Geneesmiddel  

LS&R 862

Reclame Nicorette door leef.nl op basis van medische gegevens niet rechtmatig

RCC 4 maart 2014, dossiernummer 2013/00896-II (nicorette)

Aanbeveling. Strijd met 10 CPG, 12 CPG, 2 NRC en 7 NRC. Het betreft een uiting op klaagsters persoonlijke pagina op de website apotheekholendrecht.leef.nl/customer/account. Onder de mededeling “Voor u geselecteerd. Op basis van uw medicatie hebben wij een aantal interessante onderwerpen en producten voor u geselecteerd. Onderstaande producten worden bij Astma aanbevolen” staat een afbeelding van een pakje “Nicorette” met daaronder de volgende tekst: "Nicorette Inhaler…. v Bij gemis hand-mond ritueel v Voor directe rook-stop v Vermindert ontwenningsver(schijnselen) Bestel bij Leef.nl”

Klaagster vraagt zich af of het is toegestaan dat op basis van haar medische gegevens reclame wordt gemaakt. Daarbij komt dat het aangeprezen product slecht is voor haar gezondheid, aangezien zij niet rookt en door het gebruik van Nicorette onnodig nicotine binnen zou krijgen. Ook zou men kunnen denken dat het product goed is bij astma omdat het door een apotheker wordt aanbevolen. 
3. Met betrekking tot klaagster bezwaar dat op haar persoonlijke websitepagina, op basis van haar vertrouwelijke, medische gegevens reclame wordt gemaakt overweegt de Commissie als volgt.

De Apotheker biedt cliënten de mogelijkheid zich bij hem te (laten) registreren. De Apotheker vermeldt op de website-pagina onder het kopje “Waarom registreren” twee redenen om van die mogelijkheid gebruik te maken, namelijk om “Toegang tot online herhaalrecepten service” te krijgen en om “Persoonlijke aanbevelingen van uw apotheek” te kunnen ontvangen. Als een cliënt besluit zich te (laten) registreren, wordt hij na invoering van zijn e-mailadres en een wachtwoord welkom geheten en wordt hem vervolgens op basis van zijn medicijngebruik een voorstel gedaan van mogelijk voor hem interessante onderwerpen. Door middel van een opt-in mechanisme wordt aan de cliënt gevraagd of hij al dan niet instemt met het ontvangen van informatie over de door de Apotheker geselecteerde en door hem “geadviseerde onderwerpen”. Uit het feit dat voor klaagster een “bij Astma aanbevolen” product is geselecteerd, meent de Commissie te mogen concluderen dat klaagster akkoord is gegaan met het ontvangen van “Persoonlijke aanbevelingen” van de Apotheker met betrekking tot astma. Deze akkoordverklaring impliceert echter niet dat klaagster ook akkoord is gegaan met het ontvangen van reclame-uitingen voor bij astma geïndiceerde producten. Nu desondanks de gewraakte reclame-uiting op klaagsters persoonlijke website-pagina is getoond, heeft de Apotheker oneigenlijk gebruik gemaakt van klaagsters akkoordverklaring en op grond daarvan, naar het oordeel van de Commissie, onrechtmatig en in strijd met de wet en derhalve in strijd met artikel 2 NRC reclame gemaakt.

4. Met betrekking tot klaagsters bezwaar dat de uiting niet als reclame-uiting herkenbaar is, overweegt de Commissie dat, nu niet in geschil is dat Nicorette en niet-receptplichtig geneesmiddel is, de uiting dient te worden getoetst aan de Code Publieksreclame voor geneesmiddelen (CPG). Ingevolge artikel 12 CPG dient een uiting als reclame-uiting herkenbaar te zijn en dient voor het publiek volstrekt duidelijk te zijn dat de reclame-uiting een geneesmiddel betreft. De Commissie acht de uiting door opmaak, presentatie en inhoud wel als reclame-uiting herkenbaar, maar naar haar oordeel is niet volstrekt duidelijk dat de reclame-uiting een geneesmiddel betreft. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 12 CPG.

5. In de gewraakte uiting wordt Nicorette aanbevolen bij astma terwijl astma, aldus de KOAG/KAG in zijn brief van 6 december 2013, geen geregistreerde indicatie is van Nicorette. Afgezien daarvan heeft de Apotheker Nicorette aan klaagster aanbevolen, hoewel zij niet rookt en Nicorette derhalve niet voor haar geïndiceerd is. Het gebruik van Nicorette zou zelfs schadelijk kunnen zijn voor klaagsters gezondheid, omdat zij daardoor onnodig nicotine zou binnen krijgen. Gelet hierop is sprake van het verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot de geschiktheid van Nicorette bij astma in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van Nicorette door klaagster. Het feit dat de Apotheker in deze uiting Nicorette aan klaagster aanbeveelt, duidt er eens te meer op dat deze uiting niet te vergelijken is met een advies aan de balie, aangezien in een gesprek aan de balie zou zijn gebleken dat klaagster niet gebaat zou zijn bij gebruik van Nicorette.

Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 10 CPG in verbinding met artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. De Commissie is van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting tevens oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

6. Al het voorgaande neemt niet weg dat de Apotheker, mits daarnaar is gevraagd, adviezen kan geven op de persoonlijke pagina van een cliënt op de website van de Apotheker. De Apotheker kan daarbij het gebruik van bepaalde middelen aanraden maar mag voor die middelen geen reclame maken. Zo mag hij bij cliënten die astma hebben en roken aanraden te stoppen met roken en hen wijze op het feit dat er in drogisterijen en apotheken middelen om daarbij te helpen, te verkrijgen zijn.

7. Met betrekking tot het standpunt van Leef.nl dat de uiting niet aan haar kan worden toegerekend, overweegt de Commissie dat nu de uiting aan klaagster is toegestuurd vanaf het webadres “apotheekholendrecht.leef.nl” en Leef.nl derhalve deel uitmaakt van het webadres, Leef.nl geacht moet worden mede verantwoordelijk te zijn voor de uiting.

De beslissing

De Commissie acht evenals de voorzitter de gewraakte uiting in strijd met het bepaalde in de artikelen 10 CPG, 12 CPG, 2 NRC en 7 NRC en beveelt de Apotheker en Leef.nl aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Aldus bevestigt de Commissie de beslissing van de voorzitter.
LS&R 856

Moties over (de schijn van) invloed op geneesmiddelenbeleid

Zes moties: De Kamer, gehoord de beraadslaging,
29 477, 272
van mening dat iedere schijn van belangenverstrengeling in de zorgsector voorkomen moet worden;
verzoekt de regering, deelname van ambtenaren, toezichthouders en leden van adviesorganen aan farmaceutische lobbyclubs te verbieden,

29 477, 273
constaterende dat binnen het Apollo Netwerk sinds 2007 gesproken wordt over geneesmiddelenbeleid en toetsing van huidig beleid;
constaterende dat de Kamer niet kan controleren in hoeverre het geneesmiddelenbeleid is beïnvloed door dit Apollo Netwerk;
verzoekt de regering, alles wat er binnen het Apollo Netwerk besproken is naar de Tweede Kamer te sturen,

29 477, 274
van mening dat farmalobbyclubs zichzelf kunnen bedruipen;
verzoekt de regering, per direct te stoppen met het sponsoren van farmanetwerken,

29 477, 275
overwegende dat alle (schijn van) beïnvloeding van leden van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, leden van het College voor zorgverzekeringen, vertegenwoordigers van de Nederlandse Zorgautoriteit en ambtenaren van het ministerie van VWS door farmaceutische bedrijven voorkomen moet worden;
overwegende dat binnen het Apollo Netwerk deze beïnvloeding mogelijk wel plaatsvindt;
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat leden van het CBG, leden van het CVZ, vertegenwoordigers van de NZa en ambtenaren van het ministerie van VWS in de toekomst niet meer deelnemen aan bijeenkomsten van het Apollo Netwerk,

29 477, 276
overwegende dat ambtenaren van het ministerie van VWS sinds 2007 informele gesprekken voeren met onder anderen vertegenwoordigers van farmaceutische bedrijven in het Apollo Netwerk;
overwegende dat is gebleken dat deze gesprekken van invloed zijn geweest op het door het ministerie van VWS gevoerde beleid;
constaterende dat door de beslotenheid van dit netwerk voor de volksvertegenwoordiging niet te achterhalen is welke invloed hier wordt uitgeoefend door de farmaceutische industrie;
constaterende dat dit netwerk grotendeels gefinancierd wordt door farmaceuten GlaxoSmithKline en Janssen-Cilag;
van mening dat de volksvertegenwoordiging zich op de hoogte moet kunnen stellen van de mate waarin het regeringsbeleid wordt beïnvloed door de farmaceutische industrie;
verzoekt de regering, met de Kamer te delen wat binnen het Apollo Netwerk sinds zijn oprichting in 2007 is besproken en de Kamer onverwijld te informeren over de inhoud van besprekingen binnen dit netwerk in de toekomst,

29 477, 277
overwegende dat transparantie over het Apollo Netwerk bijdraagt aan het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling,
verzoekt de regering, de Tweede Kamer te informeren over de financiële bijdrage die de overige deelnemers vanaf 2007 voor het Apollo Netwerk hebben betaald om zo inzicht te krijgen in de jaarlijkse kosten van dit netwerk,

LS&R 855

Antwoord kamervragen over aanbieden geneesmiddelen in onderzoeksstadium

Antwoord kamervragen over het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, nr. 1400.
1. Hoe reageert u op het bericht dat het bedrijf My Tomorrows (MT) geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in een onderzoeksstadium bevinden? 1) 2)
1 My Tomorrows biedt niet zelf geneesmiddelen aan. Daartoe is My Tomorrows ook niet bevoegd.  Het initiatief maakt bestaande wettelijke uitzonderingsbepalingen aan een breder publiek bekend en dat kan voor patiënten met een ongeneeslijke ziekte en voor hun behandelaren van belang zijn. Mits My Tomorrows zich houdt aan de wet- en regelgeving, kan dit dus een sympathiek initiatief zijn.

2 Is de wijze waarop MT geneesmiddelen aanbiedt toegestaan? Zo ja, van welke wettelijke mogelijkheden maakt MT gebruik? Zo nee, waarom niet?

Ja. My Tomorrows biedt, zoals gezegd, geneesmiddelen niet zelf aan, maar maakt gebruik van twee uitzonderingen die de wet kent en bemiddelt bij de daarbij behorende procedures. Als hoofdregel is het verboden geneesmiddelen in de handel te brengen zonder vergunning van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Hierop kent de wet echter enkele uitzonderingen. In de eerste plaats is geen handelsvergunning nodig voor een geneesmiddel dat op uitdrukkelijk schriftelijk initiatief van een arts wordt besteld en dat bestemd is voor individuele patiënten (de zogenaamde ‘named patient’ regeling). Voorafgaand aan de aflevering van dergelijke geneesmiddelen is toestemming van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) vereist.
In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid van een zogeheten ‘compassionate use’ programma voor een patiëntengroep, waarvoor het CBG toestemming moet geven. Deze route kan alleen bewandeld worden indien er al een vergunningaanvraag voor het betreffende geneesmiddel in behandeling is genomen. My Tomorrows moet zich ook houden aan de regels voor geneesmiddelenreclame. Reclame voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning is verboden, of het nu richting publiek is of richting beroepsbeoefenaren. Op de website van My Tomorrows worden geneesmiddelen niet met name genoemd, dit om de regels inzake geneesmiddelenreclame niet te overtreden. In de uitingen van My Tomorrows is de bewegingsruimte erg beperkt. De IGZ houdt hier toezicht op.

Lees meer hier

LS&R 850

Plasma kan ook tegelijk vallen onder geneesmiddelen en bloedproductenrichtlijnen

HvJ EU 13 maart 2014, zaak C-512/12 (Octapharma France) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Conseil d’État (Frankrijk). Uitlegging van artikel 2, lid 2 van Geneesmiddelenrichtlijn 2001/83/EG, artikel 4, lid 2, van bloedproductenrichtlijn 2002/98/EG en van artikel 168 VWEU - Labiele bloedproducten – Plasma dat door middel van een industrieel procedé is bereid - Gelijktijdige toepassing van de twee richtlijnen dan wel uitsluitend toepassing van richtlijn 2001/83/EG omdat de door richtlijn 2002/98/EG ingevoerde regeling minder streng is – Mogelijkheid voor een lidstaat om nationale bepalingen vast te stellen of te handhaven die voor plasma dat door middel van een industrieel procedé is bereid voorzien in een strengere regeling dan die welke voor geneesmiddelen geldt – Feitelijke niet-toepassing van de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG die verband houden met de voorwaarde van voorafgaande afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen.

1. Directive 2001/83/EC of the European Parliament and of the Council of 6 November 2001 on the Community code relating to medicinal products for human use, as amended by Directive 2004/27/EC of the European Parliament and of the Council of 31 March 2004, and Directive 2002/98/EC of the European Parliament and of the Council of 27 January 2003 setting standards of quality and safety for the collection, testing, processing, storage and distribution of human blood and blood components and amending Directive 2001/83 must be interpreted as meaning that plasma from whole blood which is prepared by a method involving an industrial process and which is intended for transfusions comes, in accordance with Article 109 of Directive 2001/83, within the scope of Directive 2002/98 with respect to its collection and testing, and within the scope of Directive 2001/83, as amended by Directive 2004/27, with respect to its processing, storage and distribution, on condition that it satisfies the definition of a medicinal product under Article 1(2) of the latter directive.

2. Article 4(2) of Directive 2002/98, read in the light of Article 168 TFEU, must be interpreted as meaning that it allows the maintenance or introduction of national provisions which make plasma which is prepared by a method involving an industrial process subject to a more rigorous regime than that to which medicinal products are subject solely with respect to its collection and testing.

Gestelde vragen:

Kan voor transfusie bestemd plasma dat is bereid uit volledig bloed en door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, tegelijkertijd vallen onder de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 20012 [, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van 31 maart 2004,] en van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003, en dit niet alleen met betrekking tot het inzamelen en testen van dit plasma, maar ook met betrekking tot het bewerken, opslaan en distribueren ervan; kan in dat verband de regel van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 aldus worden uitgelegd dat de communautaire regeling voor geneesmiddelen slechts als enige wordt toegepast op een product dat ook binnen de werkingssfeer van een andere communautaire regeling valt, indien deze andere regeling minder streng is dan de regeling voor geneesmiddelen?

Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003, in voorkomend geval tegen de achtergrond van artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat op basis van deze bepaling nationale voorschriften kunnen worden gehandhaafd of ingevoerd die voor plasma dat door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, voorzien in een strengere regeling dan die welke geldt voor geneesmiddelen, en daarom rechtvaardigen dat alle of een gedeelte van de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 buiten toepassing worden gelaten, in het bijzonder de bepalingen op grond waarvan de enige voorwaarde voor de verkoop van geneesmiddelen de voorafgaande afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen is, en, zo ja, welke voorwaarden gelden in dat verband en in welke mate is dat het geval?

LS&R 840

Negatief advies nu uurtarief beroepsbeoefenaar aanmerkelijk hoger is dan hetgeen aanvaardbaar is geoordeeld

CGR 17 februari 2014, AA13.107
Negatief advies. Namens de sponsor [Y] van een onderzoek onder de titel: ”[Z]” vraagt verzoekster goedkeuring voor het uitvoeren van dit onderzoek in Nederland. Het doel is het beschrijven van de door de patiënt waargenomen impact van [geneesmiddel A] op zijn/haar gezondheidsgerelateerde generieke en ziektespecifieke levenskwaliteit in het normale dagelijkse leven. De Codecommissie adviseert negatief nu de aan de beroepsbeoefenaar te betalen tegenprestatie niet in redelijke verhouding staat tot de te verrichten werkzaamheden. De beroepsbeoefenaar zal blijkens [agreement G] in totaal per patiënt een bedrag van € 595,00 ontvangen. Dit uurtarief is aanmerkelijk hoger dan wat de Codecommissie in eerdere adviezen
aanvaardbaar heeft geoordeeld (€ 140,00 per uur).

LS&R 839

Negatief advies nu vergoeding niet in redelijke verhouding staat tot de werkzaamheden

CGR 4 februari 2014, AA13.106
Negatief advies. Het betreft een tweede verzoek aangaande eenzelfde onderzoek, waarop negatief advies is gegeven [zie LS&R 820]. [Bedrijf A] wil een onderzoek [C] laten verricht, dat in Nederland wordt uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op het verzamelen van data van patiënten ten aanzien van wie de diagnose primaire of secondaire [ziekte Y] is gesteld en die behandeld worden met [geneesmiddel D] of een andere [vervangingstherapie met preparaten E]. Het betreft niet een onderzoek dat valt onder het toepassingsbereik van de WMO, doch wel onder het bereik van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Concluderend is de Codecommissie dan ook van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat deze voldoet aan de in artikel D.14 van de Uitwerking Normen Gunstbetoon gestelde norm en adviseert dan ook negatief.

2.4. Blijkens de overeenkomst met de onderzoeker /het amendement ontvangt het  [ziekenhuis B]/de hoofdonderzoeker een bedrag van € 420,-- voor een “baseline visit (including signed informed consent & completion of screening electronic care report form)” en € 190,-- voor elk “routine clinic visit”. De aan het onderzoek deelnemende arts ontvangt een vergoeding van € 120,-- en de deelnemende verpleegkundige een vergoeding van € 60,-- per uur.
 
Het geheel overziende bestaat er geen grond te veronderstellen dat er sprake zal zijn van ongewenste beïnvloeding van het voorschrijfgedrag en lijkt de honorering per uur voor arts en verpleegkundige prima vista redelijk. De werkzaamheden die verricht dienen te worden zijn ook bepaald zowel als de naar schatting daarmee gemoeide tijd. De Codecommissie moet evenwel constateren dat [X] op de nader gestelde vraag naar de verdeling van de werkzaamheden -naar objectieve maatstaven- tussen arts en verpleegkundige geen nadere toelichting heeft verstrekt dan eerder -ten tijde van de vorige advisering- al gegeven. Als toen gezegd zijn de gegevens echter te beperkt om een duidelijk beeld te verkrijgen van de tijd en aandacht die arts respectievelijk verpleegkundige aan het onderzoek besteden, hetgeen van belang is nu het uurtarief van de arts hoger is dan dat van de verpleegkundige. Aldus kan niet zonder meer worden gezegd dat de vergoedingen in een redelijke verhouding staan tot de te verrichten werkzaamheden en dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 4 van De Nadere Uitwerking.
 
2.5. Concluderend is de Codecommissie dan ook van oordeel dat, zo al sprake kan zijn van een onderzoek met een verantwoorde tijdsduur en aan het bepaalde in artikel 3b, onder i t/m ix van de Nadere Uitwerking wordt voldaan, betreffende de honorering van de dienstverlening niet zonder meer gezegd kan worden dat deze voldoet aan de in artikel D.14 van de Uitwerking Normen Gunstbetoon gestelde norm. Uitgaand van de ter beschikking staande gegevens is de Codecommissie dan ook van oordeel dat het onderzoek de hier aan te leggen toets niet kan doorstaan.
LS&R 829

Vragen aan HvJ EU: Lijst berugbetaalbare geneesmiddelen betwist

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 4 oktober 2013, zaak C-691/13 (Laboratoires Servier) - dossier
Verzoek om prejudiciële beslissing van Raad van State, Frankrijk.
In Frankrijk zijn de voorwaarden voor vergoeding van door apothekers verstrekte geneesmiddelen in het wetboek sociale zekerheid opgenomen. Onder meer moeten deze medicijnen op een lijst voorkomen, de lijst van ‘terugbetaalbare geneesmiddelen’, die door de verantwoordelijke minister(s) wordt vastgesteld. Een daartoe aangestelde Commissie (de zogenaamde transparantiecommissie) adviseert de minister(s) welke middelen op de lijst komen, en de opname op de lijst kan enkel worden hernieuwd als het middel blijft voldoen aan de in de regelgeving gestelde voorwaarden. In mei 2011 brengt de transparantiecommissie een advies uit over een geneesmiddel protelos (tegen botontkalking) waarin terugbetaling wordt beperkt tot patiënten boven de 80 jaar. Dit advies wordt overgenomen. Verzoekster betwist de rechtmatigheid van dat besluit.

Zij meent dat de minister onvoldoende eigen onderzoek heeft gedaan om het besluit te kunnen nemen. Zij stelt dat het resultaat van het onderzoek niet volgt uit de stukken van het dossier. Zij wijst ook op artikel 6 van RL 89/105 waarin opgenomen dat een besluit om een geneesmiddel niet op te nemen gemotiveerd dient te zijn. In het onderhavige besluit is echter slechts een verwijzing naar het advies opgenomen.

De verwijzende Franse Raad van State gaat ervan uit dat RL 89/105 op deze kwestie van toepassing is, en vraagt zich af of de bepalingen uit RL 89/105 een verplichting tot motivering van de besluiten opleggen. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:

“Legt punt 2 van artikel 6 van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg, een verplichting op tot motivering van het besluit houdende opneming of hernieuwing van de opneming op de lijst van geneesmiddelen die recht geven op terugbetaling door het ziekenfonds, welke besluiten – hetzij door de therapeutische indicaties die recht geven op terugbetaling te beperken ten opzichte van de aanvraag, hetzij door de terugbetaling afhankelijk te stellen van voorwaarden betreffende met name de hoedanigheid van de voorschrijvers, de organisatie van de zorg of de medische controle van patiënten, hetzij op geheel andere wijze – alleen een deel van de patiënten voor wie het geneesmiddel nuttig zou kunnen zijn, of uitsluitend in bepaalde omstandigheden, recht verlenen op terugbetaling door het ziekenfonds?”
LS&R 820

Positieve toetsing ondanks ontbreken accreditatie

CGR 9 december 2013, AA13.103
De Codecommissie komt op basis van het thema van de bijeenkomst, de inhoud van de programma-onderdelen, het niveau van de inleiders en de tekst van de uitnodiging tot de conclusie, dat het programma voorziet in een onafhankelijke informatiebehoefte van beroepsbeoefenaren. De objectiviteit van de presentaties van de sprekers, van wie cv’s zijn overgelegd, is voldoende gewaarborgd, nu hun cv’s geen banden met de farmaceutische industrie vermelden en van dergelijke banden ook niet is gebleken. Mochten die banden er wel zijn, dienen ze voorafgaand bekend te worden gemaakt. Dat betekent, dat ondanks het (nu) ontbreken van een accreditatie, van het wetenschappelijk karakter van de bijeenkomst mag worden uitgegaan.

Voor de vraag of de gastvrijheid in het kader van de Gedragscode acceptabel is, wordt getoetst aan de volgende twee criteria. Blijft de gastvrijheid binnen redelijke perken en is de gastvrijheid ondergeschikt aan het hoofddoel van de bijeenkomst? De conclusie luidt positief.

2.3.a. Aangenomen wordt blijkens art. 8 c UNG, dat de gastvrijheid binnen redelijke perken blijft als (i) de voor rekening van de vergunninghouder komende kosten van de gastvrijheid per beroepsbeoefenaar en per therapeutische klasse niet meer bedragen dan € 500,00 per keer en € 1.500 per jaar. Tot deze kosten voor gastvrijheid behoren, blijkens de toelichting op de UNG (7.5 en 7.6) in beginsel niet de kosten voor sprekers, zaalhuur en algemene organisatiekosten, als de gastvrijheid voor het overige aan de regels van de UNG voldoet. Uit het navolgende zal blijken dat aan laatstgenoemde eis wordt voldaan. Er zijn geen omstandigheden gebleken, die aanleiding geven om van de vuistregel van art.8 c i af te wijken.

2.3.b. Blijkens onderdeel 7.15 van de toelichting op de UNG moet bij criterium b worden gekeken naar de onderlinge samenhang tussen alle facetten van de bijeenkomst en de daarbij te verlenen gastvrijheid. Uitgangspunt is dat de beroepsmatig relevante inhoud van de bijeenkomst de belangrijkste reden voor deelname moet zijn en niet de gastvrijheid (de wijze waarop en de omgeving waarin de bijeenkomst wordt gepresenteerd en ingebed). Uit het programma blijkt niet van een recreatief en/of sociaal programma tijdens of aan de randen van het symposium. De Codecommissie gaat ervan uit, dat een dergelijk programma ook niet geboden wordt, althans niet op kosten van de organisator.

LS&R 824

Geneesmiddelen uitgesloten wanneer vermengd en niet gemakkelijk kunnen worden gebruikt

Prejudiciële vragen aan HvJ EU gevoegde zaken C-627/13 en C-2/14 (Handelsvertegenwoordiger Miguel e.a.)
Geneesmiddelen. Verzoeker in zaak C-627/13 Miguel M. staat geregistreerd als handelsvertegenwoordiger voor voedingssupplementen, orthopedische hulpmiddelen e.d.. Hij kon uit hoofde van zijn werkzaamheden regelen dat hij de beschikking kreeg over efedrinetabletten waarvan hij wist dat hij die kon gebruiken voor vervaardiging van methamfetamines die op de Amerikaanse markt werden verkocht.

Verzoeker wordt betrapt en door het Landgericht Krefeld schuldig bevonden aan veertien gevallen van handel in drugsprecursoren die moesten dienen voor het (illegaal) vervaardigen van verdovende middelen. Hij wordt veroordeeld en hij krijgt een boete. De procedure is nu in Revision waar verzoeker opkomt tegen zijn veroordeling en schending stelt van materieel recht. De betreffende geneesmiddelen zouden geen ‘precursoren’ zijn in de zin van de Duitse wet.

In zaak C-2/14 gaat het om Thi Bich Ngoc Nguyen en Nadine Schönherr als verzoekers. Nguyen koopt grote hoeveelheden geneesmiddelen, in Duitsland en in Hongarije, die grote hoeveelheden pseudo-efedrine bevatten. Deze worden naar TSJ vervoerd waar vervolgens methamfetamine werd vervaardigd. Schönherr diende als koerier. Beiden worden veroordeeld en gaan evenals M in Revision waar ook zij schending van materieel recht stellen.

De verwijzende Duitse rechter kan deze zaken niet eerder beslissen dan na antwoord op onderstaande (in beide zaken identieke) vraag. Het gaat om de uitzonderingsbepalingen voor geneesmiddelen in Vo. 273/2004 en 111/2005. Het Hof heeft nog niet de vraag behandeld of geneesmiddelen altijd van de werkingssfeer van genoemde verordeningen zijn uitgesloten dan wel of dit alleen het geval is wanneer de door de verordeningen „geregistreerde stoffen” die in de geneesmiddelen zijn vervat niet gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd:

“Zijn geneesmiddelen, zoals omschreven in [Geneesmiddelenrichtlijn 2001/83/EG], altijd van de werkingssfeer van deze verordeningen uitgesloten overeenkomstig artikel 2, sub a, daarvan of is dit alleen het geval wanneer de geneesmiddelen zodanig zijn vermengd dat de geregistreerde stoffen niet gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd?”
LS&R 810

Leuproreline bevattend geneesmiddel niet uitwisselbaar

Rechtbank Zwolle-Lelystad 29 augustus 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:1648, (Abbot B.V. tegen Sandoz B.V.)
Zie eerder LS&R 795. Vordering op grond van misleiding in de zin van de artikelen 6:194 en 6:194a BW, zoals verder uitgewerkt in de artikelen 4.3, 5.3, en 5.8 van de Gedragscode, omdat Leuproreline Sandoz geen generiek geneesmiddel is en het noodzakelijke bewijs van de gestelde therapeutische uitwisselbaarheid tussen Leuproreline Sandoz en Lucrin ontbreekt.

Abbott en Sandoz brengen beiden Leuproreline bevattende geneesmiddelen op de markt. Abbott vordert een verklaring voor recht dat de reclame-uitingen van Sandoz inhoudende dat de geneesmiddelen Leuproreline Sandoz generieke geneesmiddelen zijn van één of meer van de leuproreline bevattende geneesmiddelen waarvoor Abbott handelsvergunningen heeft, en/of therapeutisch uitwisselbaar zijn misleidend zijn in de zin van de artikelen 6:194 en 6:194a BW (en artikelen 4.3, 5.3, en 5.8 van de Gedragscode). Sandoz wordt verboden enige andere mededeling te doen daaromtrent.

Misleidende reclame:
4.2.1 De te beantwoorden rechtsvraag is of Sandoz jegens Abbott onrechtmatig heeft gehandeld door in haar reclame-uitingen aan apothekers en urologen te stellen dat Leuproreline Sandoz generiek is aan en therapeutisch uitwisselbaar met Lucrin. De rechtbank is van oordeel dat die reclame-uitingen van Sandoz misleidend en daarmee onrechtmatig zijn en beantwoordt die vraag daarom bevestigend.[..]

Generiek:
4.3.10. Door de term generiek ook in andere zin te gebruiken, zoals Sandoz heeft gedaan, kan verwarring ontstaan tussen Leuproreline Sandoz en Lucrin. De apothekers en artsen tot wie de reclame-uitingen zijn gericht, zouden immers kunnen veronderstellen dat Leuproreline Sandoz een generiek geneesmiddel is als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn en artikel 1, aanhef en onder q van de Gnw. Het gevaar voor verwarring is bij apothekers met name groot omdat in de Handleiding de definitie van generiek wordt gehanteerd uit de Richtlijn en de Gnw.
4.3.11.Leuproreline Sandoz kan, anders dan Sandoz betoogt, ook niet worden gelijkgesteld met een generiek geneesmiddel omdat het onderling uitwisselbaar is met Lucrin. Dat is immers niet het geval; Leuproreline Sandoz is alleen geïndiceerd voor de behandeling van gemetastaseerd prostaat carcinoma waarbij suppressie van de testosteronproductie gewenst is, terwijl Lucrin is geregistreerd voor meerdere indicaties. Om die reden mag in vergelijkende reclame evenmin worden gesteld dat Leuproreline Sandoz en Lucrin substitueerbaar zijn.

Therapeutisch uitwisselbaar:
4.4.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat Sandoz zich voor haar claim van therapeutische uitwisselbaarheid niet kan beroepen op studies die gebruikt zijn in de procedures die hebben geleid tot het verkrijgen van de handelsvergunningen. Die studies zijn immers niet in een peer-reviewed tijdschrift gepubliceerd, maar worden slechts op aanvraag door Sandoz beschikbaar gesteld.
4.4.7.Nu Sandoz ter onderbouwing van haar claim slechts verwijst naar “data on file”, heeft zij haar vergelijkende claims van therapeutische uitwisselbaarheid niet onderbouwd overeenkomstig de Gedragscode en de Richtlijnen
4.4.8.Gelet op het voorgaande komt, anders dan Sandoz betoogt, aan het FK wat betreft de therapeutische uitwisselbaarheid geen betekenis toe.
4.4.9.Het door Sandoz eerst bij brief van 3 april 2012 overgelegde artikel uit het peer-reviewed tijdschrift kan - wat er ook zij van de (betwiste) kwaliteit van dat artikel en het daarin beschreven onderzoek - aan het vorenstaande niet afdoen, omdat de onderbouwing van de claim (met objectieve en voor de arts verifieerbare gegevens en verwijzingen) uit de reclame-uiting moet blijken en niet achteraf geconstrueerd mag worden.

Conclusie:
4.5.1. Uit het voorgaande vloeit voort dat de gevorderde verklaring voor recht dat de reclame-uitingen van Sandoz, inhoudende dat Leuproreline Sandoz generiek is aan of therapeutisch uitwisselbaar is met één of meer van de leuproreline bevattende geneesmiddelen waarvoor Abbott handelsvergunningen heeft, misleidend zijn in de zin van de artikelen 6:194 en 6:194a van het BW, zoals verder uitgewerkt in de artikelen 4.3, 5.3, en 5.8 van de Gedragscode, voor toewijzing in aanmerking komt.
4.5.4. Nu Sandoz niet heeft aangevoerd zich in de toekomst te zullen onthouden van reclame-uitingen, vloeit uit het voorgaande voort dat het gevorderde verbod mededelingen te doen waarin de indruk wordt gewekt dat Leuproreline Sandoz generieke geneesmiddelen zijn en/of therapeutisch equivalent en/of therapeutisch uitwisselbaar en/of substitueerbaar zijn aan of met één of meer van de leuproreline bevattende geneesmiddelen waarvoor Abbott handelsvergunningen heeft, voor toewijzing in aanmerking komt.