LS&R 2262
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
LS&R 2263
4 november 2024
Uitspraak

Octrooi en ABC van BMS op apixaban zijn geldig

 
LS&R 2261
18 oktober 2024
Uitspraak

Eerste vonnis in nietigheidsprocedure over octrooi met betrekking tot enzalutamide

 
LS&R 801

Definitie slachthuis in Verordening

Hof Den Haag 2 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4678 (Ekro tegen De Staat/Ministerie ELI/VWA)
Watershed Post https://www.flickr.com/photos/watershedpost/Food Law. Vraag of slachterij voldoet aan Verordening (EG) Nr. 853/2004 door een bepaalde verwerkings- en transportmethode te volgen.

Rechtbank Den Haag 6 juli 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU1554 (Ekro tegen Ministerie LNV)
In deze zaak komt allereerst de vraag aan de orde of koelwagens die zich op het terrein van een slachthuis bevinden vallen onder de definitie van 'slachthuis' in Verordening 853/2004. Tevens komt aan de orde of de door Ekro gehanteerde koelprocedure, waarbij karkassen worden doorgekoeld in op het terrein van het slachthuis geplaatste koelwagens, in overeenstemming is met de voornoemde Verordening. Tot slot wordt geoordeeld over de vraag of de Voedsel en Waren Autoriteit onrechtmatig jegens Ekro heeft gehandeld door over te gaan tot strikte controle en handhaving van de Europese regelgeving.

5.7. Concluderend stelt de rechtbank vast dat een redelijke uitleg van de Verordening meebrengt dat onder de definitie 'slachthuis' van die verordening niet vallen de op het terrein van een levensmiddelenbedrijf geplaatste koelwagens. De primair gevorderde verklaring voor recht wijst de rechtbank af.
Is de koelprocedure van Ekro in overeenstemming met Verordening?
5.16. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de communautaire regelgeving, zoals voorgestaan door het Hof van Justitie EU, niet kan leiden tot het oordeel dat de door Ekro beoogde koelprocedure daarmee in overeenstemming is. De door Ekro gevorderde subsidiaire verklaring voor recht dat het koelen in koelwagens op het terrein van Ekro in overeenstemming is met het doel en de strekking van de temperatuurnorm van Bijlage III, Sectie I, hoofdstuk VII, onder 1. van de Verordening wordt afgewezen.

Heeft de VWA onrechtmatig jegens Ekro gehandeld?
5.18. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Ekro in het geding gebrachte producties niet dat de RVV, en later de VWA, de koelprocedure, zoals opgenomen in het handboek van Ekro uitdrukkelijk hebben geaccordeerd of daarmee hebben ingestemd. Maar zelfs wanneer de RVV en later de VWA tot oktober 2009 zouden hebben ingestemd met de door Ekro gehanteerde koelprocedure, staat het de VWA vrij om van dat besluit terug te komen op de wijze zoals zij dat heeft gedaan. De Europese regelgeving eist dat de VWA strikt controleert en handhaaft. De VWA heeft de wijziging van haar beleid - zo daar al sprake van was - bij brief van 17 juli 2009 aan alle Nederlandse roodvleesslachterijen, waaronder Ekro, medegedeeld. De roodvleesslachterijen is vervolgens een termijn van drie maanden gegund om passende maatregelen te nemen. Mede gelet op het feit dat Ekro in staat is gebleken binnen deze termijn haar bedrijfsvoering desgewenst zo aan te passen dat deze in overeenstemming is met het door de VWA gevoerde beleid, is de strengere handhaving door de VWA dan ook niet onrechtmatig jegens Ekro.
LS&R 800

Inrichting dagvaarding rechtvaardigd niet afdoende vordering om te procederen

Rechtbank Limburg 11 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12305 (CZ tegen gedaagde)
Procesrecht. Ziektekostenverzekeraar laat (niet voor het eerst) na om exploot van dagvaarding zo in te richten dat zowel de vordering op alle onderdelen als de stap om tegen verzekerde te gaan procederen, afdoende gerechtvaardigd wordt. Kantonrechter ziet daarin aanleiding om in ieder geval de nevenvorderingen af te wijzen, om een aanzienlijke korting op de wel zeer gedateerde hoofdvordering (premies uit het jaar 2008) toe te passen en om de proceskosten te compenseren. Volstaan wordt in verband met aard en inhoud van het geschil met één procesronde van antwoord en verweer. Mede omdat de verzekeraar zelf gemeld had geen prijs te stellen op een comparitie van partijen, zijn partijen ook niet uitgenodigd ter zitting uitleg te geven.

Lees verder

LS&R 798

Opinie regulation on the Innovative Medicines Initiative 2 Joint Undertaking

Opinion on the legal basis of the proposal for a Council regulation on the Innovative Medicines Initiative 2 Joint Undertaking (COM(2013)0495 – C7-0259/2013 – 2013/0240(NLE))
II. Analysis
The case law of the Court of Justice as regards the choice of the correct legal basis is well established. The Court has emphasised that the choice is of constitutional importance in view of the consequences of the legal basis in terms of competence and procedure. Thus, under Article 13(2) TEU, each institution is to act within the limits of the powers conferred upon it by the Treaty.

Furthermore, the Court has stressed that "the choice of legal basis for a [Union] measure must rest on objective factors amenable to judicial review, including in particular the aim and the content of the measure". If an act pursues a twofold purpose or has a twofold component and if one of those is identifiable as the main or predominant purpose or component, whereas the other is merely incidental, that measure must be based on a single legal basis, namely that required by the main or predominant purpose or component.
 
A dual legal basis can only be used if a measure simultaneously pursues a number of objectives or has several linked components, without one being secondary and indirect in relation to the other, under the condition that the procedures laid down for each legal basis are not incompatible.

(...)

III. Conclusion and recommendation
At its meeting of 17 December 2013 the Committee on Legal Affairs accordingly decided, unanimously, to recommend the following: Article 187 TFEU and Article 188 TFEU, first paragraph constitute the correct legal basis for the proposal for a Regulation on the Innovative Medicines Initiative 2 Joint Undertaking (IMI2).

LS&R 797

Door vaststellingsovereenkomst opzegmogelijkheden beperkt

Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7248 (eiseres tegen Promedico ICT B.V.)
Schadevordering naar aanleiding van gebrekkige software ten behoeve van apotheekhoudende huisartsen en door opzegging abonnement door softwareleverancier. Exoneratie. Terugkomen door leverancier van eerder gedane toezeggingen.

Het stond Promedico vrij om de overeenkomst op enig moment op te zeggen, echter door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst heeft Promedico zich in haar opzegmogelijkheden beperkt. Door na korte tijd de overeenkomst op te zeggen, is deze beperking geschonden en is Promedico schadeplichtig. De kosten van de door eiseres aan conversie bestede uren en de kosten van de apotheekmodule van CompuGroupMedical worden geschat op respectievelijk €4.000 en €5.000 . Ter zake van buitengerechtelijke kosten wordt 2x het tarief €384 toegewezen.

4.15. Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank [eiseres] niet in haar stelling, dat het Promedico in het geheel niet vrijstond de overeenkomst op enig moment op te zeggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Promedico zich door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst echter wel in haar opzegmogelijkheden beperkt, en heeft zij door de overeenkomst reeds na korte tijd op te zeggen, die beperking geschonden.

Uitsluiting van aansprakelijkheid op grond van art. 14 algemene voorwaarden
4.16. Nu Promedico de overeenkomst vroegtijdig heeft opgezegd, kan zij zich niet (anders dan met betrekking tot de schade die [eiseres] vóór de opzegging stelt te hebben geleden) op de uitsluiting van aansprakelijkheid van artikel 14 algemene voorwaarden beroepen. In zoverre is Promedico jegens [eiseres] schadeplichtig.

De door [eiseres] aan conversie bestede uren
4.19. Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiseres] in dit verband een bedrag van € 13.041,89.
Promedico heeft hiertegen bij conclusie van antwoord (6.3.2) aangevoerd 1) dat [eiseres] aannemelijk dient te maken dat deze uren in een ander geval besteed zouden zijn aan patiëntenzorg, en zolang zij dat niet doet Promedico deze uren betwist, en 2) dat [eiseres] bij de berekening van de schade dient uit te gaan van gederfde winst en niet van gederfde omzet, zoals zij in dit geval kennelijk doet.
[eiseres] heeft ter comparitie hierop geen nadere toelichting gegeven, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg had gelegen. Bovendien is zij ten onrechte uitgegaan van het uurtarief dat zij ontvangt voor werkzaamheden op de huisartsenpost (en niet in haar eigen praktijk), en is zij uitgegaan van gemiste omzet in plaats van gederfde winst. Anderzijds acht de rechtbank het wel aannemelijk dat [eiseres] met betrekking tot de tijd die zij aan de conversie heeft moeten besteden enig verlies heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank zal het niet goed mogelijk zijn deze uren precies te berekenen, zodat de rechtbank de aldus geleden schade zal schatten, waarbij zij mede in aanmerking zal nemen hetgeen in het voorgaande met betrekking tot de toerekenbaarheid is overwogen. Naar redelijkheid zal de rechtbank de door Promedico aan [eiseres] in verband met winstderving te vergoeden schade vaststellen op € 4.000,--.

€ 25.957,30 ter zake van de kosten van de apotheekmodule van CompuGroupMedical
4.21. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat dit de kosten zijn die zij de komende 17 jaren verwacht te maken vanwege het gebruik van de apotheekmodule waarop zij zich in plaats van ASP heeft moeten abonneren.
Promedico heeft hiertegen ingebracht (cva 6.3.4) dat in de vaststellingsovereenkomst slechts was overeengekomen dat zij ASP gratis zou mogen gebruiken "gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de apotheekmodule van Promedico-ASP", en dat daaruit volgt dat door de opzegging door Promedico [eiseres] gewoon zou hebben moeten betalen voor de apotheekmodule van Promedico-VDF.
Onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in 4.14 is overwogen en beslist, faalt dit verweer van Promedico.
Verder voert Promedico aan, dat het kosteloze gebruiksrecht van ASP een compensatie was voor het ongemak dat het gebruik van ASP met zich bracht. Ook dit verweer faalt, omdat daarvoor in de vaststellingsovereenkomst en in de processtukken onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden.
Zoals volgt uit hetgeen in het voorgaande reeds is overwogen, is Promedico echter niet gehouden [eiseres] gedurende 17 jaar na de vaststellingsovereenkomst te voorzien van ASP, of aan [eiseres] de kosten van een vervangende apotheekmodule integraal te vergoeden.
Mede onder verwijzing naar de in 4.17 vermelde omstandigheden en overwegingen zal de rechtbank de op dit punt door [eiseres] geleden schade in redelijkheid schatten op een bedrag van € 5.000,--.

€ 1.788,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten
4.23. Nu het verzuim vóór 1 juli 2012 is ingetreden zal de rechtbank deze vordering toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II. Daarbij hanteert de rechtbank conform dit rapport het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu de advocaat van [eiseres] voorafgaand aan de procedure op zijn minst 3 inhoudelijke brieven aan Promedico heeft geschreven is de vordering toewijsbaar, zij het dat voor het toepasselijke tarief zal worden aangesloten bij het toe te wijzen bedrag. Toewijsbaar is derhalve 2 x tarief € 384,-- = € 768,. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen nu [eiseres] niet heeft gesteld dat zij deze kosten reeds heeft voldaan.

LS&R 1053

Einde van waarneemovereenkomst huisartsenpost

Rechtbank Noord-Nederland 17 december 2014, LS&R 1054; ECLI:NL:RBNNE:2014:6365 (X tegen Dokterswacht Friesland)
Beëindiging waarneemovereenkomst met huisarts door huisartsenpost vanwege disfunctioneren van huisarts, bestaande uit schending van privacyregels en beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen. Schending privacyregels en beroepsgeheim in verband met activiteiten van de werkzaamheden van de partner. Aan X is een veertiental brieven en verklaringen voorgehouden, waaruit blijkt dat X privacygevoelige informatie omtrent patiënten doorgeeft aan X's echtgenoot, die werkzaam is als letselschadejurist. Rechtmatigheid verkregen bewijs. Duurovereenkomst tussen huisarts en huisartsenpost.

4.21. De rechtbank overweegt als volgt. Het door Dokterswacht gestelde disfunctioneren van [A] valt uiteen in een tweetal onderdelen, te weten schending van de privacyregels en het beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen, in het bijzonder de wijze van verslaglegging, bejegening en klachtafhandeling door [A]. Ingevolge het Protocol is disfunctioneren omschreven als "een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin een patiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad en waarbij de betreffende arts niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen. Disfunctioneren kan er ook uit bestaan dat een arts niet of onvoldoende in staat is tot collegiale samenwerking dan wel zich niet aan de samenwerkingsovereenkomst met Dokterswacht Friesland houdt."

4.22. De rechtbank stelt vast dat [A] in de verschillende procedures heeft erkend dat zij patiënten, ook nadat zij daarop begin 2008 is aangesproken en haar is verboden aldus te handelen, heeft doorverwezen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Zo heeft zij blijkens het advies van de LCA in de stukken en tijdens de hoorzitting erkend dat zij patiënten doorverwijst en zal blijven doorverwijzen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Ook in de onderhavige procedure leest de rechtbank in de stellingen van [A] met betrekking tot het doorgeven van gegevens van patiënten, die een ongeval hebben gehad, een erkenning dat zij dergelijke gegevens heeft doorgegeven aan haar echtgenoot ten behoeve van zijn letselschadepraktijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert dergelijk handelen (op zijn minst) schijn van belangenverstrengeling en een schending van haar beroepsgeheim op. Dat, zoals zij heeft gesteld, zij enkel nadat zij daarvoor toestemming heeft gekregen van de patiënt de gegevens aan haar echtgenoot doorgeeft, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Immers, met het vragen van bedoelde toestemming heeft [A] op eigen initiatief de juridische belangen van patiënten aan de orde gesteld. De rechtbank acht dit handelen laakbaar, gelet op de setting waarin dit handelen heeft plaatsgevonden, namelijk in de relatie arts en patiënt. Volgens de KNMG Gedragsregels voor artsen (2002) is het hoofddoel van de relatie tussen een arts en een patiënt adequate hulpverlening en mag van deze relatie door de arts nimmer misbruik worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van [A] valt onder de definitie van disfunctioneren.
LS&R 796

Snelwerkend - enkele beschouwingen naar aanleiding van Goor-Sandoz

Marloes Meddens-Bakker, Snelwerkend – Enkele beschouwende opmerkingen naar aanleiding van Codecommissie CGR 6 juni 2013, K13.003 (Goor/Sandoz), JGR Plus 2013/2, p. 80-86.
Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, The Law Factor.
Op 6 juni 2013 heeft de Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (hierna: CGR) uitspraak gedaan in een geschil tussen een apotheker (Goor) en een geneesmiddelenproducent (Sandoz) [hier]. De kern van dit geschil betrof het gebruik van de term ‘snelwerkend’ door Sandoz voor door haar op de markt gebrachte morfinesulfaattabletten. Dit is niet de eerste keer dat de CGR oordeelt over de term ‘snelwerkend’ of een vergelijkbare term. In deze bijdrage wordt de uitspraak van de Codecommissie voor wat betreft het oordeel over de term ‘snelwerkend’ onder de loep genomen en vergeleken met eerdere uitspraken van de CGR over claims die zien op de snelheid van de werking van een geneesmiddel. Doordat de bijdrage deze claims in hun (meer algemene) juridische context bespreekt, kan deze ook instructief en illustratief zijn voor de beoordeling van de interpretatie en onderbouwing van andere claims.

Lees verder

LS&R 795

Generiek en therapeutisch uitwisselbaar in reclame-uiting aan beroepsbeoefenaar

Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9929 (Sandoz tegen AbbVie)
Vergelijk met RB 1116. Reclamerecht. In deze zaak gaat het om het gebruik van de term generiek en therapeutisch uitwisselbaar in reclame-uitingen van Sandoz aan de beroepsbeoefenaar. Naar het oordeel van het hof worden geneesmiddelen die krachtens de verkorte procedure van artikel 42 lid 6 Geneesmiddelenwet tot de markt zijn toegelaten door de betrokken "maatman" als generiek aan het specialité beschouwd. Het gebruik van de term generiek voor dergelijke geneesmiddelen is derhalve, anders dan AbbVie heeft betoogd, niet misleidend of anderszins ongeoorloofd. Dit betekent evenwel niet dat de betrokken reclame-uitingen zijn geoorloofd. Het gebruik van de in de reclame-uitingen opgenomen claim dat Leuproreline Sandoz therapeutisch uitwisselbaar is met Lucrin, is zonder nadere aanduiding van de indicaties misleidend en ongeoorloofd als bedoeld in artikel 6:194 en artikel 6:194 a BW.

3.32. Het hof is van oordeel dat de door Sandoz overgelegde studies, nu deze door AbbVie niet onderbouwd zijn weersproken, voldoende bewijs opleveren voor de vergelijke claim dat Leuproreline Sandoz voor de in de samenvattingen van de productkenmerken opgenomen indicaties therapeutisch uitwisselbaar is met Lucrin. Het hof kan AbbVie zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet volgen in haar stelling dat de term therapeutische uitwisselbaarheid slechts gebruikt kan worden indien door middel van switch studies is aangetoond dat het generieke geneesmiddel veilig en werkzaam is. De veiligheid en werkzaamheid van het generieke geneesmiddel is immers al door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen bij de verlening van de vergunning getoetst. Volgens de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie dient nagegaan wat de gevolgen zijn voor onder andere therapietrouw en effectiviteit. Met de in prod. 9 overgelegde studie heeft Sandoz naar het oordeel van het hof de gevolgen genoegzaam in kaart gebracht.

3.33. Dit impliceert evenwel niet, anders dan Sandoz stelt, dat het gebruik van de claim therapeutisch uitwisselbaar als gebruikt in de betrokken reclame-uitingen, geoorloofd is. Naar het oordeel van het hof is de claim, indien daarbij niet tevens nadrukkelijk wordt aangegeven om welke indicaties het gaat, misleidend.

3.34. Door niet (duidelijk) te vermelden dat de uitwisselbaarheid beperkt is tot de in de productkenmerken opgenomen indicaties, handelt Sandoz onrechtmatig jegens AbbVie.
Door het niet nader specificeren van de uitwisselbaarheid tot de geregistreerde indicaties, wordt de maatman-specialist en de maatman-apotheker misleid met betrekking tot de therapeutische waarde van het geneesmiddel, waardoor de maatman-specialist en maatman-apotheker ten onrechte kunnen overgaan tot het voorschrijven respectievelijk ter hand stellen van Leuproreline Sandoz voor andere dan de geregistreerde indicaties betreffende prostaatkanker. Door de rechtbank is dan ook terecht geoordeeld dat de reclame-uitingen van Sandoz zoals opgenomen in de Brief en/of het Faxformulier en/of het Patiënteninformatieformulier en/of het Assortimentsnieuws misleidend zijn.
3.35 Het verbod in 5.2 van het dictum moet evenwel worden aangepast. Uit het voorgaande volgt dat het verbod slechts is gerechtvaardigd voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van de claim therapeutische uitwisselbaarheid buiten de geregistreerde indicaties van Leuproreline Sandoz. Het hof zal het verbod op die wijze aanpassen.

(...)
5.4 verbiedt Sandoz, met onmiddellijke ingang na betekening van dit arrest, enige mededeling, op welke wijze dan ook, te doen waarin de indruk wordt gewekt dat de geneesmiddelen Leuproreline Sandoz 3 maanden 5 mg, implantaat en Leuproreline Sandoz depot 1 maand 3,6 mg, implantaat therapeutisch equivalent en/of therapeutisch uitwisselbaar en/of substitueerbaar zijn aan leuproreline bevattende geneesmiddelen waarvoor AbbVie handelsvergunningen heeft en waarvoor de leuproreline houdende geneesmiddelen van Sandoz niet zijn geïndiceerd;

5.5 bepaalt dat Sandoz voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het hiervoor geformuleerde verbod aan AbbVie een dwangsom verbeurt van € 5.000,- in die zin dat deze dwangsom evenveel keer verschuldigd zal zijn als het verbod wordt overtreden, tot een maximum van € 100.00-,- is bereikt
LS&R 794

Richtlijn vergelijkende reclame medische (zelfzorg)hulpmiddelen met -geneesmiddelen

Richtlijn vergelijkende reclame medische (zelfzorg)hulpmiddelen met (zelfzorg)geneesmiddelen, versie: December 2013 Binnen de zelfzorg is de markt voor medische hulpmiddelen sterk in beweging. Relatief veel, recente productintroducties binnen de zelfzorg hebben de wettelijke status van medisch hulpmiddel. Er wordt derhalve relatief veel promotie voor medische hulpmiddelen gemaakt. Sinds 2009 is de Code Publieksreclame Medische zelfzorg Hulpmiddelen (CPMH1 ) van kracht. Deze Code stelt binnen de zelfregulering kaders en regels voor verantwoorde reclame. Eind 2010 is deze Code met onder meer adverteerders geevalueerd. Dit heeft geleid tot een nieuwe versie van de CPMH die begin 2011 van kracht is geworden. De Keuringsraad KOAG/KAG krijgt steeds vaker (reclame-)uitingen ter beoordeling, waarbij medische hulpmiddelen worden vergeleken met geneesmiddelen Deze richtlijn geeft, binnen de het huidige wettelijke en zelfregulerende kader, een richtlijn voor vergelijkende reclame met medische hulpmiddelen om zo verantwoorde reclame mogelijk te maken en te houden.

Kort samengevat:

  • Vergelijkende reclame van een medisch hulpmiddel met een zelfzorg geneesmiddel is mogelijk;
  • De vergelijking mag niet over de therapeutische werking mag gaan, maar kan wel op alle andere eigenschappen betrekking hebben;
  • Bij de toetsing door de Keuringsraad op plausibiliteit, moet adverteerder
    een objectieve, wetenschappelijke onderbouwing aanleveren.
LS&R 793

Stichting De Hoop moet onjuist declareren stoppen

Aanwijzing ex artikel 76 WMG 12 december 2013, kenmerk 50447/88069 (Stichting De Hoop)
De NZa constateert dat u onrechtmatig heeft gedeclareerd en onjuist heeft geadministreerd. Dit zijn overtredingen van artikel 35, eerste lid, en artikel 36, eerste lid, Wmg. (...) De NZa geeft u op grond van artikel 76, eerste lid, Wmg een aanwijzing om terstond het verbod van artikel 35, eerste lid onder c en d na te leven. Ook legt de NZa u een aanwijzing op om binnen zes maanden artikel 36, eerste lid, Wmg na te leven. (...) De NZa zal daarom op grond van artikel 81 Wmg de aanwijzing ter openbare kennis brengen, nadat na dagtekening van dit besluit vijf werkdagen zijn verstreken. Dit betekent dat op de website van de NZa en/of in landelijke of plaatselijke media de aanwijzing – met uw naam en toenaam – openbaar wordt gemaakt.

Uit het persbericht: GGZ-instelling De Hoop heeft duurdere zorg gedeclareerd dan zij heeft geleverd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt De Hoop een aanwijzing op waarin staat dat de instelling moet stoppen met het declareren van zorg die niet is geleverd. Ook moet De Hoop de administratie op orde brengen.

De NZa heeft de administratie van De Hoop onderzocht na aanwijzingen over mogelijk onjuiste declaraties. Uit het onderzoek blijkt dat De Hoop meer en duurdere zorg in rekening heeft gebracht dan zij heeft geleverd. Ook heeft De Hoop behandelingen gedeclareerd die niet door haar zijn uitgevoerd en waarvan niet in alle gevallen duidelijk is óf ze wel zijn uitgevoerd. Zo bracht de instelling in alle gevallen verblijf zonder overnachting in rekening, terwijl de patiënten niet binnen De Hoop verbleven.

De dossiers zijn onvolledig: er staat niet in welke zorg is geleverd, en er ontbreken verslagen en agenda's van de gedeclareerde activiteiten. Bovendien zijn er dossiers aangemaakt door een niet BIG-geregistreerde hoofdbehandelaar.

De NZa heeft in haar toezicht verscherpt aandacht voor de GGZ en kan onderzoek doen naar de administratie van zorgaanbieders. Al dan niet bewust te veel declareren leidt tot hogere zorgkosten, die uiteindelijk door de consument in zijn premie voor de zorgverzekering worden betaald. De NZa kan, als een zorgaanbieder teveel declareert, handhaven en bijvoorbeeld een aanwijzing, een last onder dwangsom en/of een boete opleggen.

LS&R 792

Diensten en betalingen voor niet-WMO-plichtig onderzoek onvoldoende duidelijk

CGR Codecommissie Advies 28 oktober 2013, Advies AA13.088
Negatief advies. [Bedrijf A] wil een onderzoek instellen onder de titel: “[B]”. Het doel van het onderzoek is informatie te verzamelen over het gebruik van [geneesmiddel C] en hoe dit middel werkt vergeleken met andere behandelingen met preparaten [D], wanneer het wordt gebruikt voor de behandeling van [aandoening E].

Er is sprake van niet-WMO-plichtig onderzoek, deze moeten voldoen aan eisen. Daarbij geldt in de eerste plaats dat er een dienstverleningsovereenkomst moet zijn die schriftelijk is vastgelegd. In die overeenkomst moet de doelstelling en de uitvoering van het onderzoek helder zijn omschreven. Bovendien moet de doelstelling zinvol en legitiem zijn en de opzet en de uitvoering behoren voldoende kwaliteit te waarborgen.

In punt 13 van de "research agreement" wordt uiteengezet welke betalingen aan [ziekenhuis F] zullen worden gedaan. Dit betreft een bedrag van € 420,-- voor “a baseline visit” en € 190,-- voor “a routine clinic visit”. De Codecommissie heeft er geen bezwaar tegen dat de betalingen aan het genoemde [ziekenhuis F] plaats vinden mits voldoende duidelijk blijkt welke diensten er verwacht worden en welke betalingen daar tegenover worden gesteld. Die betalingen dienen dan helder te zijn en overeen te komen met de normen die de Codecommissie terzake hanteert.

Aan deze eisen wordt naar het inzicht van de Codecommissie niet voldaan. Zo is niet vastgelegd om hoeveel patiënten het zal gaan. Er is in punt 4.3 van de overeenkomst slechts een intentie neergelegd. Voorts is niet duidelijk hoe lang het onderzoek zal worden voortgezet. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid welke handelingen van de deelnemende artsen en welke van de verpleegkundigen worden verlangd. In de nadere informatie die verzoekster heeft verstrekt, wordt aangegeven dat een “baseline visit” gemiddeld 2 ½ tot 3 uur zal nemen en een “routine clinic visit” 1 ½ tot 2 uur. Verder wordt aangegeven dat de tijd in de meeste gevallen zal worden verdeeld tussen arts en verpleegkundige en dat het grootste deel van het werk de “data entry” is en dat dit meestal zal worden uitbesteed aan een studie verpleegkundige. Deze gegevens zijn te beperkt om een duidelijk beeld te krijgen van de tijd en aandacht die de arts respectievelijk de verpleegkundige aan het onderzoek zal besteden. Dit is daarom van belang omdat het uurtarief van een arts hoger ligt dan het tarief van een verpleegkundige. Met de gegevens die thans voor handen zijn, kan niet worden nagegaan of aan de op dit punt geldende eisen wordt voldaan. Volledigheidshalve vermeldt de Codecommissie hierbij dat het uurtarief van een medisch specialist ten hoogste € 140,-- bedraagt en dat van een verpleegkundige € 50,-- tot € 75,--.