LS&R 2245
17 juni 2024
Artikel

Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken

 
LS&R 2243
7 juni 2024
Artikel

Laatste plekken: Nederlands Octrooi Congres - 11 juni 2024

 
LS&R 2241
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
LS&R 549

Volgens etikettering een bijzonder doel, dan moet er toevoeging plaatsvinden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 februari 2013, zaak C-137/13 (Herbaria Kräuterparadies GmbH tegen Freistaat Bayern)
Prejudiciele vragen gesteld door Bayerische Verwaltungsgericht München (Duitsland).
Etikettering. Biologische producten. Herbaria Kräuteurparadies heeft een voedingssupplement ‘Herbaria Blutquick’ in de handel gebracht, een fruitsapmengeling met kruidenextracten. Zij wordt echter gesommeerd de beschermde verwijzing naar biologische landbouw van het etiket te verwijderen.

De vrijstaat Beieren heeft dit verordonneerd omdat het product een schending is van artikel 23, lid 4, sub a-i van Vo. (EG) 834/2007 juncto artikel 19, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 834/2007 en artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008. Vitaminen en mineralen zijn bij vervaardiging van biologische producten alleen toegelaten als zij volgens de wet aan het product moeten worden toegevoegd en dat is hier niet het geval.

In de beroepsprocedure stelt verzoekster dat de Europese wetgever met het vereiste van artikel 27, lid 1, sub f, van de verordening tot doel had de toevoeging van mineraalstoffen en vitaminen onder voorwaarden toe te laten. Aan voedingsmiddelen die volgens de etikettering een bijzonder doel inzake voeding hebben, moeten vitaminen en mineraalstoffen toegevoegd zijn om aan de wettelijke vereisten te voldoen. Verzoekster verzekert om die reden niet te kunnen afzien van de toevoeging van ijzerglucomaat en vitaminen. Verweerder ontkent dat er een wettelijk voorschrift voor de toevoeging bestaat, maar slechts een toelating. Het streven is in ieder geval volgens Vo. 834/2007 de additieven in de biologische landbouw tot een minimum te beperken.

Verzoekster geeft aan in verband met dit geschil ‘Herbaria Blutquick’ in het vervolg als dieetvoeding in de handel te brengen, maar ook dat is volgens verweerder alleen mogelijk als de verwijzing naar biologische landbouw wordt verwijderd.

De verwijzende Duitse rechter stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen slechts wettelijk is voorgeschreven, wanneer een Unierechtelijk of een met het Unierecht verenigbaar nationaal voorschrift voor het levensmiddel, waaraan de genoemde stoffen moeten worden toegevoegd, de toevoeging van de genoemde stoffen direct voorschrijft of althans een minimumgehalte voor de toe te voegen genoemde stoffen vastlegt?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen ook wettelijk is voorgeschreven, ingeval het in de handel brengen van een levensmiddel als voedingssupplement respectievelijk met gebruik van gezondheidsclaims zonder toevoeging van ten minste één van de genoemde stoffen misleidend en bedrieglijk voor de consument zou zijn, omdat het levensmiddel wegens te geringe concentratie van een van de genoemde stoffen zijn doel als voedingsmiddel respectievelijk zijn met de gezondheidsclaims tot uitdrukking gebrachte doel niet kan vervullen?

3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen ook wettelijk is voorgeschreven, ingeval een bepaalde gezondheidsclaim alleen voor levensmiddelen mag worden gebruikt, die een bepaalde, zogenaamd significante hoeveelheid van ten minste één van de genoemde stoffen bevatten?

LS&R 548

Strengere regels reclame plastische chirurgie

Adformatie bericht: De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) heeft de regels aangescherpt voor reclame voor esthetische chirurgie.Hiermee wil de beroepsgroep benadrukken dat een cosmetische ingreep een ‘weloverwogen keuze’ is en niet iets wat iemand impulsief moet doen.

‘Het gaat om je lichaam, veranderingen daaraan moeten een doordachte keuze zijn en niet een beslissing die overhaast wordt genomen omdat er een kortingsactie is’, zegt René van der Hulst, voorzitter van de NVPC.

Lees verder

LS&R 547

Buying counterfeit versions of drugs online

IPKat bericht: It seems obvious, really. If pharma companies are so concerned about people buying counterfeit versions of their drugs online, why don't they make it easier for these good and vulnerable folk to buy the genuine product directly from them? In this guest post, Miri Frankel reviews this line of thought in the light of a recent initiative aimed at just that purpose. Miri writes:

Pharmaceutical drug counterfeiting is big business. An estimate from the World Health Organization puts annual global sales of counterfeit or tainted pharmaceutical drug products at $430 billion. Pharmaceutical manufacturers and the Medical Product Counterfeiting and Pharmaceutical Crime (MPCPC) unit of INTERPOL have a tough time catching and prosecuting global drug counterfeiting rings, which have vast networks for online sales.

Lees verder

LS&R 546

Miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 februari 2013, LJN BZ8050 (eiser en commissie schadefonds geweldsmisdrijven)
phalangesAls randvermelding. Letselschade. Ter zitting is door verweerder gesteld dat de Beleidsbundel en de Letsellijst hebben te gelden als beleidsregels voor de toepassing van art. 3 van de Wsg. De Rechtbank stelt vast dat het letsel van eiser valt binnen de typering van peesletsel in de categorie 1, zoals hiervoor omschreven. De medisch adviseur van de Commissie spreekt in zijn advies van 8 december 2011 over een miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje, dat niet als ernstig dient te worden aangemerkt. Niet is gebleken van een reden om af te wijken van bedoelde beleidsregels. Het in de Letsellijst omschreven letsel leidt tot een forfaitaire uitkering van het schadefonds.

Nu de verdachten van het letselveroorzakende geweldsmisdrijf, onder wie eiser, zijn ontslagen van rechtsvervolging, is de Rb. met verweerder van oordeel dat sprake is medeschuld, die op grond van art. 5 van de Wsg van invloed hoort te zijn op de hoogte van de aan eiser uit te keren tegemoetkoming in de schade. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat een nieuwe beoordeling op dit punt zou leiden tot een korting van 50% op het uit te keren bedrag. De Rb. acht dit niet onredelijk en stelt het bedrag van de tegemoetkoming daarom vast op 50% van het forfaitaire bedrag behorende bij schaal 1. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan eiser een uitkering uit het schadefonds toekomt van € 275,-, welke beslissing in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. De Commissie heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond is. De Commissie heeft daartoe gewezen op de in bezwaar gebruikelijke volledige heroverweging en op het advies van haar medisch adviseur dat het opgelopen letsel niet ernstig is. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is volgens de Commissie geen sprake, aangezien eiser niet in een slechtere positie is komen te verkeren ten opzichte van de eerdere besluiten. Verder geldt volgens de Commissie dat peesletsel aan een vinger als ernstig letsel wordt beschouwd indien er sprake is van blijvend beperkt functieverlies. De medisch adviseur acht het functieverlies te miniem om van blijvend beperkt functieverlies in de zin van schaal 1 te spreken, zo stelt de Commissie. De genoemde (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid is geen zelfstandig criterium voor het aannemen van ernstig letsel.

7. De toepassing van deze bevoegdheid vindt plaats aan de hand van de Beleidsbundel, die is bekendgemaakt op internet (https://schadefonds.nl). Hierin wordt onder 1.4 ernstig letsel omschreven als letsel met langdurige, ernstige medische gevolgen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Daarnaast hanteert verweerder de Letsellijst, die eveneens is gepubliceerd op internet. Daarin worden verschillende soorten letsel getypeerd en gerangschikt naar ernst, in categorieën 1 tot en met 8, met bijbehorende forfaitaire uitkeringsbedragen, onderverdeeld in schalen 1 tot en met 8. Als letsel in categorie 1 wordt onder meer genoemd: peesletsel aan een vinger met blijvend beperkt functieverlies, niet zijnde duim of wijsvinger. Hierbij wordt een forfaitair bedrag van € 550,- (= schaal 1) genoemd.

8. De medisch adviseur van de Commissie spreekt in zijn advies van 8 december 2011 over een miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje, dat niet als ernstig dient te worden aangemerkt. De door de Commissie geraadpleegde medisch adviseur heeft, blijkens een gespreksnotitie van 14 december 2009 in een eerder stadium echter geadviseerd om vanwege een miniem functieverlies een uitkering overeenkomstig schaal 1 toe te kennen.
LS&R 545

Amice-e mails: informatie of reclame? Bereiding op kleine schaal

ABRvS 1 mei 2013, LJN BZ9066 (Regenboog Apotheek Bavel B.V. tegen uitspraak tussen Eurocept B.V. en Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg en Minister VWS)
Samenvatting van Sofie van der Meulen, Axon Advocaten.

Amice e-mails: informatie of reclame. Bereiding 20.000 pillen “op kleine schaal”. In de handel brengen van geneesmiddelen: Europees kader - Richtlijn 2001/83, inhoudende een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (hierna: de Richtlijn) schetst het kader voor het in de handel brengen van een industrieel vervaardigd geneesmiddel voor menselijk gebruik.

Geneesmiddelen die volgens medisch recept voor een bepaalde patiënt worden bereid (zgn. Formula magistralis / magistrale bereiding) en geneesmiddelen die in de apotheek overeenkomstig aanwijzingen van de farmacopee worden bereid en bestemd zijn om direct aan de klanten van de apotheek verstrekt te worden (zgn. Formula officinalis / “over the counter”) vallen buiten de reikwijdte van de Richtlijn.

Op grond van artikel 40 van de Richtlijn moeten lidstaten zorgdragen voor een vergunningplicht voor het vervaardigen van geneesmiddelen. De vergunningplicht ziet niet op het bereiden, verdelen en veranderen van de verpakking of presentatie als deze verrichtingen uitsluitend voor verstrekking in het klein worden uitgevoerd door apothekers in een apotheek.

 

Reclame: Onder reclame voor geneesmiddelen wordt in de Richtlijn verstaan: “alle vormen van colportage, marktverkenning of stimulering die bedoeld zijn ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het gebruik van geneesmiddelen. Deze reclame houdt met name in: (…), reclame voor geneesmiddelen, die gericht is op degenen die gemachtigd zijn om geneesmiddelen voor te schrijven of af te leveren”. Niet onder het begrip “reclame” vallen onder meer: de etikettering van de bijsluiter, brieven waarmee geen reclamedoeleinden worden nagestreefd maar waarmee een verzoek om informatie wordt ingewilligd en concrete informatie over bijvoorbeeld de wijziging van de verpakking of bijwerkingen.

 

Lidstaten zijn verplicht reclame te verbieden voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning is afgegeven.

 

Nederlands kader – In Nederland is de handel in en reclame voor geneesmiddelen gereguleerd in de Geneesmiddelenwet (hierna: Gmw). De Gmw definieert reclame als volgt: “elke vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen, dan wel het geven van de opdracht daartoe”. Informatie op de bijsluiter bij en de etikettering van een geneesmiddel of een brief of emailbericht ter inwilliging van een verzoek om informatie over een geneesmiddel is geen reclame in de zin van de Gmw. Artikel 3b, eerste lid van de Opiumwet bevat eveneens een reclameverbod. Dit artikel luidt: “Elke openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van een middel als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 te bevorderen, is verboden”. Artikel 2 en 3 verwijzen naar lijst I (softdrugs) en II (harddrugs).

 

De artikelen 18 en 40 Gmw stellen een fabrikantenvergunning en handelsvergunning verplicht. Het is verboden om een geneesmiddel waarvoor een vergunning benodigd is, te vervaardigen, op voorraad te hebben, te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen of in te voeren. Een vergunning is niet vereist als het gaat om het op kleine schaal bereiden van geneesmiddelen ten behoeve van terhandstelling in een apotheek door - of in opdracht van - een apotheker.

 

Er mag geen reclame gemaakt worden voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend.

 

Uitspraak Afdeling - Op 1 mei jl. deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak over het onderscheid tussen informatie over en reclame voor geneesmiddelen en gaf uitleg aan de in artikel 18 en 40 Gmw opgenomen zinsnede “op kleine schaal”.

 

Achtergrond – Eurocept B.V. is de Nederlandse distributeur van het methylfenidaat bevattende geneesmiddel “Medikinet CR” dat wordt voorgeschreven voor de behandeling van ADHD. Voor dit geneesmiddel is een handelsvergunning verleend. Regenboog Apotheek heeft het geneesmiddel “Methylfenidaat retard Regenboog” bereid en in de handel gebracht. Volgens Eurocept beschikt Regenboog Apotheek niet over een handels- of fabrikantenvergunning. Ook wordt het reclameverbod overtreden doordat Regenboog Apotheek artsen ongevraagd per e-mail op de hoogte heeft gebracht van het door haar bereide geneesmiddel en dat geneesmiddel op haar website heeft aangeprezen. In 2010 heeft Eurocept de Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) verzocht om tegen deze overtredingen handhavend op te treden.

 

Procesverloop

Afwijzing verzoek om handhaving

Per maand werden door Regenboog Apotheek 20.000 tabletten verstrekt aan ongeveer driehonderd patiënten. Deze patiënten vormen slechts 0,25% van het totale aantal patiënten dat methylfenidaat gebruikt. De IGZ en de minister hebben het verzoek van Eurocept afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een overtreding, Regenboog Apotheek bereidt en stelt het geneesmiddel op kleine schaal ter hand. Dit is niet vergunningplichtig.

 

Ten aanzien van de aanprijzing van het geneesmiddel op de website heeft de IGZ Regenboog Apotheek verzocht de website aan te passen omdat de aanprijzing in strijd is met de Opiumwet. Methylfenidaat is opgenomen in lijst I van de Opiumwet. Het sturen van e-mailberichten aan artsen is volgens de IGZ niet aan te merken als een verboden openbaarmaking in de zin van de Opiumwet, maar als het verstrekken van informatie.

 

Beroep Eurocept

Nadat het bezwaar van Eurocept tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving bij besluit van 20 april 2011 is afgewezen stapt Eurocept naar de bestuursrechter. De rechter is – anders dan de IGZ en de minister - van oordeel dat er geen sprake is van een situatie die valt onder de bereiding “op kleine schaal”. Daarbij is met de toetsing aan de Opiumwet voorbij gegaan aan het absolute reclameverbod dat is opgenomen in de Gmw. De e-mailberichten aan artsen kwalificeren volgens de rechtbank als reclame in de zin van de Gmw.

 

Bij uitspraak van 23 december 2011 verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit waarbij aan de IGZ en de minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Eurocept.

 

Handhaving door IGZ en de minister
Op 28 maart 2012 wordt door de IGZ een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarmee een handhavingsprocedure jegens Regenboog Apotheek wordt aangekondigd wegens overtreding van de Gmw. Na een waarschuwing van de IGZ wordt vervolgens bij besluit van 7 september 2012 een bestuurlijke boete van EUR 26.666,-- opgelegd aan Regenboog Apotheek.

 

Hoger beroep bij de Afdeling
Regenboog Apotheek is in hoger beroep opgekomen tegen de uitspraak van de rechtbank.

 

Overtreding reclameverbod
Tegen het oordeel van de rechtbank dat de e-mailberichten aan artsen aan te merken zijn als reclame voert Regenboog Apotheek aan dat de e-mailberichten alleen zijn verzonden naar artsen die reeds het geneesmiddel voorschreven. De berichten waren derhalve uitsluitend ter informatie bedoeld. De vraag die bij de Afdeling voorligt is derhalve of de e-mailberichten zijn aan te merken als reclame of als informatie. De Afdeling oordeelt dat de e-mailberichten niet zijn aan te merken als reclame (r.o. 7.1 – 7.5). Er is geen sprake van overtreding van het reclameverbod. De Afdeling overweegt hiertoe – samengevat - het volgende:

Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat de definitie van reclame uit de Gmw bewust geen onderscheid maakt tussen reclame en informatie (Kamerstukken II 2004/05, 29 359, r. 6, blz. 32-33, 40-41). Afgrenzing van deze begrippen is overgelaten aan het betrokken veld, in dit geval verenigd in de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (hierna: de Stichting CGR). De Stichting CGR heeft hiertoe een ‘Nadere invulling’ vastgesteld. Volgens deze Nadere invulling kenmerkt reclame zich door het aanprijzende karakter van de uiting. Of in een concreet geval sprake is van reclame of informatie moet van geval tot geval beoordeeld worden. De volgende factoren kunnen daarbij een rol spelen:

• De geadresseerde;
• De inhoud, de presentatie en de opmaak van de uiting;
• De context van de uiting.

Onder informatie wordt in elk geval verstaan: informatie van algemene en technische aard die relevant is voor het gebruik van het betreffende middel, waarbij de merknaam genoemd kan worden. De Afdeling acht in dit geval de volgende punten van belang om tot het oordeel te komen dat er sprake is van het verstrekken van informatie:

• De Afdeling gaat er vanuit dat de e-mailberichten inderdaad uitsluitend aan artsen zijn verzonden die het middel reeds voorschreven. De aanhef “Amice” lijkt hierbij van betekenis;
• De e-mailberichten hebben geen aanprijzend karakter, maar bevatten informatie die relevant is voor het gebruik van het geneesmiddel. De mededeling dat een geneesmiddel volledig vergoed wordt maakt dit binnen de gegeven context niet anders;
• Andere e-mailberichten zonder de aanhef “Amice” zijn gelet op de inhoud ook gericht aan personen die reeds bij Regenboog Apotheek bekend zijn. In het boek en de uitzending van Zembla, waar in deze berichten naar verwezen wordt, wordt het geneesmiddel niet aangeprezen.

Overtreding vergunningplicht artikelen 18 en 40 Gmw

Regenboog Apotheek verzet zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de bereidingen en het in de handel brengen van haar geneesmiddel vergunningplichtig zijn. Volgens Regenboog Apotheek heeft de rechtbank ten onrechte de schaalgrootte gerelateerd aan het aantal patiënten in plaats van aan de bereidingshandeling zelf.

De Afdeling bevestigt op dit punt de uitspraak van de rechtbank. De reden voor de uitzonderingen op de vergunningplicht is gelegen in de vraag naar patiëntspecifieke receptuur in het geval waarin voor een individuele patiënt geen geschikt geregistreerd geneesmiddel voorhanden is. De zinsnede “op kleine schaal” is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis aan de artikelen 18 en 40 Gmw toegevoegd om de wet meer in overeenstemming met de Richtlijn te brengen. De ratio van deze voorwaarde is dat bij een kleinschalige oplage van bereidingen het risico voor de volksgezondheid beperkt is.

In de Memorie van toelichting en de Nota naar aanleiding van het verslag wordt de productieschaal genoemd als ondersteunende aanwijzing voor het beantwoorden van de vraag of het gaat om vergunningplichtige industriële vervaardiging of kleinschalige apotheekbereiding (Kamerstukken II 2004/05, 29 359, nr. 3, blz. 17-19, nr. 6, blz. 25-26 en nr. 8, blz. 48). Om als vergunningvrije eigen bereiding van een apotheek te kunnen worden aangemerkt moet het geneesmiddel daarnaast ook rechtstreeks worden verstrekt aan eigen klanten van de apotheek. Factoren die van belang zijn voor de beoordeling van een specifiek feitencomplex zijn:

• Productieschaal (aantal bereidingen)
• Vorm van verstrekking (rechtstreeks)
• Klantenkring (alleen eigen klanten van de apotheek)
• Aantal klanten
• Maatwerk (voor individuele patiënt op verzoek van arts)

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van apotheekbereiding nu

a. de geneesmiddelen niet rechtstreeks aan de klanten ter hand worden gesteld; Regenboog Apotheek verzendt de geneesmiddelen aan de patiënten
b. een groot deel van de klanten geen gebruik maakt van de diensten van Regenboog Apotheek, buiten voor het door haar bereide geneesmiddel;
c. het geneesmiddel niet speciaal wordt bereid voor een bepaalde patiënt, maar het geneesmiddel reeds beschikbaar was bij de apotheek;
d. voor de bereiding van het geneesmiddel mengvaten en een tabletteermachine gebruikt worden.

Hoewel de productie van 20.000 tabletten per maand vele malen kleiner is dan een maandelijkse fabrieksmatige productie van miljoenen tabletten is dit dus niet van doorslaggevende betekenis voor de inkleuring van het begrip “op kleine schaal”.

Sofie van der Meulen

LS&R 544

Open e-mail aan Deken inzake afschaffing bibliotheken

BooksIngezonden open e-mail door Wouter Pors, Bird & Bird LLP gericht aan Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden [Mr. B.D.W. (Bas) Martens]
Geachte Confrère,

Vanmiddag ontving ik uw nieuwsbrief. Daarin schrijft u over het toezicht. In dat verband maakt u ook enkele opmerkingen over de bibliotheken van advocatenkantoren. Omdat dit een open brief is, geef ik die hier letterlijk weer:

“Bij de kantoorbezoeken valt het ons de laatste tijd op dat sommige kantoren hun bibliotheken afschaffen. Ja, afschaffen. Soms wordt ons gezegd dat met google, de procesreglementen en rechtspraak.nl ruim voldoende informatie voorhanden is om de zaken adequaat af te wikkelen. Wij vinden van niet. Hoewel de Verordening op de vakbekwaamheid geen lijst met verplicht voorgeschreven literatuur of abonnementen geeft, is een beperking tot open internetbronnen wat ons betreft te veel (of te weinig) van het goede. In dat geval zullen wij aandringen op het aanschaffen van de standaardliteratuur en vakbladen op het vakgebied waarin de advocaat werkzaam is. Het recht is te ingewikkeld geworden om in uw pleitnota uitsluitend te verwijzen naar Wikipedia in de noten.”

Ik ben van mening dat deze stellingname ondoordacht is. Het lijkt er op dat u eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen”.

Ik ben van mening dat een advocaat daarmee juist niet aan de eisen van deze tijd voldoet en dat die advocaat daarvan zelfs een verwijt kan worden gemaakt. Immers, via online publicaties, portals en andere bronnen heeft een advocaat altijd toegang tot de noodzakelijk know how. Die toegang heeft hij dan, als hij zorgt voor de juiste hardware, ook als hij onderweg is, bij een cliënt of, nog belangrijker, in de rechtszaal. Naar mijn mening kan tegenwoordig van een advocaat verlangd worden dat hij tijdens een zitting kan reageren op stellingen van de wederpartij, ook met behulp van online toegang tot zijn know how. Een papieren bibliotheek biedt die mogelijkheid niet en voldoet dus niet meer.

Dat betekent trouwens niet dat ik voor het afschaffen van alle boeken ben – mijn kantoor heeft ook nog een papieren bibliotheek en zelf heb ik ook de nodige boeken thuis – , maar wel dat ik vind dat een advocaat moet zorgen voor online toegang tot die bronnen die online beschikbaar zijn, of in ieder geval de belangrijkste voor zijn vakgebied.

Mijn primaire vakgebied is de intellectuele eigendom. In dat vakgebied zijn online bronnen inmiddels zo ongeveer de belangrijkste. Zo bevat de website www.ie-forum.nl de meest volledige collectie van jurisprudentie op dit gebied en veel inhoudelijk goede artikelen. Dit is zo’n door u miskende open internetbron. Daarnaast zijn er goede portals van uitgevers die toegang geven tot belangrijke informatie en gespecialiseerde weblogs, ook internationaal, die door mijn collega’s geraadpleegd en gevuld worden. Wie deze bronnen niet gebruikt, maar zich beperkt tot boeken en papieren tijdschriften, handelt niet zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mag worden.

Er is nog een probleem. Door te stellen dat de orde eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen” maakt u een keuze en stelt u deze op te kunnen leggen aan de kantoren. De vraag is dan natuurlijk wel hoe u beslist om welke bronnen van welke uitgevers dit gaat. U impliceert dat dit niet de online uitgevers zijn. Daarmee is uw standpunt juridisch dubieus. Sterker nog, uw standpunt kan de marktwerking verstoren als u dit gaat opleggen en advocatenkantoren dit zouden moeten gaan volgen.

Mijn kantoor beschikt als gezegd over een papieren bibliotheek. Ons zwaartepunt – en zeker dat van mijzelf – ligt echter bij de online bronnen. Wij sponsoren verschillende belangrijke weblogs en leveren daarvoor ook redactieleden. Soms wordt zo’n blog volledig beheerd door een non-profit organisatie, zoals www.eplawpatentblog.com. In veel gevallen kan een blog, zeker als het blijvend moet beschikken over een omvangrijke databank, echter niet bestaan zonder een commerciële uitgever. Daarnaast worden portals in de regel beheerd door commerciële uitgevers, zoals bijvoorbeeld Kluwer Law International. Ook onafhankelijke juridische zoekmachines, de zogenaamde content integrators, worden door dergelijk uitgevers beheerd, zoals bijvoorbeeld Legal Intelligence. Hoe kan het zijn dat de Orde van Advocaten in het kader van het toezicht stelling neemt tegen deze vorm van informatievoorziening en daarmee in feite ook tegen deze uitgevers?

Misschien hebt u uw standpunt niet goed doordacht of niet goed verwoord. Voor zover u bedoelde dat een advocaat niet uitsluitend moet vertrouwen op algemene internet zoekmachines, kan ik dat wel onderschrijven. Voor zover u echter bedoelt dat papieren bibliotheken voorrang moeten hebben boven online bronnen van know how die in de huidige tijd passen, stel ik voor dat u dat standpunt herziet.

Tenslotte nog een opmerking vanuit mijn vakgebied. Google is een merk, geen soortnaam. Het dient dan ook met een hoofdletter geschreven te worden.

Met vriendelijke groet,

Wouter Pors
Partner, Advocaat Bird & Bird

LS&R 543

Personalia: Annemieke Kooy en Sofie van der Meulen

Axon Lawyers, an Amsterdam based boutique law firm that specifically targets the life sciences sector, announces the hire of two new lawyers with a view to expanding its practice in the biopharmaceutical, medical devices and food sectors.

Annemieke Kooy joins Axon from BarentsKrans lawyers where she practiced in intellectual property with a focus on medicinal products. Among other things she has specific advisory and litigation expertise relating to supplementary protection certificates and was involved in regulatory proceedings regarding marketing authorisations for several blockbuster medicinal products.

Sofie van der Meulen has a background in public administration and as a regulatory / legal consultant in the life sciences sector. She has specific experience in EU and Dutch law regulatory advice and litigation relating to food, biocides and medical devices.

Axon Lawyers believes in sharing as much knowledge with clients as it can by means of free quarterly client seminars, trainings, blogs and social media. That strategy was recognised by the award of the „Gouden Zandloper“ 2013, the prize for the most innovative law firm in the Netherlands, with special recognition of its social media policy (hier)

The next Axon seminars will take place on June 12, 2013 (recent developments in intellectual property) and on September 18, 2013 (advanced therapy medicinal products, clinical trials and data protection).

LS&R 542

Beperken van de invloed van alcoholreclame

Antwoord op vragen van de leden Kooiman, Voordewind en Van der Staaij over het onderzoek 'Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure', Aanhangsel Handelingen II, 2012-2013, nr. 2061
2. Deelt u de mening dat de groep jongeren van 12-18 jaar zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van de confrontatie met alcoholreclame via tv, radio en internet?

Eén van de onderdelen van het alcoholbeleid betreft het beperken van de invloed van alcoholreclame op jonge kinderen. Daarom is een aantal jaren geleden een verbod op alcoholreclame tot 21.00 uur ingesteld op radio en televisie. Uit de ‘Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009-2010’ blijkt dat in ieder geval jonge kinderen minder worden geconfronteerd met alcoholreclame. Ook worden er via de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering) regels gesteld aan reclames, zodat deze niet gericht zijn op jongeren en ook minder jongeren bereiken. Zo mag er bijvoorbeeld geen alcoholreclame worden uitgezonden rond programma’s waar veel jongeren naar kijken. Alcoholreclames worden bovendien vooraf getoetst door de STIVA toetsingscommissie. Ik ben mij er echter van bewust dat niet alle reclame bij jongeren vandaan kan worden gehouden. De vraag is ook of dat wenselijk is, aangezien wij leven in een samenleving waarin media een prominente tol spelen. Naast het tijdslot is het daarom goed om jongeren verstandig te leren omgaan met reclameuitingen. O.a. de inzet van Mediawijzer.net bevordert de bewustwording onder jongeren van prikkels die hen bereiken via de media en de weerbaarheid daartegen.

 

3. Wat vindt u ervan dat in het genoemde onderzoek de conclusie bevestigd wordt dat het huidige tijdslot voor alcoholreclame contraproductief is als instrument om de blootstelling aan alcoholreclame voor hoog-risico jongeren
te doen afnemen?
6. Bent u – gezien de conclusie dat het huidige tijdslot een contraproductief effect heeft voor de hoogrisicogroep – bereid het tijdslot uit te breiden of andere effectieve instrumenten in te zetten om de blootstelling van jongeren aan alcoholreclame te doen afnemen?

Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat uit het door u aangehaalde onderzoek en het rapport ‘Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009-2010’ ook blijkt dat het tijdslot juist voor jonge kinderen wel effectief is. Ik zal, zoals eerder aangegeven tijdens het debat over het initiatiefwetsvoorstel verhoging leeftijd alcohol, binnenkort met het ministerie van OCW bespreken op welke manier jongeren tussen de 12-18 jaar verder kunnen worden beschermd tegen de invloed van alcoholreclame. Daarbij wil ik kijken naar de hierboven genoemde instrumenten, zoals zelfregulering, mediawijzer en de tijdsgrens. Ik zal u hierover informeren.

 

LS&R 541

Geen Europees verbod op eetwaren in de vorm van tabaksproducten

Antwoord vragen Hilkens over de invloed van nepsigaretten op jonge kinderen, Aanhangsel Handelingen II, 2012-2013, nr. 1950.
2. Bent u op de hoogte van het feit dat een overgrote meerderheid in het Europees Parlement voor een verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren en speelgoed in de vorm van tabaksproducten heeft gestemd? Bent u van mening dat de Shisha-pen hier ook onder zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?

Ja, hiervan ben ik eveneens op de hoogte. Echter is er geen Europees verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren in de vorm van tabaksproducten. Wel is er een Aanbeveling van de Raad (2003/54/EG) waarin Lidstaten onder meer worden aangespoord de verkoop van snoep en speelgoed die tabaksproducten gelijken te verbieden. Deze maatregel maakt deel uit van een breder pakket aan beleidsopties om het aanbod van tabak aan kinderen te beperken en reclame voor en promotie van tabaksproducten verder aan banden te leggen. Overigens beschouw ik Shisha-pennen noch als eetwaren, noch als speelgoed. Het zijn producten die tabaksproducten gelijken qua presentatie- en gebruiksvorm. Het verschil met tabaksproducten is dat deze producten noch tabak, noch nicotine bevatten. Bovendien vindt in Shisha-pennen geen verbrandingsproces plaats, maar slechts (elektronische) verhitting. Nederland heeft invulling gegeven aan de Aanbeveling door verkoop van tabaksproducten aan jongeren in te perken, bijvoorbeeld door het invoeren van een minimumverpakking voor sigaretten. Momenteel wordt de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar.

3. Bent u van mening dat zelfregulering door de branche ten aanzien van dit soort producten voldoende bescherming van jonge kinderen biedt?

5. Welke mogelijkheden heeft u om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens te stellen voor de verkoop van de Shisha-pen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?

Op dit moment zie ik geen aanleiding om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens voor de verkoop in te stellen. Wel zal ik het RIVM vragen een inschatting te maken van de gezondheidsrisico's van dit product. Op grond daarvan zal ik bezien of verdere maatregelen nodig zijn. Zelfregulering door de branche, zoals advisering over leeftijdsgrenzen, kan ik in de tussentijd alleen maar aanmoedigen. Overigens maken ‘niet-tabaksproducten’ ook onderdeel uit van de herziening van de huidige Europese Tabaksproductenrichtlijn. Het is de bedoeling dat nicotinehoudende producten en kruidensigaretten die worden gerookt in de toekomst ten minste worden voorzien van een gezondheidswaarschuwing.

In Brussel heb ik gesignaleerd dat een product als de Shisha-pen daar niet onder valt, omdat geen verbrandingsproces plaatsvindt.

LS&R 540

Jurisprudentielunch Reclamerecht 2013

De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam, 30 mei 2013 van 12.00 tot 15.15 uur.

Op donderdag 30 mei van 12.00 – 15.15 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een jurisprudentiebijeenkomst over reclamerecht in De Balie te Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst behandelen twee ervaren sprekers (Ebba Hoogenraad en professor Jan Kabel) belangrijke en actuele jurisprudentie. Zowel Nederlandse uitspraken, zelfregulering en Europese uitspraken rondom commerciële communicatie komen aan bod. Het gaat onder meer over vergelijkende reclame in de gewone rechtspraak over de laatste tien jaar (na de implementatie in april 2002 van Richtlijn 97/55/EG).

Ook komen de ontwikkelingen op het gebied van het ‘reclame’-begrip, misleiding, kleine lettertjes, autoreclames aan bod.

Hier aanmelden

11.30 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur prof. Jan Kabel, IViR en DLA Piper
13.45 – 15.15 uur Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak
15.15 uur Einde programma

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam  (route plannen, parkeersuggestie).

Datum/ Tijd
Donderdag 30 mei 2013, 12u00 - 15u15.

Kosten deelname
€ 325,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors Reclameboek/leden VvRr, en
€ 95,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)

Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.

Hier aanmelden