Gepubliceerd op dinsdag 4 oktober 2016
LS&R 1378
Hof van Justitie EU ||
21 sep 2016
Hof van Justitie EU 21 sep 2016, LS&R 1378; ECLI:EU:C:2016:703 (EFfCI tegen Secretary of State for Business), https://lsenr.nl/artikelen/persbericht-unierecht-schermt-de-europese-markt-af-voor-cosmetica-met-ingredi-nten-waarvoor-dierproe

Persbericht: Unierecht schermt de Europese markt af voor cosmetica met ingrediënten waarvoor dierproeven zijn verricht

Persbericht: HvJ EU 21 september 2016, LS&R 1378; ECLI:EU:C:2016:703 (EFfCI tegen Secretary of State for Business) Dierproeven. Cosmetica. EFfCI heeft zich tot de Britse rechter gewend met de vraag of ondernemingen strafbaar zijn indien zij cosmetica met ingrediënten waarvoor deze dierproeven zijn verricht, op de Britse markt zouden brengen. Volgens de verordening betreffende cosmetische producten mogen geen producten op de markt worden gebracht met ingrediënten waarvoor dierproeven zijn verricht om aan de voorschriften van die verordening te voldoen. Een van die voorschriften bepaalt dat het cosmetisch product veilig voor de volksgezondheid moet zijn. Het Hof besluit dat het mag worden verboden om in de Unie cosmetische producten op de markt te brengen met bepaalde ingrediënten waarvoor dierproeven buiten de Unie zijn verricht met het oog op het in de handel brengen van deze producten in derde landen, indien de resultaten van die proeven worden gebruikt om de veiligheid van de betrokken producten te bewijzen om ze in de Unie op de markt te kunnen brengen. 

Prejudiciële vragen:

„1)      Moet artikel 18, lid 1, onder b), van verordening [nr. 1223/2009] aldus worden uitgelegd dat het een verbod inhoudt om cosmetische producten op de communautaire markt te brengen die ingrediënten of een combinatie van ingrediënten bevatten waarvoor dierproeven zijn verricht, indien deze proeven zijn verricht buiten de [...] Unie om te voldoen aan de voorschriften van derde landen teneinde cosmetische producten met deze ingrediënten in die landen op de markt te brengen?

2)      Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag verschil of:
a)      bij de veiligheidsbeoordeling die overeenkomstig artikel 10 van deze verordening wordt verricht om aan te tonen dat een cosmetisch product veilig is voor de volksgezondheid alvorens het op de communautaire markt wordt aangeboden, gegevens worden gebruikt die zijn verkregen door de buiten de [...] Unie verrichte dierproeven;
b)      de voorschriften van de derde landen betrekking hebben op de veiligheid van cosmetische producten;
c)      het op het ogenblik dat een ingrediënt buiten de [...] Unie op dieren werd getest, redelijkerwijs voorzienbaar was dat iemand op enig moment zou proberen om een cosmetisch product met dat ingrediënt op de communautaire markt te brengen, en/of andere factoren aanwezig zijn, en zo ja, welke?”

39      Daarentegen moet de omstandigheid dat in het productveiligheidsrapport resultaten van dierproeven betreffende een ingrediënt voor cosmetisch gebruik worden vermeld om de veiligheid van dit ingrediënt voor de volksgezondheid aan te tonen, worden geacht te volstaan om te bewijzen dat die proeven zijn verricht om te voldoen aan de voorschriften van verordening nr. 1223/2009 met het oog op toegang tot de markt van de Unie.

40      In dat verband is het niet relevant dat de dierproeven noodzakelijk waren om cosmetische producten in derde landen in de handel te brengen.

41      In de tweede plaats zij vastgesteld dat artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 1223/2009 geen onderscheid maakt naargelang de plaats waar de betrokken dierproef is verricht. Bij wege van uitlegging een dergelijk onderscheid invoeren, zou indruisen tegen de doelstelling van dierenbescherming die wordt nagestreefd door verordening nr. 1223/2009 in het algemeen en artikel 18 daarvan in het bijzonder.

42      Zoals in punt 34 van het onderhavige arrest is vastgesteld, tracht deze verordening immers actief aan te moedigen dat – op ruimere schaal dan in andere sectoren – alternatieve methoden zonder dieren worden gebruikt om de veiligheid van producten in de cosmetische sector te waarborgen, met name door proeven op dieren in die sector geleidelijk te doen verdwijnen. Dienaangaande zij vastgesteld dat de verwezenlijking van deze doelstelling ernstig in het gedrang zou komen indien de in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1223/2009 neergelegde verboden handelingen konden worden omzeild door de verboden dierproeven buiten de Unie te verrichten.

43      In het licht van haar context en doelstellingen moet die bepaling dus aldus worden begrepen dat dierproeven die buiten de Unie zijn verricht teneinde cosmetische producten in derde landen in de handel te brengen, waarvan de resultaten worden gebruikt om de veiligheid van deze producten te bewijzen om ze in de Unie op de markt te kunnen brengen, moeten worden geacht te zijn verricht „om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen”.

44      Het in artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 1223/2009 neergelegde verbod om producten in de handel te brengen kan dus van toepassing zijn indien de dierproeven in het hoofdgeding zijn verricht na de einddata voor de geleidelijke uitdoving van de verschillende proeven, zoals bepaald in artikel 18, lid 2, van deze verordening. Het staat aan de verwijzende rechter dit na te gaan.

45      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 1223/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het een verbod kan inhouden om in de Unie cosmetische producten op de markt te brengen met bepaalde ingrediënten waarvoor dierproeven buiten de Unie zijn verricht met het oog op het in de handel brengen van cosmetische producten in derde landen, indien de daaruit voortvloeiende resultaten worden gebruikt om de veiligheid van deze producten te bewijzen om ze in de Unie op de markt te kunnen brengen.

Persbericht: https://curia.europa.eu