LS&R 2264
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
LS&R 2262
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
LS&R 2263
4 november 2024
Uitspraak

Octrooi en ABC van BMS op apixaban zijn geldig

 
LS&R 641

Scheidsgerecht heeft grote betekenis toegekend aan partijdig rapport

HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0259 (eiser tegen Slotervaartziekenhuis) Procureur-Generaal, zie ECLI:NL:PHR:2013:CA0259.
Sick buildingArbitrage. Arbeidsrecht. Bewijs. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding. Eiser is medisch specialist, volgens een beding in zijn arbeidsvoorwaarden worden (arbeidsrechtelijke) geschillen tussen partijen beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Het Scheidsgerecht ontbindt, na overlijden van een behandelde patiënt, de overeenkomst op grond van 7:685 lid 2 BW. De rechtbank oordeelt dat het vonnis van het scheidsgerecht in strijd met de openbare orde of de goede zeden tot stand is gekomen. Gezien de samenstelling van de onderzoekscommissie was namelijk de vrees van [eiser] gerechtvaardigd dat het onderzoeksrapport niet op objectieve wijze tot stand zou komen.

Het Hof oordeelt dat uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld. En dat deze reden het oordeel zelfstandig kan dragen.

3.2.3. (...) Uit de motivering van het vonnis van het scheidsgerecht wordt duidelijk dat het zich een eigen, zelfstandig oordeel heeft gevormd over de mogelijkheden tot herstel van vertrouwen tussen het Slotervaartziekenhuis en [eiser]. Uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld, en (ii) [eiser] heeft zich in de procedure voor het scheidsgerecht zodanig negatief uitgelaten over personen binnen het ziekenhuis dat hij heeft bijgedragen aan de inmiddels onontkoombare gevolgtrekking dat voldoende grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Geen van beide redenen is ontleend aan het rapport waartegen [eiser] zich keert; beide redenen zijn door het scheidsgerecht zelf, op basis van eigen waarneming, geformuleerd. (rov. 4.4) De eerste reden kan het oordeel dat van vertrouwensherstel geen sprake meer kan zijn, zelfstandig dragen. De tweede reden vormt daarvan een nadere ondersteuning. (rov. 4.5)

Het hof volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het onderzoeksrapport voor het scheidsgerecht bepalend is geweest. [eiser] stelt daartoe dat het scheidsgerecht heeft overwogen "Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden". Naar het oordeel van het hof moet deze overweging echter aldus worden begrepen dat het eigen oordeel van het scheidsgerecht over de (on)mogelijkheid tot vertrouwensherstel overeenstemt met de conclusies van het onderzoek. (rov. 4.10)

3.3 Volgens onderdeel 2 van het middel is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht enkel op basis van eigen waarneming een onherstelbare vertrouwensbreuk aanwezig heeft geacht.

3.4 Het onderdeel treft doel. Het scheidsgerecht heeft onder meer als volgt geoordeeld:

“4.4    Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft het onderzoeksrapport ruimschoots voldoende aangetoond dat sprake is van een onherstelbare verstoring van de verhoudingen tussen partijen. (...) Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden. (…)”

Deze passages laten geen andere lezing toe dan dat het scheidsgerecht voor zijn oordeel grote betekenis heeft toegekend aan het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde rapport. Dat wordt niet anders doordat het scheidsgerecht in de rov. 4.4-4.7, weergegeven in de conclusie van de plv. Procureur-Generaal onder 15, ook eigen overwegingen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het oordeel van het hof dat de eigen overwegingen van het scheidsgerecht diens oordeel zelfstandig dragen en het rapport daarbij niet bepalend is geweest, is dan ook onbegrijpelijk.

LS&R 640

Versterking van positie van de patiënt in het tuchtrecht

Antwoord kamervragen over "Wie controleert de dokter?", Aanhangsel Handelingen II, 2013-2013, nr. 2713.
Tuchtrecht. Positie van de patiënt. Uitzending Brandpunt Reporter. 1 Wat vindt u van de suggestie van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege dat patiënten in het tuchtrecht voortaan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden bijgestaan, om bijvoorbeeld te bepalen tegen wie de tuchtklacht moet worden ingediend?

In de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (Tweede Kamer, nr. 33149 nr. 17), heb ik aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) scherper gaat toezien op veilige zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om actief toe te zien én te handhaven wanneer zorg kwalitatief door de bodem zakt of medische producten niet voldoen aan de geldende eisen. De IGZ heeft niet de verantwoordelijkheid/taak om patiënten in het tuchtrecht bij te staan. Alhoewel in het tuchtrecht geen procesvertegenwoordiging verplicht is, kan de patiënt/klager die een tuchtklacht wil indienen eigenstandig rechtshulpverlening inschakelen.

Het is belangrijk dat de positie van patiënten bij klachten in de zorg wordt versterkt. Hiervoor richt ik een Zorgloket op. Het is de verantwoordelijkheid van het op te richten Zorgloket om burgers te helpen de juiste weg te vinden om antwoord op hun klacht te krijgen. Het Zorgloket begeleidt burgers (waar nodig) langs mediation en een geschilleninstantie. Indien blijkt dat de burger met zijn klacht een ander doel wil bereiken dan individuele genoegdoening, wordt de burger naar andere instanties geleid. Een tuchtcollege kan daar een voorbeeld van zijn.

2 Wat vindt u van het voorstel dat patiënten gedurende de tuchtzaak nieuwe informatie aan een lopende zaak kunnen toevoegen, gezien de medische complexiteit van tuchtzaken? 3 Wat vindt u van het voorstel van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege om de klacht gedurende de zitting te kunnen laten aanpassen?

Antwoord op vragen 2 en 3 Ik steun de gedachte hier achter en zal de voorstellen nader onderzoeken in het kader van de aanpassing van het tuchtrecht in de Wet BIG. Een en ander zal moeten worden bezien in het kader van een behoorlijke procesorde.

4 Welke andere opties ziet u om de positie van de patiënt te versterken bij het indienen van tuchtklachten, zodat de rechtsposities van patiënt en arts meer in evenwicht worden gebracht?

Het tuchtrecht kent niet zoals het civiele recht een bewijslast, maar een stelplicht voor de klager. Deze stelplicht is niet zwaar. Een klager kan dus vrij eenvoudig voldoen aan de eisen om de klacht in behandeling te nemen. De klager moet zijn klacht onderbouwen volgens de criteria van het Tuchtrechtbesluit BIG. Het klaagschrift moet de feiten en gronden waarop de klacht berust bevatten, zoals informatie over de behandeling en de ziekte. Vervolgens is het aan de beroepsbeoefenaar om aan de hand van het dossier en zijn aantekeningen aan te tonen dat hij heeft gehandeld volgens de professionele standaarden. De klager kan daar dan weer op reageren. De klager hoeft niet medisch deskundig te zijn. Hij kan volstaan met feitelijke gegevens. De leden-beroepsbeoefenaren van het tuchtcollege vullen de medische deskundigheid in.

5 Wat is uw oordeel over de omgekeerde bewijslast?

Ten aanzien van medische missers wordt in het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geregeld dat van een incident verplicht aantekening in het medisch dossier gemaakt moet worden door de zorgaanbieder. Indien dat niet is gebeurd zal de rechter sneller oordelen dat het dossier niet compleet is, waardoor, op grond van de lijn in de jurisprudentie, de bewijslast wordt omgedraaid. Dit zorgt voor een sterkere positie van de patiënt ten opzichte van de arts. Zie verder het antwoord op vraag 5.

6 Bent u bereid over de versterking van de positie van de patiënt in het tuchtrecht in gesprek te gaan met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels?

Ja, ik zal hierover in gesprek treden met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels.

LS&R 639

Huisarts tekortgeschoten bij verdenking diep veneuze trombose

Hof Den Haag 21 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1488 (Diep veneuze trombose)
Simpósio de Trombose e HemostasiaMedische aansprakelijkheid; verdenking diep veneuze trombose; is de huisarts in 1997, gelet op het verslag van de radioloog van het uitgevoerde echografisch onderzoek, tekort geschoten jegens de patient in haar onderzoeksplicht en informatieplicht? Deskundigenonderzoek.

8. Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van het laatste verwijt van [appellante] als genoemd in de onder 7 vermelde rechtsoverweging sub c, inhoudende dat [geïntimeerde] [appellante] ten onrechte niet op 1 december 1997 heeft geïnstrueerd dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 3 april 2012 onder 5, zal het hof op dit punt een huisarts benoemen als deskundige. Het hof stelt zich voor om aan deze deskundige de volgende vraag voor te leggen:

Had [geïntimeerde], als redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en naar de stand van de wetenschap op dat moment gelet op de destijds vigerende richtlijnen, [appellante] op 1 december 1997 moeten instrueren dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken? U dient er bij de beoordeling van deze vraag van uit te gaan dat [geïntimeerde] het verslag van het echografisch onderzoek dat diezelfde dag bij [appellante] had plaatsgevonden en waaruit geen aanwijzingen voor een DVT naar voren kwamen als betrouwbaar mocht beschouwen, maar dat – naar [geïntimeerde] wist – ondanks de uitslag van het echografisch onderzoek een diep veneuze trombose bij [appellante] niet volledig kon worden uitgesloten.
Hebt u vanuit uw deskundigheid verder nog opmerkingen die volgens u voor de beoordeling van bovenstaande vraag relevant kunnen zijn?


Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 juni 2013 voor het nemen van akte aan de zijde van beide partijen met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 9 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
LS&R 638

Roken in overdekt winkelcentrum is niet in de open lucht

College van Beroep voor het Bedrijfsleven 13 juni 2013, ECLI:NL:CBB:2013:49 (A tegen Minister VWS) en ECLI:NL:CBB:2013:48 (A tegen Minister VWS) en ECLI:NL:CBB:2013:47 (Minister VWS tegen A).
SMOKING AND TALKINGOvertreding artikel 11a, eerste lid, Tabakswet. Uitzondering 'in de open lucht' van artikel 2, aanhef en onder c, Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten geldt niet voor terras in overdekt winkelcentrum.
en
Overtreding artikel 11a, eerste lid, Tabakswet. Hinder of overlast in de zin van dit artikel omvat meer dan alleen hinder of overlast van het inademen van tabaksrook.

2.2 Appelante exploiteert te [vestigingsplaats] een horeca-bedrijf, genaamd [A], dat met het daartoe behorende terras is gelegen in het overdekte winkelcentrum “[D]”. Ten tijde van belang had zij vijf werknemers in dienst. Op donderdag 2 oktober 2008, omstreeks 16:45 uur, hebben twee ambtenaren van NVWA naar aanleiding van klachten dat op het terras wordt gerookt een inspectie uitgevoerd.

5.3 In de Handleiding invoering rookvrije horeca, sport en kunst/cultuur (versie 27 juni 2008) is aan het begrip ‘in de open lucht’ als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten een nadere, concrete en daardoor praktisch toepasbare invulling gegeven, die overeenkomt met hetgeen dit besluit en de Nota van Toelichting daarover vermelden.

5.4 Naar het oordeel van het College kan aan de Nota van Toelichting bij het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten - in samenhang met de Nota van Toelichting bij het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek - worden ontleend dat de in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten voor ‘in de open lucht’ voorziene uitzondering op de in artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet aan de werkgever opgelegde resultaatsverplichting, voor zover die uitzondering betrekking heeft op een terras, specifiek is bedoeld voor een terras dat in de open lucht is gelegen.

5.5 Het College is van oordeel dat in het geval van appellante dit uitzonderingsregime voor ‘in de open lucht’ toepassing mist. Het terras van appellante is immers geen in de open lucht gelegen buitenterras, maar een terras dat zich bevindt in de overdekte ruimte van “[D]” te [vestigingsplaats]. Het feit dat in “[D]” door de vier open zijden van de galerie en de aanwezigheid van ramen en ventilatieroosters in de overkapping ventilatie vanuit de buitenlucht plaatsvindt, betekent niet dat niet van een overdekte ruimte kan worden gesproken. Gelet hierop is appellante onverkort gehouden te voldoen aan artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.

5.7. De door appellante gestelde omstandigheid dat de concentratie omgevingstabaksrook op een terras als dat van haar aanzienlijk lager zal zijn dan op een overdekt buitenterras waarvan slechts één zijkant volledig open is, acht het College, zelfs al zou dit inderdaad het geval zijn, geen omstandigheid die ertoe had moeten leiden dat een in een overdekt winkelcentrum gelegen horecaterras eveneens onder de in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten uitzondering voor ‘in de open lucht’ wordt begrepen.

LS&R 637

Prejudiciële vraag: speciale aansprakelijkheidsregeling voor producten met gebreken

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 6 mei 2013, zaak C-310/13 (Novo Nordisk Pharma tegen Corinna Silber) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland
Aansprakelijkheid voor producten met gebreken. Verzoekster in de verwijzingsbeschikking is Corinna Silber. Zij is diabetespatiënte en krijgt van haar arts tussen 2004 en 2006 een geneesmiddel (levemir) voorgeschreven. Daarna krijgt zij een ander middel. Maar zij krijgt last van lipoatrophie (verschrompeling van het onderhuidse vetweefsel op de prikplaatsen). Zij vraagt op grond van de Duitse Wet op het geneesmiddelenverkeer (AMG) informatie over bijwerkingen van levemir. Door het Landgericht Berlin wordt zij in het gelijk gesteld maar Novo Nordisk Pharma (NNP) gaat in beroep, en de vraag ligt nu voor bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof, in een herzieningsprocedure.

De Duitse Wet op de aansprakelijkheid voor producten met gebreken is niet van toepassing als het gaat om ‘schade’ door geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend. Aansprakelijkheid daarvoor is geregeld in de AMG. Allereerst kan de producent om informatie gevraagd worden maar ook de vergunningverlenende autoriteiten kunnen ingeschakeld worden. De laatste zijn niet verplicht informatie te verstrekken voor zover die op grond van wettelijke bepalingen geheim moet worden gehouden of voor zover geheimhouding voldoet aan een hoger belang van de geneesmiddelenproducent of een derde.

In eerdere rechtspraak heeft het HvJ EU geoordeeld dat lidstaten de beoordelingsmarge voor het regelen van aansprakelijkheid voor producten met gebreken bepaald door Richrlijn 85/374. Artikel 13 van die Richtlijn moet volgens het HvJEU niet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten vrij staat een algemene aansprakelijkheidsregeling voor producten met gebreken te handhaven die verschilt van de regeling in de Richtlijn. Daarnaast laat artikel 13 toepassing van andere regelingen voor (buiten-)contractuele aansprakelijkheid , of aan een bestaande speciale aansprakelijheids-regelingen, onverlet.

De vraag of de bepalingen in de AMG verenigbaar zijn met Europees recht is nog niet eerder aan het HvJ EU voorgelegd en de verwijzende rechter besluit dat dan ook nu te doen. Hij stelt de volgende vraag aan het HvJ EU:

“Moet artikel 13 van richtlijn 85/374/EEG aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn de Duitse aansprakelijkheidsregeling inzake geneesmiddelen als „speciale aansprakelijkheidsregeling” in het algemeen onverlet laat, zodat de nationale aansprakelijkheidsregeling inzake geneesmiddelen verder kan worden ontwikkeld, of moet die bepaling aldus worden verstaan dat de op het ogenblik van de kennisgeving van de richtlijn, te weten op 30 juli 1985, bestaande gevallen van aansprakelijkheid inzake geneesmiddelen niet mogen worden verruimd?

LS&R 636

Ook ‘Broccoli’ casus voor tweede keer bij Grote Kamer van Beroep

Kamer van Beroep interlocutory decision of 8 July 2013, zaak T83/05 (Broccoli 2)
Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.
Zowel in de ‘Broccoli’ zaak (T 83/05) als in de ‘Tomato’ casus (T 1242/06) hebben de Kamers van Beroep (Boards of Appeal; BoA) die deze zaken behandelen, vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal; Enl.BoA). De Enl.BoA heeft die beide zaken samengevoegd tot één beslissing: G 2/07 (geconsolideerd met G 1/08). Daarna is er iets uitzonderlijks gebeurd: de BoA in de ‘Tomato’ casus heeft aanvullende vragen gesteld aan de Grote Kamer van Beroep (‘interlocutory decision’ van 31 mei 2012). Een tweede verwijzing naar de Enl.BoA in dezelfde zaak door een BoA was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Europees Octrooiverdrag. Deze verwijzing naar de Enl.BoA heeft G 2/12 als nummer gekregen en wordt aangeduid als ‘Tomato 2’. Zie eerder bericht hierover op het IE Forum.nl

En nu heeft de Board of Appeal die de ‘Broccoli’ zaak behandelt hetzelfde gedaan: ook in deze casus zijn aanvullende vragen gesteld aan de Enl.BoA (9 juli 2013) – zie zaak T83/05. Deze verwijzing ‘Broccoli 2’ zal waarschijnlijk in het systeem worden aangeduid met G 2/13. Het Europees Octrooibureau heeft over deze verwijzing door de BoA een bericht geplaatst op de nieuwspagina.

Het is goed mogelijk dat de Enl.BoA de twee verwijzingen weer consolideert tot één beslissing.

De gestelde vragen:

1. Can the exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts?

2. In particular:
(a) Is a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable if its process features define an essentially biological process for the production of plants?
(b) Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable even if the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application?

3. Is it of relevance in the context of questions 1 and 2 that the production conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the producion of plants excluded as such under Article 53(b) EPC?

4. Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety is considered not allowable because the plant product claim encompasses the generation of the claimed product by means of a process excluded from patentability under Article 53(b) EPC, is it possible to waive the protection for such generation by "disclaiming" the excluded proces?
LS&R 635

CBP: herhaalrecepten vaak via onbeveiligde verbinding

CBP, Onderzoek naar de beveiliging van het online aanvragen van herhaalrecepten bij huisarts en apotheek, cbpweb.nl 10 juli 2013.
Online aanvragen voor herhaalrecepten worden vaak over een onbeveiligde verbinding verzonden. Dit concludeert het CBP na een steekproef onder 150 websites van huisartsen en apotheken. Bijna een derde van de sites bleek op dit punt onbeveiligd. Hierdoor kunnen anderen de gevoelige, medische gegevens relatief eenvoudig meelezen, verwijderen of aanpassen. Huisartsen en apothekers die niet zorgen voor een veilige verbinding (bijvoorbeeld te zien aan https) voor de verzending van de aanvragen voor herhaalrecepten, handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Er vinden op internet tal van interacties plaats, waarbij persoonsgegevens worden verstrekt. Zo ook bij huisartsen en apothekers die steeds vaker de mogelijkheid bieden om herhaalrecepten online aan te vragen en medicijnen te bestellen. De aanvraagformulieren bevatten gevoelige gegevens, onder meer de benodigde medicatie. Huisartsen en apothekers zijn ervoor verantwoordelijk dat de persoonsgegevens van hun patiënten op een veilige manier worden verstuurd, zodat derden hier geen toegang toe hebben. Hiertoe dienen huisartsen en apothekers het verkeer tussen de browser en de server goed te beveiligen. Het CBP constateert dat dit bij 43 van de 150 onderzochte websites niet het geval is.

Medische gegevens
Medische gegevens zijn per definitie privacygevoelig. De beveiliging van dergelijke gegevens moet dan ook aan de hoogste normen voldoen. Mensen moeten er op kunnen vertrouwen dat met de medische gegevens die zij toevertrouwen aan een zorgverlener zorgvuldig wordt omgegaan. Huisartsen en apothekers hebben de wettelijke verantwoordelijkheid om de persoonlijke levenssfeer van hun patiënten te beschermen. De beveiliging van medische gegevens blijft de komende tijd een speerpunt van het CBP.

Vervolg
In het najaar van 2013 zal het CBP opnieuw onderzoek doen en controleren of huisartsen en apothekers de verbindingen hebben beveiligd. Als dat niet het geval is, zal het CBP in individuele gevallen nader onderzoek doen.

 

LS&R 634

Openbaargemaakte stent-configuratie met zigzag-ringen en verdeling van connectoren

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 juli 2013, KG ZA 13-179 (Orbus tegen Boston Scientific)
Uitspraak ingezonden door Mark van Gardingen, Richard Ebbink, Rik Lambers en Jan Pot, Brinkhof N.V..
OrbusNeich ontwikkelt, produceert en distribueert stents (vaatwandondersteuning) en is houdster van EP 1 341 482, Orbus heeft een exclusieve licentie. Na de oppositieprocedure is de octrooibeschrijving aangepast. De Duitse rechter heeft bij beslissing Boston Scientific een inbreukverbod op het Duitse deel opgelegd. Boston Scientific bestrijdt de inventiviteit van de geclaimde stent met de door Brown geopenbaarde stent-configuraties die bestaan uit zigzag-ringen. Brown - van Boston Scientific zelf afkomstige internationale octrooiaanvrage - openbaart ook de verdeling van connectoren over de stent.

De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de vakman zou kiezen voor de door Boston Scientific geschetste 5-3-5-3-variant, omdat hij daarmee de meest uniforme ondersteuning van de vaatwant zou bereiken. De keuze voor de 7-1-7-1-variant zou daarentegen leiden tot openingen die Brown juist wil vermijden.

4.15. Orbus bestrijdt niet de stelling van Boston Scientific dat de vakman slechts twee reële mogelijkheden zou hebben, (...). Daargelaten of , zoals Boston scientific aanvoert, niet beide mogelijkheden ieder voor zich voor de hand liggen en reeds om die reden niet inventief zijn, acht de voorzieningenrechter dat zo zijnde voorshands aannemelijk dat de vakman inderdaad al op grond van zijn algemene vakkennis zou kiezen voor de door Boston Scientific geschetste 5-3-5-3-variant omdat hij daarmee de meest uniforme ondersteuning van de vaatwant, de stent-to-vessel ratio, zou bereiken. De keuze voor de 7-1-7-1-variant zou daarentegen leiden tot openingen (gaps) zoals hiervoor onder 4.5.3 afgebeeld. die Brown nu juist wil vermijden. Met de keuze voor de 5-3-5-3-variant zou de vakman komen tot een stent waarin ook kenmerken (...) zijn aan te wijzen.

4.16. Gezien het voorgaande moet, daargelaten wat Boston Scientific overigens over de geldigheid van het octrooi heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi in een bodemprocedure zal worden vernietigd of in hoger beroep in de oppositieprocedure zal worden herroepen. De gevorderde voorzieningen dienen bij die stand van zaken te worden afgewezen, met veroordeling van Orbus als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. Partijen hebben de kosten in overleg begroot op €200.000.

LS&R 633

Informele Zienswijze beoordeling concurrentie tussen apotheken

ACM, Zienswijze en consultatie - Beoordeling van mogelijkheden tot gezamenlijk contracteren tussen niet-concurrenten, ACM/DM/2013/202346.
Een samenwerkingsverband van zelfstandige apotheken die geen concurrenten van elkaar zijn, mag gezamenlijk onderhandelen met zorgverzekeraars. Dit zegt de Autoriteit Consument & Markt in haar informele zienswijze aan de Coöperatieve Vereniging PACT U.A.

Download publicatie (PDF - 186 KB)

LS&R 632

Verhoging minimumleeftijd verkoop tabaksproducten

Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht, Kamerstukken II 2012/2013, 33 590, nr. 6.
Een wettelijke maatregel zoals het verhogen van de leeftijdsgrens voor tabak alléén zal geen groot effect hebben op het percentage jongeren dat rookt. Toch heeft deze maatregel zeker zin. In de eerste plaats omdat de meerderheid van de jongeren zelf de wet naleeft. In de tweede plaats omdat ouders, scholen, preventiewerkers, supermarkten en horeca allemaal aangeven dat deze leeftijdsgrensverhoging een duidelijke boodschap afgeeft die deze partijen ondersteunt in hun werk. Het verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak versterkt de al ingezette verandering in de sociale norm ten aanzien van roken. Niet-roken wordt steeds meer de norm. Dit is echter een langetermijnproces, waarin verschillende maatregelen een bijdrage leveren. Dit is er één van.

Lees verder