LS&R 2245
17 juni 2024
Artikel

Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken

 
LS&R 2243
7 juni 2024
Artikel

Laatste plekken: Nederlands Octrooi Congres - 11 juni 2024

 
LS&R 2241
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
LS&R 1114

Prejudiciële vragen over parallelinvoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 15 januari 2015, LSenR 1114, zaak C-114/15 (Audace)
Prejudiciële vragen gesteld door het Cour d’appel de Pau, in Frankrijk.
Saudace was betrokken rondom de aankoop van Spaanse geneesmiddelen, en hiervoor gedagvaard voor de strafrechtbank in Frankrijk. Bij uitspraak van 10 december 2013 heeft de strafrechtbank alle verdachten vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van misleiding ten aanzien van de producten, maar hen, als dader of medeplichtige, in hoofdzaak schuldig bevonden aan het strafbare feit van invoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik zonder vergunning, zulks in strijd met de code de la santé publique (wetboek volksgezondheid), en aan het strafbare feit van invoer van verboden goederen zonder aangifte te doen , zulks in strijd met de code des douanes (douanewetboek). De strafrechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot geldboeten van in totaal bijna 100000 EUR alsmede tot betaling van een schadevergoeding van 5000 EUR aan elk van de benadeelde partijen. Bij het hof van beroep te Pau is hoger beroep ingesteld door de verdachten alsmede incidenteel hoger beroep door het Ministère Public [openbaar ministerie] en de benadeelde partijen.

Vaststaat dat de verdachten onherroepelijk zijn vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van misleiding ten aanzien van de producten, aangezien het openbaar ministerie geen principaal hoger beroep heeft ingesteld. Overigens zijn er op de bezochte veehouderijen geen gezondheidsgerelateerde problemen vastgesteld, ondanks het feit dat dit de basis was voor de aangifte door de veterinaire diensten, die melding maken van grootschalige illegale invoer en illegale uitoefening van de diergeneeskunde.
Voor veel van de door de veehouders van uit Spanje ingevoerde geneesmiddelen is voor de Spaanse markt een vergunning voor het in de handel brengen verleend, maar sinds 2005 is er voor diergeneesmiddelen slechts één vergunning afgegeven voor parellelinvoer, terwijl de prijs distorsies tussen Frankrijk en de overige lidstaten de verlening van honderden vergunningen tot gevolg zouden hebben moeten gehad, zoals het geval was in de sector van de gewasbeschermingsmiddelen. Het hof van beroep acht zich onvoldoende voorgelicht om in de hem voorgelegde zaak tot een beslissing te komen zodat het Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen.

De vragen

1) Is een nationale regeling waarbij de parallelinvoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik uitsluitend is voorbehouden aan groothandelaren in het bezit van de in artikel 65 van richtlijn 2001/82/EG bedoelde vergunning, en waarbij houders van een vergunning voor de kleinhandel en veehouders daarvan dus zijn uitgesloten, verenigbaar met de bepalingen vervat in de artikelen 34 tot en met 36 VWEU?

2) Volgt uit de bepalingen vervat in artikel 65 van richtlijn 2001/82/EG en artikel 16 van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG dat een lidstaat gerechtigd is om door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten aan hun eigen onderdanen ver leende groothandelsvergunningen voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik niet te erkennen, en om te verlangen dat deze onderdanen daarnaast beschikken over een groothandelsvergunning van de bevoegde nationale autoriteiten van deze lidstaat zelf, teneinde in die lidstaat vergunningen te kunnen aanvragen en gebruiken voor parallelinvoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik?

3) Is een nationale regeling die parallelimporteurs van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik gelijkstelt met houders van een exploitatievergunning, hetgeen niet is voorgeschreven door richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, zoals gewijzigd, en waarbij zij dus worden verplicht om te beschikken over een vestiging op het grondgebied van de betrokken lidstaat en om te voldoen aan alle maatregelen inzake geneesmiddelenbewaking vervat in de artikelen 72 tot en met 79 van die richtlijn, verenigbaar met de artikelen 34, 36 en 56 VWEU en artikel 16 van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG?
LS&R 1113

Materialen zijn onmiskenbaar gericht op consumenten

CAVP 11 augustus 2014, LS&R 1113 (Bayer tegen Ceva)
Geneesmiddelenreclame. Ceva brengt het diergeneesmiddel Vectra 3D op de markt, toegepast bij honden voor het behandelen van vlooien en teken en het weren van vliegen, dat uitsluitend op diergeneeskundig voorschrift verkrijgbaar is. Bayer brengt diverse concurrerende geneesmiddelen op de markt tegen uitwendige parasieten, die vrij verkrijgbaar zijn. Bayer meent dat de door Ceva gebruikte promotionele materialen die zijn verstrekt aan dierenartsen onmiskenbaar zijn gericht op consumenten. De Commissie gaat hier in mee en legt een verbod aan Ceva op met betrekking tot de bewuste publieksreclame.

De beoordeling:

4.6 Het aanprijzende karakter van de consumentenfolder straalt naar het oordeel van de commissie ook af op de overige gebruikte materialen. De commissie volgt Ceva dan ook niet in haar betoog dat alle materialen zelfstandig moeten worden beoordeeld. Ceva heeft ervoor gekozen om voor alle materialen een kenmerkende en eenduidige stijl te gebruiken, zodat die materialen ook in onderlinge samenhang moeten worden gezien. Bovendien gaat van de slogan 'Protect the love', die op de poster en de blow up wordt gebruikt, en 'Bye bye', die op alle materialen wordt gebruikt, ook een zeker aanprijzende werking uit. [...]
LS&R 1112

Keuze RIVM voor PCR-technologie en DNA-detectie is voldoende wetenschappelijk onderbouwd

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 maart 2015, LS&R 1112 ; ECLI:NL:RBDHA:2015:3422 (Hologic tegen de Staat)
Aanbestedingsrecht.  Hologic vordert de Staat te bevelen de aanbestedingsprocedure in het kader van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker met onmiddellijke ingang te schorsen gedurende de tijd die is gemoeid met het laten vervallen van PCR als vereiste amplificatiemethode en DNA als vereist detectiepunt en in plaats daarvan te vragen om target-amplificatiemethode en nucleïnezuurdetectie. Volgens Hologenic heeft het RIVM niet toegelicht waarom zij voor PCR kiest als target-amplificatiemethode en waarom andere target-amplificatiemethoden geen gelijkwaardig alternatief zijn. Ook vindt Hologic het onbegrijpelijk dat andere detectiemethoden dan DNA worden uitgesloten. De voorzieningenrechter acht dat aan de keuze van het RIVM voor PCR-technologie en DNA-detectie een voldoende wetenschappelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Er is geen sprake van schending van beginselen van aanbestedingsrecht of mededinging.

De beoordeling:

3.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat naar de huidige stand van de wetenschap alleen bij een op PCR gebaseerde hrHPV-test geen sprake is van significante verschillen in sensitiviteit en specificiteit tussen klinisch en zelf afgenomen materiaal, dat de keuze om ook niet op PCR gebaseerde tests toe te laten mogelijk zou leiden tot een suboptimaal resultaat, dat daarmee niet zou worden voldaan aan de op de adviezen van de Gezondheidsraad en het CvB gebaseerde opdracht van de minister en dat de keuze van het RIVM om een op PCR gebaseerde hrHPV-test uit te vragen is voorafgegaan door zorgvuldige en wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming. De stelling van Hologic dat aan de keuze van het RIVM onvoldoende wetenschappelijk onderzoek ten grondslag ligt, welke stelling zij heeft willen onderbouwen met de verklaring van John-Paul Bogers, legt hiertegenover naar voorlopig oordeel onvoldoende gewicht in de schaal. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de keuze voor een op PCR gebaseerde hrHPV-test tot stand gekomen op basis van voldoende onderbouwd wetenschappelijk onderzoek, waaruit volgt dat alleen bij een op PCR gebaseerde hrHPV-test geen sprake is van significante verschillen in testresultaten bij zelfafname en klinische afname. [...]

3.7. Anders dan Hologic heeft betoogd is voorshands niet gebleken dat het RIVM met haar keuze om een hrHPV-test die is gebaseerd op PCR en DNA-detectie voor te schrijven in strijd met de Aanbestedingswet of de beginselen van aanbestedingsrecht handelt, dat gelijkwaardige tests ten onrechte worden uitgesloten of dat zij daarmee de mededinging in gevraag brengt. Het staat een aanbestedende dienst in beginsel vrij om de eisen te bepalen waaraan het voorwerp van de opdracht moet voldoen. Op grond van artikel 2.75 van de Aanbestedingswet dient een aanbestedende dienst de gestelde technische specificaties in de aanbestedingsstukken op te nemen en mogen deze specificaties niet leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen in de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging. Voorts is in artikel 2.76 lid 5 van de Aanbestedingswet bepaald dat een aanbestedende dienst niet naar een bijzondere werkwijze verwijst, tenzij dit door het voorwerp van de opdracht gerechtvaardigd is. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft het RIVM op goede gronden kunnen kiezen voor een op PCR gebaseerde hrHPV-test en voor DNA-detectie. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een groeiend aantal vrouwen een voorkeur heeft en zal krijgen voor zelfafname, dat het RIVM heeft gekozen voor de PCR-methode om te bevorderen dat ook die vrouwen voldoende valide testresultaten kunnen behalen en dat daarbij een methode gebaseerd op DNA-detectie aangewezen is vanwege de onbekendheid van de negatief voorspellende waarde en het optimale screeningsinterval bij andere tests. Het voorwerp van de Opdracht rechtvaardigt in het onderhavige geval derhalve de keuze voor een specifieke werkwijze. Daar komt nog bij dat voorshands onvoldoende is gebleken dat door de keuze van het RIVM sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel of dat de mededinging op een ontoelaatbare wijze wordt geschonden, te meer nu van het RIVM niet kan worden gevergd dat zij zich bij de keuze van de voor het uitvoeren van de Opdracht gewenste, naar de stand van de wetenschap thans meest optimale, werkwijze laat leiden door onderlinge concurrentie tussen potentiële inschrijvers. [...]

 

LS&R 1111

Permanente uitsluiting bloeddonatie door homoseksuele mannen kan gerechtvaardigd zijn

HvJ EU 29 april 2015, LS&R 1111; ECLI:EU:C:2015:288; C-528/13 (Léger/Ministre des Affaires sociales, de la Santé et des Droits des femmes en Établissement français du sang)
Technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen voor donatie. Uit het perscommuniqué: De permanente uitsluiting van bloeddonatie voor mannen die seksuele betrekkingen hebben gehad met mannen kan, gelet op de situatie in de betrokken lidstaat, gerechtvaardigd zijn. Aangetoond moet worden dat deze personen een groot risico hebben om ernstige infectieziekten, zoals met name HIV, op te lopen en dat efficiënte detectietechnieken of minder belastende methoden om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de ontvangers te waarborgen, ontbreken. (...)

Gelet op het feit dat de Franse wetgeving ten aanzien van homoseksuele mannen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid met zich kan meebrengen, herinnert het Hof eraan dat aan de uitoefening van de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende rechten en vrijheden slechts beperkingen kunnen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of voorzien in de behoefte aan bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dienaangaande is het Hof van oordeel dat, ofschoon de uitsluiting waarin de Franse regels voorziet, ertoe bijdraagt het risico op de overdracht van een infectieziekte op de ontvangers tot een minimum te beperken en derhalve bijdraagt tot de algemene doelstelling een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen, het evenredigheidsbeginsel mogelijk niet wordt gerespecteerd. Niet kan immers worden uitgesloten dat HIV kan worden gedetecteerd met efficiënte technieken waarmee een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de ontvangers kan worden gewaarborgd. De nationale rechter zal moeten nagaan of dergelijke technieken bestaan, met dien verstande dat de testen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de meest recente wetenschappelijke en technische procedures.

Indien dergelijke technieken niet bestaan, zal het Tribunal administratif de Strasbourg moeten nagaan of er geen minder belastende methoden dan de permanente uitsluiting van bloeddonatie bestaan om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de ontvangers te waarborgen en met name of met behulp van de vragenlijst en het persoonlijke gesprek met een gezondheidswerker de seksuele risicogedragingen nauwkeuriger kunnen worden geïdentificeerd.

LS&R 1110

Van voormalig zorgverlener kan niet meer worden verwacht

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 april 2015, LS&R 1110; ECLI:NL:GHARL:2015:2841 (appellante tegen Zuwe Zorg)
Zorgcontracten. Appellanten hebben gevorderd de opgezegde zorgverleningsovereenkomst te continueren. Zuwe Zorg heeft voorgesteld contact op te nemen met een andere zorgverlener met wie zij al in contact was getreden om een eventuele overgang van zorg aan te kondigen. Meer kon niet van haar worden verlangd. Aangezien de zorg is ingekocht via een PGB, staat de contractvrijheid van appellanten voorop. Zuwe Zorg heeft het bovendien niet in haar macht om [appellante sub 3] zonder meer over te dragen aan een andere hulpverlener. Ook volgens het standpunt van KNMG is de hulpverlener (bij zorg als de onderhavige) tot niet meer verplicht dan het helpen zoeken naar een andere hulpverlener, aan welke verplichting Zuwe Zorg naar voorlopig oordeel van het hof voldoende heeft voldaan. In zoverre oordeelt het hof het handelen van Zuwe Zorg voorshands niet als onrechtmatig jegens [appellanten]. Van de dochters kan niet verlangd worden dat zij de volledige zorg als mantelzorgers op zich nemen; dit brengt echter niet mee dat van Zuwe Zorg gevergd moet worden dat zij opnieuw zorg gaat verlenen.

4.3. Op 14 november 2014 heeft [appellanten] Zuwe Zorg in kort geding gedagvaard en gevorderd de zorg te continueren. In dat kader heeft Zuwe Zorg toegezegd de zorg tot een week na de uitspraak in kort geding voort te zetten. Bij het bestreden vonnis van 10 december 2014 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.

4.4. Niet in geschil is dat [appellanten] spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, nu aannemelijk is dat voor [appellante sub 3] geen vervangende zorg is gevonden.

4.12. Voor zover [appellanten] uit de veelvuldig gevoerde gesprekken en de begeleiding door CCE/[de gedragsdeskundige] al niet bekend was dat communicatie- en bejegeningsproblemen in de weg stonden aan een goede zorgverlening (het hof wijst bijvoorbeeld op pagina 5 van het verslag van 19 januari 2012 van CCE, productie 3 van Zuwe), heeft Zuwe Zorg haar vanaf juli 2014 gewaarschuwd voor en voorbereid op de beëindiging van de zorgrelatie en [appellanten] geadviseerd om te zien naar een andere zorgverlener. Zij heeft in de opzeggingsbrief van 30 september 2014 een opzegtermijn van twee maanden in acht genomen en de zorgverlening tot een week na het vonnis in kort geding van 10 december 2014 gecontinueerd. In zoverre wijkt onderhavig geval belangrijk af van casus 5 in bijlage 1 onder b, genoemd in het standpunt van de KNMG, waar de zorgovereenkomst met (bijna) onmiddellijke ingang was beëindigd. Zuwe Zorg heeft tot slot [appellanten] voorgesteld contact op te nemen met een andere zorgverlener in [plaatsnaam] met wie Zuwe Zorg al in contact was getreden om een eventuele overgang van zorg aan te kondigen. Meer kon niet van haar worden verlangd. Aangezien de zorg is ingekocht via een PGB, staat de contractvrijheid van [appellanten] voorop. Zuwe Zorg heeft het bovendien niet in haar macht om [appellante sub 3] zonder meer over te dragen aan een andere hulpverlener. Ook volgens het standpunt van KNMG is de hulpverlener (bij zorg als de onderhavige) tot niet meer verplicht dan het helpen zoeken naar een andere hulpverlener, aan welke verplichting Zuwe Zorg naar voorlopig oordeel van het hof voldoende heeft voldaan. In zoverre oordeelt het hof het handelen van Zuwe Zorg voorshands niet als onrechtmatig jegens [appellanten]. Grief VIII strandt hierop.

4.13.  In haar negende grief keert [appellanten] zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellante sub 3] niet van zorg verstoken blijft omdat de dochters haar kunnen verzorgen zoals zij op de overige dagen al doen. Het hof acht deze grief gegrond aangezien [appellante sub 3] niet alleen een indicatie heeft voor de overeengekomen zorg, maar ook niet zonder meer van de dochters verlangd kan worden dat zij de volledige zorg als mantelzorgers op zich nemen. Dit brengt echter niet mee dat van Zuwe Zorg, in weerwil van hetgeen hiervoor is overwogen, gevergd moet worden dat zij opnieuw zorg gaat verlenen.

LS&R 1109

Behandelvergoeding logopedisten voor een overgangsperiode van een jaar

Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2015, LS&R 1109; ECLI:NL:RBMNE:2015:2742 (Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie tegen Agis en Zilveren Kruis Achmea)
In deze zaak staat de uitleg centraal van artikel 13 lid 5 Zorgverzekeringswet. Een aantal logopedisten hebben voor het jaar 2013 een overeenkomst met een zorgverzekeraar gesloten. Deze overeenkomst is vervolgens beëindigd, zodat tussen de logopedisten en de zorgverzekeraar voor het jaar 2014 geen overeenkomst meer bestond. De vraag is of de verzekerden van de zorgverzekeraar die in ieder geval vanaf 2013 onder behandeling staan bij de logopedisten, voor het jaar 2014 recht blijven houden op vergoeding van het contractstarief dat tussen de logopedisten en de verzekeraar gold voor het jaar 2013. De rechtbank is van oordeel dat artikel 13 lid 5 Zorgverzekeringswet erin voorziet dat de verzekerden dit recht op vergoeding van het contractstarief blijven behouden voor een overgangsperiode van een jaar na beëindiging van de overeenkomst tussen de logopedisten en de zorgverzekeraar.

LS&R 1108

VFenR-bijeenkomst Compliance: Gluren bij de Buren

Uit het persbericht: Van harte nodigen wij u uit voor de VFenR voorjaarsbijeenkomst ‘Compliance: Gluren bij de Buren’ die op 29 mei 2015 zal worden gehouden op het kantoor van Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, Bezuidenhoutseweg 57 te Den Haag (Routebeschrijving PDF of Google maps). De Vereniging Farmacie en Recht (VFenR) heeft vooraanstaande sprekers uitgenodigd uit verschillende branches, zoals de ACM (voorheen Mededingingsautoriteit), Medical Technology, Farma en Financiële Markten, die allen op hun eigen terrein te maken hebben met nationale en internationale compliance vraagstukken. Door ‘te gluren bij de buren’ willen we tijdens deze bijeenkomst leren van andere branches. Onderwerpen als zelfregulering versus wetgeving, prikkels en stimulantia door het beloningsbeleid zijn onderwerpen die zeker aan bod zullen komen. Ook zal het risico op corruptie in de zorg behandeld worden. Uiteraard zal er voldoende ruimte zijn om in debat te gaan met de aanwezigen. Het is niet de bedoeling dat we diep ingaan op de ‘regeltjes’.

Voorafgaand aan de bijeenkomst zal de ALV van de vereniging plaatsvinden. Ook daar nodigen wij u als lid van de vereniging graag voor uit. Dit keer zal er naast de gebruikelijke zaken als de financiële rapportage van de vereniging, ook gestemd worden over een naamswijziging. We willen de naam wijzigen in Vereniging Farma en Recht. Daar hebben we uw stem voor nodig!
Het programma ziet er als volgt uit:
09:00 uur Ontvangst
09:15 uur ALV Vereniging Farmacie en Recht
09:30 uur Welkomstwoord dagvoorzitter
09:35 uur Compliance programma's en de ACM door Chris Fonteijn, Bestuursvoorzitter ACM
10:05 uur Het risico op corruptie in de zorg door Kim Weistra, onderzoeker bij Ecorys
10:30 uur Pauze
10:50 uur Compliance in de medical technology, door Roeland van Aelst,
VP Health Care Compliance EMA & Canada bij Johnson & Johnson
11:15 uur Beloningsbeleid in de farma, door Barbara Lamain, HR Directeur bij GSK Nederland
11:40 uur Compliance in de financiële sector, door Edwin Weller, partner bij WellervanWoerden
12:05 uur Discussie
12:30 uur Afsluiting

U kunt zich via deze link opgeven voor deze interessante bijeenkomst.

Ook niet-leden kunnen zich opgeven, daar zijn dan echter wel kosten aan verbonden (€35). We maken niet-leden erop attent dat de bijeenkomsten als lid gratis toegankelijk zijn (contributie voor lidmaatschap €65 per jaar). Met de lustrum-bijeenkomst in het najaar 2015 in het verschiet, is een lidmaatschap wellicht te overwegen!

We zien er naar uit om u op 29 mei a.s. te ontmoeten!

Vriendelijke groet,
Het bestuur Vereniging Farmacie en Recht

LS&R 1107

Motiveringsplicht geldt voor besluit beperking terugbetalingsvoorwaarden of uitsluiting geneesmiddel

HvJ EU 16 april 2015, LS&R 1107; ECLI:EU:C:2015:237; zaak C-273/14 ( LFB Biomédicaments)
Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Richtlijn 89/105/EEG – Artikel 6, punten 3 en 5 – Schrapping van geneesmiddelen van een lijst van de boven de vaste ziekenhuisbedragen vergoede farmaceutische specialiteiten – Motiveringsplicht. HvJ EU antwoordt:

Artikel 6 van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg moet aldus worden uitgelegd dat de in de punten 3 en 5 van dit artikel vastgestelde motiveringsplicht van toepassing is op een besluit dat de terugbetalingsvoorwaarden beperkt of de vergoeding voor een geneesmiddel verlaagt door het uit te sluiten van de lijst van farmaceutische specialiteiten die de verplichte ziektekostenverzekeringen vergoeden boven de diensten van ziekenhuisverpleging die worden vergoed in het kader van vaste bedragen voor verblijf en verzorging.



 

Vragen in zaak C‑271/14:

Vereist artikel 6, punt 5, van richtlijn 89/105 de motivering van een besluit inzake schrapping van een specialiteit van de lijst van aan ziekenhuispatiënten in instellingen voor gezondheidszorg verstrekte geneesmiddelen die de verplichte ziektekostenverzekeringen kunnen vergoeden boven de diensten van ziekenhuisverpleging die worden vergoed in het kader van per Diagnosis Related Group vastgestelde vaste bedragen voor verblijf en verzorging?

Vragen in zaak C‑273/14:

Is artikel 6, punten 3 en 5, van richtlijn 89/105 van toepassing op besluiten inzake schrapping van een specialiteit van de lijst van aan ziekenhuispatiënten in instellingen voor gezondheidszorg verstrekte geneesmiddelen die de verplichte ziektekostenverzekeringen kunnen vergoeden boven de diensten van ziekenhuisverpleging die worden vergoed in het kader van per Diagnosis Related Group vastgestelde vaste bedragen voor verblijf en verzorging?”

LS&R 1106

Geneeskundige behandelingsovereenkomst

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 april 2015, LS&R 1106 (X tegen Stichting Fokus Exploitatie)
De voorzieningenrechter meent dat de overeenkomst tussen Van Velthoven en Fokus als geneeskundige behandelingsovereenkomst moet worden geduid, hetgeen ertoe leidt dat Fokus de overeenkomst met Van Velthoven heeft kunnen opzeggen als zij daarvoor gewichtige redenen had. Fokus heeft de overeenkomst tussen partijen opgezegd en zij heeft hierbij als grond aangevoerd dat Van Velthoven niet bereid is gebleken zich in overleg met Fokus in te spannen om voldoende medewerkers in te werken voor het bij haar inbrengen van de klysma’s. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de bodemrechter uiteindelijk zal oordelen dat sprake is van gewichtige redenen die de opzegging van de overeenkomst rechtvaardigen. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat van gewichtige redenen alleen sprake is als voortzetting van de samenwerking niet langer mogelijk is, waarvan hij nog niet is overtuigd en dus zijn de vorderingen van Van Velthoven bij wege van ordemaatregel toegewezen.

LS&R 1105

Jurisprudentielunch reclamerecht 2015

De Balie, Amsterdam, donderdag 23 april 2015, 12.00 - 15.15 uur. Dé jaarlijkse lunchbijeenkomst over het reclamerecht. Jan Kabel en Ebba Hoogenraad bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie.

Jan Kabel spreekt over Europese ontwikkelingen op het gebied van reclame en oneerlijke handelspraktijken. Het gaat deze keer niet alleen om de inhoud (B2B en B2C misleidende en vergelijkende reclame), maar ook om de presentatie van reclame (onderbreking, omvang, virtuele en split screen reclame, sponsoring en product placement, e.d.) en om reclame voor specifieke producten, doelgroepen en diensten.

Ebba Hoogenraad spreekt over de ontwikkelingen in het Nederlandse reclamerecht bij de rechter en de Stichting Reclame Code. Wie is als adverteerder verantwoordelijk voor de inhoud van reclame? Is een voorlichtingsspotje van VWS reclame of informatie? Wanneer moeten (vergelijkende) claims worden gestaafd met gedegen onderzoek en wat geldt als uitnodiging tot aankoop?

Hier inschrijven

Waar: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Wanneer: Donderdag 23 april 2015, 12u00 - 15u15
Prijs:
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors Reclameboek/leden VvRr/, en
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Inclusief: lunch, koffie, thee, cursusmateriaal

Ordepunten: 3

Programma
11.30 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur prof. Jan Kabel, IViR en DLA Piper
13.45 – 15.15 uur Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak
15.15 uur Einde programma

Hier inschrijven