LS&R 2245
17 juni 2024
Artikel

Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken

 
LS&R 2243
7 juni 2024
Artikel

Laatste plekken: Nederlands Octrooi Congres - 11 juni 2024

 
LS&R 2241
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
LS&R 1275

Sponsoring COPD-zorgproject door Boehringer in strijd met Gedragscode Geneesmiddelenreclame

CGR Codecommissie 22 februari 2016, LS&R 1275; B15.004/B15.03 en B15.004/15.04 (Novartis Pharma tegen Boehringer Ingelheim)
Zie eerder LS&R 1193. Novartis en Boehringer zijn ondernemingen die zich bezig houden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen en zijn vergunninghouders als bedoeld in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame (GC). Novataris en Boehringer zijn beide in beroep gekomen tegen de beslissing van de Codecommissie van 12 oktober 2015. De Commissie van Beroep komt tot het oordeel dat de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject een rechtstreeks commercieel doel heeft en leidt tot ongewenste beïnvloeding van de zijde van Boehringer op het voorschrijfgedrag van de huisarts. De beslissing van de Codecommissie dient te worden vernietigd.
 

4.10 De Commissie van Beroep komt dan ook tot het oordeel dat de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject een rechtstreeks commercieel doel heeft en leidt tot ongewenste beïnvloeding van de zijde van Boehringer op het voorschrijfgedrag van de huisarts, althans dat doel heeft. Een dergelijke vorm van sponsoring tast de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de gesponsorde en sponsor aan, hetgeen in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Aan dit oordeel doet niet af dat het COPD-zorgproject mede een positief effect kan hebben op de kwaliteit van de patiëntenzorg.
4.11 De Commissie van Beroep acht de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject in strijd met het bepaalde in de artikelen 6.5.4, 6.5.5 en 6.5.8 Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep van Novartis slaagt.
LS&R 1274

Advies prijsvraag niet op alle in aanmerking te nemen criteria positief

CGR 8 februari 2016, LS&R 1274, Advies AA15.117 (Prijsvraag)
Het verzoek betreft een prijsvraag. Verzoeker heeft de [ziekte Z] Innovatieprijs in het leven geroepen. Het doel van de prijs is het stimuleren van goede initiatieven op het gebied van [ziekte Z]zorg in het algemeen en zelfmanagement in het bijzonder. De prijs is bedoeld als platform voor het verzamelen van ideeën rond de [ziekte Z]zorg. Het advies kan niet op alle in aanmerking te nemen en te toetsen criteria positief zijn. Niet is voldaan aan de derde voorwaarde, opgenomen in artikel 6.5.5 onder c Gedragscode te weten de betreffende activiteiten mogen niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd. Tevens is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6.5.5, tweede volzin, eerste deel Gedragscode, te weten dat het vragen van ondersteuning in het kader van sponsoring niet mag geschieden uit persoonlijk winstbejag van de gesponsorde.

1.5.2 Waar het betreft de derde voorwaarde, opgenomen in artikel 6.5.5 onder c Gedragscode te weten: de betreffende activiteiten mogen niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd geldt het volgende.

Het project [A] van [instelling B] wordt -aldus de toelichting- niet gefinancierd vanuit een regulier budget. Bij de instelling werkzame personen/afdelingen zijn erbij betrokken om kosten te drukken; er is extern budget aangetrokken om een externe professional
de tekst te laten inspreken.
Het project “[C]” van [instelling D] kent een begroting van € 6.950, -voor het eerste jaar; daarin zijn onder meer begrepen kosten voor
[materiaal E].
Het project “[F]” van [instelling G] kent een begroting van € 11.250,- , waarvan € 6.250,- uit eigen middelen komt; extra kosten aan secretariële kosten, PR - en overheadkosten zullen ook nog uit eigen middelen worden voldaan.

In alle drie projecten is dus sprake van financiering op andere wijze. Echter, de Codecommissie kan in dezen niet inzien dat de projecten behoren tot de normale beroeps -of bedrijfsuitoefening van de instellingen en dat- behoudens waar het betreft de bekostiging uit eigen middelen van materiaal als [E]- financiering door middel van de inkomsten uit de prijsvraag voor de instellingen een voordeel dan wel een besparing oplevert. Hierbij gaat de Codecommissie er bovendien vanuit dat zulks ook geldt voor een/de begroting die verder reikt dan het eerste jaar.

1.6 Van belang is tevens het bepaalde in artikel 6.5.5, tweede volzin, eerste deel, Gedragscode, te weten dat het vragen van ondersteuning in het kader van sponsoring niet mag geschieden uit persoonlijk winstbejag van de gesponsorde. Hiervoor is al overwogen dat evenals voorheen ervan wordt uitgegaan dat de sponsoring geen commercieel doel dient, De bepaling dient evenwel ook gezien te worden in samenhang met de integriteitsbepaling van artikel 6.5.4 Gedragscode, inhoudende dat de bij sponsoring betrokken partijen elkaar met wederzijds respect benaderen en bejegenen en uit dien hoofde de sponsoring op integere, eerlijke en transparante wijze dient plaats te vinden, alsmede dat de sponsoring niet mag leiden tot aantasting van de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van sponsor, gesponsorde en alle betrokken partijen en sector.

Echter, navraag heeft geleerd dat een der juryleden, op zo stelt [X] bij navraag zeer indirecte wijze bij een van de projecten is betrokken. (…) Hoewel de Codecommissie er van uitgaat - er is ook geen enkele indicatie voor het tegendeel - dat het hier bedoelde jurylid integer is en aldus ook heeft gehandeld, kan die relatie aldus afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van sponsor, gesponsorde en alle betrokken partijen en/of sector.

LS&R 1273

Verzoek masterclass Basingstoke leidt tot negatief advies

CGR 11 januari 2016, LS&R 1273, Advies AA15.116 (Bijeenkomst Basingstoke)
Verzoeker is voornemens op drie dagen in 2016 in Basingstoke een bijeenkomst te organiseren, zijnde een masterclass voor multidisciplinaire teams bestaande uit artsen, met als doel bijscholing van leden van bedoelde teams op het gebied van een bepaalde ziekte. Wegens ontbreken van afdoende gegevens en informatie kan de Codecommissie niet tot een positief advies komen. De Codecommissie wenst, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, van verzoeker nadere aan de hand van relevante documenten onderbouwde informatie te verkrijgen.

LS&R 1272

Calcium bruistablet valt onder post 3004 van de nomenclatuur

HvJ EU 25 februari 2016, LS&R 1272; C-124/15; ECLI:EU:C:2016:87 (Salutas Pharma tegen Hauptzollamt Hannover)
Prejudiciële verwijzing (minbuza) - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Post 3004 - Bruistabletten met een calciumgehalte van 500 mg - Gehalte aan een stof per aanbevolen dagelijkse dosis dat aanzienlijk hoger is dan de voor het behoud van de algemene gezondheid of het welzijn aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Het Hof verklaart voor recht:

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij [verordening (EEG) nr. 2658/87] met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie van verordening (EU) nr. 1006/2011 van de Commissie van 27 september 2011, moet aldus worden uitgelegd dat een product zoals bruistabletten met een calciumgehalte van 500 mg per tablet, die worden gebruikt ter voorkoming en behandeling van een calciumtekort en ter ondersteuning van een speciale therapie ter voorkoming en behandeling van osteoporose en waarvoor op het etiket voor volwassenen een maximale dagelijkse dosis van 1 500 mg wordt aanbevolen, valt onder post 3004 van die nomenclatuur.

 

Gestelde vraag:

Moet de [GN] aldus worden uitgelegd dat bruistabletten met een calciumgehalte van 500 mg per tablet, die worden gebruikt ter voorkoming en behandeling van een calciumtekort en ter ondersteuning van een speciale therapie ter voorkoming en behandeling van osteoporose en waarvoor op het etiket voor volwassenen een maximale dagelijkse dosis van 3 tabletten (= 1 500 mg) wordt aanbevolen, onder postonderverdeling 3004 90 00 moeten worden ingedeeld?
LS&R 1271

Het Groene Hart Ziekenhuis aansprakelijk door niet adequate reactie op complicaties

Rechtbank Rotterdam 19 februari 2016, LS&R 1271; ECLI:NL:RBROT:2016:1327 (Verzoekster tegen Stichting Groene Hart Ziekenhuis)
Medische aansprakelijkheid. Verzoekster is geopereerd in het Groene Hart Ziekenhuis. Nadat er complicaties zijn opgetreden is verzoekster overgeplaatst en geopereerd in het Medisch Centrum Haaglanden, waarnaar zij een partiële dwarslaesie heeft opgelopen. Het rapport van de orthopedisch chirurg kan worden gebruikt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid, met uitzondering van het oordeel over de termijn. De rechtbank oordeelt dat het Groene Hart Ziekenhuis toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst door niet adequaat te reageren op de complicaties die zijn ontstaan na de operatie. Het Groene Hart Ziekenhuis is verplicht de geleden schade te vergoeden.

4.12. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen het gebruik van het rapport van [orthopedisch chirurg] bij de verdere beoordeling van aansprakelijkheid en eventuele schadeafwikkeling, met uitzondering van het oordeel over de termijn (van twee tot vier uur) waarbinnen volgens [orthopedisch chirurg] ingegrepen had moeten worden in het geval van een epidurale bloeding. Partijen zijn, op dat onderdeel na, dus aan de rapportage van [orthopedisch chirurg] gebonden. Hierover zal een verklaring voor recht worden gegeven. De rapportage zal dan ook hieronder bij de beoordeling van de aansprakelijkheid als uitgangspunt worden genomen.

4.25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Groene Hart Ziekenhuis jegens [verzoekster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst door niet adequaat te reageren op de complicatie die zich op 21 oktober 2008 bij [verzoekster] voordeed. Het Groene Hart Ziekenhuis is dientengevolge verplicht de schade te vergoeden die [verzoekster] als gevolg hiervan heeft geleden.
   

LS&R 1270

Mislukte complexe ICT-opdracht van een ziekenhuis

Hof 's-Hertogenbosch 23 februari 2016, LS&R 1270; ECLI:NL:GHSHE:2016:617 (Tweesteden Ziekenhuis tegen Alert c.s.)
Zie eerder IT 1916. Mislukte complexe ICT-opdracht van een ziekenhuis betreffende de levering en implementatie door Alert c.s. van een ziekenhuisinformatiesysteem en elektronisch patiëntendossier. Na tussenuitspraak met afbakening van de geschillen en een voornemen tot deskundigenonderzoek, wordt op verzoek van partijen een regiezitting bepaald. Het hof is van mening dat de geconstateerde feiten zonder deskundigenvoorlichting niet goed op hun waarde kunnen worden gewogen en dat drie deskundige hun oordeel moeten geven, namelijk iemand uit de medische hoek, iemand uit de softwarebrache en een projectmanager. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, kan deze mede worden benut voor het bevorderen van een minnelijke regeling tussen partijen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

6.4.1. Het hof blijft erbij dat het zonder deskundigenvoorlichting de geconstateerde feiten niet goed op hun waarde kan wegen (zie rov. 3.11.1 van het tussenarrest en de daarvoor aldaar gegeven motivering). Het gaat dan ook voorbij aan het verzoek van TsZ in haar akte na tussenarrest om af te zien van het voorgenomen deskundigenbericht, en in plaats daarvan een eindbeslissing te nemen in deze procedure of een bewijsopdracht aan Alert c.s. te geven. Overigens kan in een later stadium worden bezien of na het deskundigenonderzoek nadere bewijslevering (onder meer door het horen van getuigen) aangewezen is.

6.4.2. Het hof meent nog steeds dat drie deskundigen hun oordeel moeten geven, iemand uit de medische hoek, iemand uit de softwarebranche en een projectmanager (rov. 3.11.2, tussenarrest). Alert c.s. zijn het blijkens hun akte na tussenarrest eens met deze aanpak (met dien verstande dat volgens hen de deskundige uit de medische hoek niet een directeur van een ziekenhuis zou moeten zijn). TsZ heeft bezwaar tegen het aantal en voorgenomen samenstel van deskundigen. Volgens TsZ zijn er deskundigen met een voldoende breed profiel om antwoord te kunnen geven op de vragen van het hof. Het hof zou hier graag concreet met (de advocaten van) partijen over van gedachten wisselen tijdens de te houden comparitie.

6.5. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal de comparitie mede kunnen worden benut voor het bevorderen van een minnelijke regeling tussen partijen. Het komt het hof voor dat partijen hun geschillen sneller, goedkoper en meer op maat gesneden kunnen beëindigen door zakelijke mediation. In dat traject kunnen zij hun voordeel doen met de afbakening van hun geschillen door het hof in het tussenarrest. Partijen wordt in overweging gegeven ruim voor de te bepalen datum van de comparitie hierover met elkaar in overleg te treden. Het hof wijst partijen nog op de mogelijkheid dat een deskundige in dezen (eventueel in samenwerking met een ervaren mediator) partijen tot een regeling brengt (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0380, rov. 3.8.3).
LS&R 1269

Geen onrechtmatige concurrentie medische hulpmiddelenmarkt

Vzr. Rechtbank Limburg 11 februari 2016, LS&R 1269; ECLI:NL:RBLIM:2016:1190 (Medpace medical device tegen Medq consultants)
Onrechtmatig handelen/verrichten concurrerende werkzaamheden. Medewerkers (gedaagden) nemen ontslag en beginnen eigen, op bedrijf van vorige werkgever lijkende onderneming. Eiseres, voormalig werkgever, verwijt gedaagden door gebruik te maken van informatie en documenten van eiseres concurrerend te handelen, althans onrechtmatig te handelen alsook het actief benaderen van klanten van eiseres. Eiseres vordert onder verbeurte van een dwangsom afgifte van deze documenten én een bevel om verdere activiteiten dienaangaande en het actief benaderen van klanten stop te zetten.

Niet weersproken wordt noch door bescheiden gestaafd weerlegt het verweer van gedaagden dat informatie en documenten vrijelijk op internet zijn te verkrijgen en dat klanten van eiseres uit eigener beweging zich tot gedaagden hebben gewend. Vordering wordt afgewezen met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.

4.1. Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat Medpace het gelijk aan haar zijde zal krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint, en moet Medpace er spoedeisend belang bij hebben dat op het oordeel in de bodemprocedure vooruit wordt gelopen. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.

4.2. Uit de aard van de vordering acht de voorzieningenrechter het door Medpace gestelde spoedeisende belang aannemelijk.

4.3. Of Medpace het gelijk aan haar zijde zal krijgen in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure wordt - gelet op het over een weer gestelde - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betwijfeld.
Daarbij laat de voorzieningenrechter thans in het midden of Medpace wel of niet ontvankelijk is. Immers, niet is komen vast te staan dat de documenten en informatie zoals gesteld door Medpace en gebruikt door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uniek én eigendom zijn/waren van Medpace. Medpace kan, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] c.s., niet volstaan met alleen het blote stellen dat de onderwerpelijke documenten haar eigendom waren/zijn en dat deze uniek zijn. Zeker, nu naar onweersproken is komen vast te staan, de documenten en informatie vrijelijk via internet kunnen worden verkregen.
Daarnaast ontbreekt iedere verdere onderbouwing van de gestelde concurrerende activiteiten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met klanten van Medpace noch dat daarbij het initiatief zou zijn uitgegaan van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] . Zo zijn er geen verklaringen van die klanten of andere gegevens waaruit kan worden afgeleid dat de beweringen van Medpace juist zijn, althans het verweer van [gedaagden] c.s. niet klopt.

4.4. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet, althans onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] c.s. de haar verweten onrechtmatige gedragingen hebben gepleegd en dat deze een voldoende grondslag vormen om het gevorderde toe te wijzen. De gevorderde voorzieningen worden daarom afgewezen.

LS&R 1268

Onterechte declaratie farmaceutische zorg door apotheek

Rechtbank Gelderland 20 januari 2016, LS&R 1268; ECLI:NL:RBGEL:2016:226 (Agis tegen gedaagde)
Ten onrechte farmaceutische zorg gedeclareerd door apotheek bij zorgverzekeraar. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat ter zake van medicijncassettes een bedrag van € 277.496,91 is gedeclareerd voor zorg waarvan geen enkele aanwijzing bestaat dat deze daadwerkelijk is geleverd, en dat ter zake van het project ‘dagleveringen’ tussen november 2009 en december 2010 ten hoogste een vergoeding voor weekterhandstelling gedeclareerd mocht worden. Na bewijslevering is fraude komen vast te staan.

2.7.
De verklaring van [getuige A] dat het idee van het ompakken en het dagelijks declareren van een standaardterhandstelling van [gedaagde] afkomstig was, is door [gedaagde] niet betwist. Hiermee staat vast dat [gedaagde] in feite de initiator is geweest van deze wijze van declareren. Juist hierin is het frauduleuze karakter gelegen. Dat hij volgens eigen zeggen niet zelf direct bij het declareren betrokken is geweest, maakt niet dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze wijze van declareren. In die zin is sprake van voldoende persoonlijke betrokkenheid.

Medicatiecassettes
Uit de getuigenverhoren blijkt dat, ondanks het feit dat [getuige A] beherend apotheker van Apotheek [plaats A] is geweest in de relevante periode, [gedaagde] in feite de financiële administratie van Apotheek [plaats A] deed. [gedaagde] heeft niet betwist dat [getuige A] geen inzicht had in de hoogte van de gedeclareerde bedragen. Hij had daarin de vrije hand, zodat hij niet bang hoefde te zijn voor lastige vragen en eventuele ontdekking van ten onrechte gedeclareerde medicatiecassettes.

2.12.
Wat betreft overigens de kans op ontdekking van de onterecht gedeclareerde medicatiecassettes overweegt de rechtbank het volgende. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de patiënten waarvoor ten onrechte een medicatiecassette is gedeclareerd zowel in Apotheek [plaats B] als in Apotheek [plaats A] zijn opgenomen in een bestand voor chronische medicatie. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan bij medicatie per recept, het systeem slechts eenmaal een waarschuwing afgeeft dat dezelfde werkzame stof reeds is afgeleverd aan de betreffende patiënt. De waarschuwing staat niet eraan in de weg dat de werkzame stof dubbel kan worden ingevoerd. Aldus verkleint opname in een chronisch bestand aanzienlijk de kans dat wordt ontdekt dat naast de werkzame stof in pilvorm ook dezelfde werkzame stof in een medicatiecassette wordt verstrekt. Het voorgaande is alleen van belang als de systemen van Apotheek [plaats A] en Apotheek [plaats B] onderling uitwisselbaar waren, hetgeen gelet op de getuigenverklaringen niet vaststaat. Is dit niet het geval, dan treedt geen waarschuwingssysteem in werking.

Samengevat
2.14.
Vordering A: [gedaagden] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 277.496,91 ter zake van de medicatiecassettes.
Vordering B: deze vordering ter zake van de dubbele betalingen is ingetrokken.
Vordering C: voor recht zal worden verklaard dat Apotheek [plaats A] ter zake van de dagleveringen in de periode van 1 november 2009 tot en met 8 december 2010 slechts recht heeft op wekelijks een vergoeding voor weekterhandstelling.
Vordering D: deze vordering is ingetrokken.
Vordering E: voor recht zal worden verklaard dat [gedaagden] hoofdelijk verbonden zijn tot terugbetaling aan Agis van hetgeen Agis ter zake van de dagleveringen onverschuldigd aan Apotheek [plaats A] heeft betaald. Agis zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte deze vordering met de uitgangspunten als in dit vonnis (onder 2.7) geformuleerd nader te onderbouwen.
Vordering F: bij eindvonnis zal [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten en nakosten.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.
LS&R 1267

Dooronderhandelen en rectificeren van mededeling ongecontracteerde zorglevering

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 24 december 2015, LS&R 1267; ECLI:NL:RBMNE:2015:9415 (Zuidoost Kliniek tegen Zilveren Kruis c.s.)
Dooronderhandelen. Zuidoost Kliniek is een kleinschalige zelfstandige gynaecologische polikliniek in Amsterdam. De voorzieningenrechter gebiedt Zilveren Kruis met Zuidoost Kliniek op objectieve en transparante wijze verder te onderhandelen over een overeenkomst met omzetplafond voor 2016 ten aanzien van het volledige zorgaanbod zoals gecontracteerd in 2015 en hangende deze onderhandelingen de zorg die haar verzekerden bij Zuidoost Kliniek afnemen per zorgprestatie te vergoeden tegen de tarieven zoals die voor 2015 zijn overeengekomen. Zilveren Kruis moet haar mededelingen rectificeren dat er ongecontracteerd zorg wordt geleverd op haar website en in een brief aan alle huisartsen in Amsterdam.

De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Zilveren Kruis met Zuidoost Kliniek op objectieve en transparante wijze verder te onderhandelen over een overeenkomst met omzetplafond voor 2016 ten aanzien van het volledige zorgaanbod van Zuidoost Kliniek zoals gecontracteerd in 2015 en hangende deze onderhandelingen de zorg die haar verzekerden bij Zuidoost Kliniek afnemen per zorgprestatie te vergoeden tegen de tarieven zoals die voor 2015 zijn overeengekomen,

5.2. gebiedt Zilveren Kruis binnen één werkdag na de datum van dit vonnis tot rectificatie van haar mededelingen over de door haar gepubliceerde gecontracteerde aanbieders als volgt:
het publiceren van de volgende tekst bovenaan de thuispagina’s van haar website(s) voor verzekerden en verwijzers op een duidelijke plek, per door Zilveren Kruis gehanteerde handelsnaam/label en in een leesbaar lettertype, en gedurende twee maanden gepubliceerd te houden:
“[Label van Zilveren Kruis] heeft eerder gecommuniceerd dat zij de Zuidoost Kliniek, die in Amsterdam Zuidoost gynaecologische zorg levert, niet heeft gecontracteerd. Door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland is in zijn uitspraak van
24 december 2015 bepaald dat [label van Zilveren Kruis] verder moet onderhandelen met Zuidoost Kliniek over een contract betreffende 2016 en hangende deze onderhandelingen de zorg die haar verzekerden bij Zuidoost Kliniek afnemen moet blijven vergoeden.”
“[Label van Zilveren Kruis] en Zuidoost Kliniek zijn met inachtneming van de instructies van de voorzieningenrechter in overleg over het alsnog sluiten van een overeenkomst voor 2016. In afwachting van het afronden van deze onderhandelingen kunt u voor gynaecologische zorg bij Zuidoost Kliniek terecht, ook in 2016.”
LS&R 1266

Beslag in zorgsector opgeheven in belang van zorgverlening

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2016, LS&R 1266 ; ECLI:NL:RBMNE:2016:490 (Combinatie Zorg A en Safa Zorg)
Opheffen beslag in de zorgsector. Safa Zorg van vordert van Joost Zorgt en CZA een bedrag van € 547.111,69 aan, over de periode 2013 tot en met 2015, niet betaalde winstrechten en wettelijke handelsrente berekend tot 1 januari 2016. Berekening winst uit overeenkomst tussen zorgverleners. Belangenafweging tussen zorgverleners, werknemers, cliënten, weegt in het voordeel van de werknemers en cliënten. De beslagen worden opgeheven.

4.13. Daarnaast is er ook op grond van de belangenafweging reden om de gevraagde opheffing van de beslagen en het gevraagde verbod op toekomstige beslaglegging toe te wijzen. Joost Zorgt en CZA hebben aannemelijk gemaakt dat hun belang bij opheffing van dan wel verbod op beslaglegging niet alleen bestaat uit een onbelemmerde bedrijfsvoering, maar dat er tevens sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dat belang bestaat uit het kunnen blijven verlenen van zorg aan honderden cliënten die daarvan afhankelijk zijn en uit het kunnen blijven betalen van de lonen en het in dienst houden van de circa 700 werknemers waarvoor Joost Zorgt verantwoordelijk is. Dit belang dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder te wegen dan het (bedrijfs)belang van Safa Zorg bij handhaving en uitbreiding van de beslagen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat Safa Zorg niet heeft weersproken dat vrijwel al het personeel in CZA is ondergebracht, zodat het door haar gestelde belang bij betaling van het personeel slechts minimaal kan zijn.