wat ons betreft zelfs aan te bevelen. Ik heb het bijvoorbeeld zelf al meegemaakt – en hoor dat ook van andere advocaten – dat de toegang tot goede zoekmachines en portals ter zitting een groot voordeel kan brengen.

De Haagse orde heeft, daarop inspelend, bij het bestuur van het Paleis van Justitie twee jaar geleden aangedrongen op een openbaar wifi-netwerk. Inmiddels is dat geïmplementeerd en het werkt goed. Wij volgen de rechtspraak en het openbaar ministerie bij de ontwikkeling van de digitale dossiervorming en digitale uitwisseling van dossiers. En hoewel dat wat mij betreft nog onvoldoende uit verf komt, is het Twitter-account van de Haagse Orde, @haagseorde, ook bedoeld als vakinhoudelijk kwaliteitsinstrument. Ik zie dat advocaten uit de Haagse balie ervaringen uitwisselen en wijzen op bijzondere rechtspraak of nieuwsberichten. Dat is bemoedigend.

De zorg die ik wilde overbrengen betreft de constatering dat sommige kantoren de hele bibliotheek, dus zowel op papier als digitaal, de deur uit doen. Dan beschikken zij - ook ter zitting - niet over enig naslagwerk, al was het maar een bundel Tekst en Commentaar. Niet op alle rechtsgebieden zijn er zulke goede forums als de door u genoemde. Men mag over de Kluwers en Sdu’s van deze wereld zeggen wat men wil, maar de kwaliteit van het geleverde is over het algemeen goed. De juridische pagina’s van Wikipedia of de eerste tien zoekresultaten op Google (bijvoorbeeld) zijn niet altijd te vertrouwen. Dat was mijn punt. Als wij kantoren bezoeken kijken wij naar het totaalbeeld. Dat gaat van ‘the smell of the place’ in (https://www.youtube.com/watch?v=UUddgE8rI0E) tot de zakelijke controle van het verloop van de derdenrekening. In de gevallen waar ik op doelde staat de praktijk vaak ook anderszins onder druk. Meestal zijn er dan financiële zorgen en wordt er als eerste bezuinigd op de know-how.

Nogmaals dank voor uw reactie. Wellicht tot ziens op 16 mei. Dan hoop ik even te kunnen langskomen bij de housewarming van uw kantoor.

Met vriendelijke groet,

Bas Martens

LS&R 550

Antwoord kamervragen patiënten in nood door verdwenen medicijnen

Beantwoording Kamervragen over bericht dat patiënten vaker in nood zijn door verdwenen medicijnen, Kamerstukken II, 2012/13, kenmerk 114532-103155-GMT
2. Bent u ook geschrokken van het bericht dat steeds meer patiënten in de problemen komen doordat medicijnen van de markt verdwijnen, of omdat deze tijdelijk niet leverbaar zijn?
De beschikbaarheid van geneesmiddelen is al geruime tijd een punt van zorg voor mij. Daarom ben ik in 2012 gestart met het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen. Met mijn brief inzake het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen (29477, nr. 225) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het project en toegezegd met een plan van aanpak te zullen komen om in de toekomst geneesmiddelentekorten daar waar mogelijk te voorkomen.

7. Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de verkrijgbaarheid van noodzakelijke geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld kinidine, te verbeteren?

Ik zal, zoals ik u eerder reeds heb toegezegd, voor het zomerreces een plan van aanpak naar de Tweede Kamer sturen waar ik nader in zal gaan op maatregelingen om de verkrijgbaarheid van geneesmiddelen te verbeteren.

8. Wat is uw reactie op het voorstel om geneesmiddelfabrikanten een meldplicht op te leggen, zodat apothekers maatregelen kunnen nemen om patiënten aan andere medicijnen te laten wennen, deze uit het buitenland te halen of zelf te produceren? Bent u bereid u sterk te maken voor zo’n meldplicht?

De Geneesmiddelenwet kent reeds een meldplicht van twee maanden voor fabrikanten. Dit houdt in dat de houder van de handelsvergunning het CBG uiterlijk twee maanden van tevoren dient te melden wanneer de handel in een geneesmiddel tijdelijk dan wel blijvend stopgezet wordt. In het plan van aanpak zal ik nader ingaan op de meldplicht.