LS&R 2245
17 juni 2024
Artikel

Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken

 
LS&R 2243
7 juni 2024
Artikel

Laatste plekken: Nederlands Octrooi Congres - 11 juni 2024

 
LS&R 2241
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
LS&R 962

Niet-WMO-plichtig onderzoek in routinematige klinische omstandigheden

CGR 7 juli 2014, LS&R 962, AA14.026
Advies. Niet-WMO-plichtig onderzoek. X heeft het voornemen in opdracht van Y, een vergunninghouder, in vijf Nederlandse ziekenhuizen een niet WMO-plichtig onderzoek uit te voeren, getiteld “A”. Het door X voorgenomen onderzoek is een niet-interventioneel, prospectief, niet gecontroleerd, open-label, multicentrisch veiligheidsonderzoek, na toelating, voor evaluatie van de veiligheid op de lange termijn van geneesmiddel C in routinematige klinische omstandigheden. Het door X voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek kan de toets aan de Gedragsode Geneesmiddelenreclame doorstaan.

2.3 Het door [X] voorgenomen onderzoek berust op een schriftelijke overeenkomst van dienstverlening met de onderzoeker en het ziekenhuis waaraan hij of zij is verbonden, waarin de dienstverlening en de tegenprestatie duidelijk is omschreven. Onderdeel van de onderzoeksformaliteiten is ook duidelijk voorlichtingsmateriaal voor de patiënt, voordat deze besluit tot deelname aan het onderzoek. In dit voorlichtingsmateriaal wordt benadrukt dat de patiënt vrij is deel te nemen aan het onderzoek en dat bij weigering deel te nemen dit geen gevolg heeft voor de kwaliteit van het medisch handelen dat hij ontvangt. In het onderzoeksprotocol zijn de doelstellingen en de wijze van uitvoering van het onderzoek helder omschreven, zodat is voldaan aan de eisen als omschreven in art. 3.a en 3.b van de Nadere Uitwerking.

2.4. Eveneens is voldaan aan de eisen genoemd in art. 3.c i tot en met ix van de Nadere Uitwerking. De Commissie merkt daarbij op dat ten aanzien van 3. iv geldt dat dit berust op een voldoende toegelichte schatting.

2.5 In Nederland zullen, zoals hiervoor al aangegeven, vijf ziekenhuizen deelnemen aan het onderzoek, ieder met een eigen gespecialiseerde arts-onderzoeker. Gelet op het geringe aantal patiënten dat per instelling wordt verwacht is er geen grond aan te nemen dat deelname aan het onderzoek door andere motieven wordt gestuurd dan het op objectieve wijze verwerven van kennis over de werking van het product op lange termijn. Niet aannemelijk is dat de financiële bijdrage zal leiden tot van de gebruikelijke standaard afwijkend, niet rationeel voorschrijfgedrag.

2.6. De commissie acht aannemelijk dat met het aanvangsonderzoek, de vervolgonderzoeken en het afsluitend onderzoek de tijd is gemoeid die [X] als grondslag voor de vergoeding per onderzoek heeft opgegeven, nu het steeds gaat over een beperkt tijdsbeslag. Nu het onderzoek wordt gedaan door en onder verantwoordelijkheid van artsenspecialisten is een uurvergoeding van USD 150,00 voor die specialist en USD 75,00 voor de gespecialiseerde verpleegkundige die de beroepsbeoefenaar bijstaat verantwoord naar de huidige maatstaven. Dit geldt, de verduidelijking naar aanleiding van vragen van de Commissie, ook voor de tijdsbesteding en uurvergoeding (startvergoeding) die ten grondslag ligt aan de startvergoeding van USD 1500,00 voor het ziekenhuis waarin het onderzoek zal plaatsvinden.

LS&R 961

Prejudiciële vragen over motivering schrapping vergoeding voor medicijn

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2014, LS&R 961, zaak C-272/14(Skatteministeriet)
Verzoeksters (in zaak C-273/14 Pierre Fabre Médicament) vechten wegens bevoegdheidsoverschrijding een besluit aan van de Franse autoriteit van 21 februari 2012 waarbij een medicijn (in zaak C-271/14 gaat het om Alfalastin, en in C-273/14 om Javlor) van de lijst van te vergoeden medicijnen wordt geschrapt. Verzoeksters stellen onder meer gebrek aan motivering (zoals bepaald in RL 89/105), onjuiste rechtsopvatting (het gaat om aanbevelingen van de Raad voor ziekenhuisverpleging die geen regelgevend karakter hebben) en schending van het rechtszekerheidsbeginsel. 
Schrapping van de vergoeding heeft tot gevolg dat niet meer de daadwerkelijke kosten worden vergoed maar een vast bedrag zoals opgenomen in de classificatie van Diagnosis Related Groups.

De verwijzende Franse rechter (Conseil d’État) concludeert dat deze zaak pas afgedaan kan worden na beantwoording van de vraag of een motivering vereist is. Hij legt het HvJEU (in beide zaken) de volgende vraag voor: 


“Vereist artikel 6, punt 5, van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg de motivering van een beslissing inzake schrapping van een specialiteit van de lijst van aan ziekenhuispatiënten in instellingen voor gezondheidszorg verstrekte geneesmiddelen die de verplichte ziektekostenverzekeringen kunnen vergoeden boven de diensten van ziekenhuisverpleging die worden vergoed in het kader van per Diagnosis Related Group vastgestelde vaste bedragen voor verblijf en verzorging?”

LS&R 960

Geen onverschuldigde betaling na vergoeding PTED-behandeling

Rechtbank Rotterdam 21 februari 2014, LS&R 960 (eiseres tegen gedaagde)
Zorgverzekering. Onverschuldigde betaling. Gedaagde heeft een zorgverzekeringsovereenkomst bij eiseres afgesloten. Gedaagde heeft in 2012 een hernia-operatie volgens de PTED-techniek ondergaan, welke in eerste instantie niet door eiseres werd vergoed. Na een brief van gedaagde aan eiseres met verwijzing naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 11 december 2012 (LJN BY6499), werden de kosten toch uitgekeerd. Eiseres vordert dat zij onverschuldigd heeft betaald, omdat de PTED-behandeling niet voor vergoeding in aanmerking komt, maar desondanks door een fout automatisch is uitgekeerd. De PTED-behandeling voldoet aan het criterium van de stand van de wetenschap en praktijk, de behandeling dient dus vergoed te worden.

5.4. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het arrest van 11 december 2012 geoordeeld dat de verzekerde in die procedure door het overleggen van diverse medische artikelen afdoende heeft aangetoond dat de PTED-methode in tal van ontwikkelde landen van de wereld wetenschappelijk onderbouwd en met goede resultaten wordt toegepast en ook door zorgverzekeraars wordt vergoed. Daarom is in die procedure tussen die partijen aangenomen dat de PTED-techniek voldoet aan de maatstaf van de internationale stand van de wetenschap en internationale praktijk. [gedaagde] doet in deze zaak een beroep op voornoemde uitspraak en betwist dat de PTED-behandeling in zijn geval niet voor vergoeding in aanmerking komt. [eiseres] stelt dat de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam ‘een individueel geval betreft en geen precedentwerking heeft’. [eiseres] erkent dat op grond van de uitspraak in bepaalde gevallen de PTED-behandeling wel vergoed zou mogen worden, maar dat dat ‘afhankelijk is van de situatie’. Het had - gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] - op de weg van [eiseres] gelegen om voldoende onderbouwd te stellen waarom de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam niet van toepassing is op de specifieke situatie van [gedaagde] of om voldoende onderbouwd te stellen dat de PTED-behandeling (in het geheel) niet (meer) voldoet aan het criterium van de stand van de wetenschap en praktijk. [eiseres] heeft echter - ook na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] - volstaan met haar enkele blote stelling dat voornoemde uitspraak niet van toepassing is op de situatie van [gedaagde] en de PTED-behandeling niet voldoet aan voornoemd criterium. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de PTED-behandeling niet voldoet aan dat criterium. Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter ervan uitgaat dat de uitspraak van toepassing is op de situatie van [gedaagde], althans dat de PTED-behandeling voldoet aan het criterium van de stand van de wetenschap en praktijk en de behandeling van [gedaagde] aldus door [eiseres] vergoed dient te worden. De betaling door [eiseres] aan [gedaagde] van de factuur voor de PTED-behandeling is derhalve geenszins onverschuldigd gedaan, zodat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen.

5.5. De vraag of - gezien de inhoud van de onder 2.10 geciteerde brief van [gedaagde], waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar het meergenoemde arrest - de onvoorwaardelijke betaling door [eiseres] op 2 januari 2013 van de bij de brief van 19 december 2012 meegezonden factuur, mede gelet op de onderliggende rechtsverhouding tussen partijen, überhaupt als een onverschuldigde betaling aangemerkt kan worden, kan dus in het midden blijven.
LS&R 959

Prejudiciële vragen over natuurlijk mineraalwater uit eenzelfde bron

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 16 april 2014, LS&R 959, zaak C-207/14 (Hotel Sava)
Het verzoek van Hotel Sava om erkenning van de handelsbenaming voor een natuurlijk mineraalwater wordt afgewezen op de grond dat RL 2009/54 verbiedt dat water uit eenzelfde bron onder verschillende namen in de handel wordt gebracht. Bronwater uit een ander ontspringingspunt van dezelfde bron was al eerder erkend als natuurlijk mineraalwater. Een (hydrogeologisch) rapport van deskundigen ondersteunt deze visie. Water uit dezelfde bron wordt hierin, overgenomen door Slowakije, uitgelegd als water afkomstig van eenzelfde watervoerende laag.

Hotel Sava gaat in beroep stellende dat het water uit het door haar bedoelde ontspringingspunt niet hetzelfde is als eerder op de markt gebracht water. Zij kan dat aantonen aan de hand van de chemische samenstelling. Zij meent dan ook dat ‘bron’ en ‘watervoerende laag’ geen inwisselbare begrippen zijn. Haar beroep wordt verworpen net als door de Rb met verwijzing naar het deskundigenrapport, waarop Hotel Sava in cassatie gaat. Hier stelt zij dat het begrip ‘bron’ in RL 2009/54 door verweerder en door de Rb verkeerd wordt uitgelegd.

Het Slowaakse Hooggerechtshof heeft nadere uitleg nodig over verschillende begrippen uit RL 2000/60 en legt het HvJ EU de volgende vragen voor:

1. Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54/EG aldus worden uitgelegd dat onder “natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron” moet worden verstaan:

a) water afkomstig van eenzelfde ontspringingspunt en niet water dat uit verschillende ontspringingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water afkomstig van een bron die zich bevindt in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van “watervoerende laag” en “grondwaterlichaam” van richtlijn 2000/60/EG;

b) water afkomstig van eenzelfde ontspringingspunt en niet water dat wordt gehaald uit verschillende ontspringingspunten, ook al betreft het water afkomstig van een bron die zich bevindt in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van “watervoerende laag” en “grondwaterlichaam” van richtlijn 2000/60/EG, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de ontspringingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel ontspringingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de ontspringingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c) al het water afkomstig van een bron in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen “watervoerende laag” en “grondwaterlichaam” van richtlijn 2000/60/EG, ongeacht of het aan de oppervlakte komt vanaf meerdere ontspringingspunten;

d) al het water afkomstig van een bron in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen “watervoerende laag” en “grondwaterlichaam” van richtlijn 2000/60/EG, ongeacht of het aan de oppervlakte komt vanaf meerdere ontspringingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de het water afkomstig uit individuele ontspringingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de ontspringingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2. Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip „natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron” dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de ontspringingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele ontspringingspunten, de hydraulische verbinding tussen de ontspringingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

LS&R 958

Onjuiste informatie over samenstelling en werking afslankdrankje

RCC 10 Juli 2014, LS&R 958, dossiernr. 2014/00250 (Tommy Teleshopping)
Aanbeveling. Afslankdrank. Onjuiste informatie. Het betreft de uitingen voor ‘Alcachofa de Laon’ afslankdrankjes: 1. Een tv-uitzending van 15 minuten, met onder meer testimonials. Deze testimonials zijn te downloaden via de website www.tommyteleshopping.com (hierna: uiting 1). 2. Uitingen op de website www.tommyteleshopping.com (hierna: uiting 2). 3. De gebruiksaanwijzing van ‘Alcachofa de Laon’, te downloaden via de website www.tommyteleshopping.com (hierna: uiting 3). De klager heeft bezwaren over uitingen die worden gedaan over de werking en (medische) claims van het product. De Commissie acht de uitingen 1 en 3 in strijd met artikel 2 NRC en uiting 2 in strijd met de artikelen 2 en 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie
Ad b.
Door adverteerder is niet gesteld noch is de Commissie gebleken dat er sprake is van één of meer goedgekeurde gezondheidsclaim(s) in de zin van de Claimsverordening waar het betreft enerzijds artisjok/cynarine en/of L-carnitine en anderzijds het afslankende of gewichtsbeheersende effect of een vermindering van het hongergevoel. Evenmin is gesteld of gebleken dat adverteerder zich kan beroepen op de overgangsregeling van 28 lid 6 aanhef en onder b van de Claimsverordening, in die zin dat er sprake is van één of meer zogenaamde “on hold claim/s” en van een bepaalde aanbevolen dagdosering.
Gelet op het bovenstaande zijn de uitingen in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening, voor zover daarin een verband wordt gelegd tussen (de ingrediënten van) Alcachofa de Laon enerzijds en een afslankend of gewichtsbeheersend effect of een vermindering van het hongergevoel anderzijds, zoals bijvoorbeeld in de mededelingen:
“Je verliest (..) je overgewicht” in uiting 1;
“Stilt de honger” in uiting 2;
“Bevordert de vetverbranding” in uiting 2;
“(…) cynarine, het (…) meest krachtige gewichtssupplement ooit bekend” in uiting 2 en
“(…) artisjokextract (…) het helpt bij gewichtsbeheersing” in uiting 3.
Voorts zijn de claims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies, zoals bijvoorbeeld: “Ik ben 13 kg kwijtgeraakt in 1 maand” in uiting 1, “cynarine, het snelste en meest krachtige gewichtsverliessupplement ooit bekend” in uiting 2 en “een verschillend aantal kilo’s afvallen” in uiting 3 in strijd met artikel 12 sub b van de Claimsverordening.
Ad c.
Adverteerder heeft niet weersproken dat het product een kunstmatige zoetstof bevat, namelijk sucralose. Gelet hierop acht de Commissie is de mededeling “Alcachofa de Laon ingrediënten zijn 100% natuurlijk” in uiting 2 onjuist. Aldus gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.



LS&R 957

Radio- en televisiecommercial voor 0.0 % bier is geen alcoholreclame

RCC 9 juli 2014, LS&R 957, dossiernr. 2014/00435 (Amstel Radler)
Zie eerder RB 1807. Afwijzing. Niet-alcoholhoudende dranken.  Het betreft de televisiecommercial en radiocommercial voor “Amstel 0.0% Radler”. In de televisiecommercial worden beelden getoond van de kopgroep in een bergetappe in de Tour de France. Waarin de leider van de kopgroep vanuit de ploegleiderswagen, naar het gezien de vorm lijkt, een flesje bier wordt aangereikt. Even later deelt hij enkele van deze flesjes uit aan andere wielrenners van de kopgroep. De commentator in de commercial zegt onder andere “Ja, is dat een bidon? Nee joh, dat is bier!” Tijdens de beelden, waarin twee verpakkingen Amstel bier 0.0% Radler worden getoond, zegt de voice-over: “Amstel 0.0 Radler: de natuurlijke mix van Amstel bier en citroenwater is er nu ook alcoholvrij. Amstel 0.0 Radler, altijd verfrissend.” De klacht: de televisie- en radioreclame hebben betrekking op Amstel 0.0% Radler, maar kunnen volgens EUCAM tevens worden aangemerkt als alcoholreclame voor het merk Amstel en zijn alcoholhoudende Radler-varianten. De Commissie wijst de klacht af.

Het oordeel van de Commissie
In de commercials wordt Amstel 0.0% Radler aangeprezen als verfrissende dorstlesser die bij (top)sport gebruikt kan worden. Ook al wordt de kijker/luisteraar misschien even op het verkeerde been gezet over het drinken van bier door topsporters, is de situatie waarin dat gebeurt - een (berg)etappe in de Tour de France - zo onrealistisch dat voor de gemiddelde consument duidelijk is dat niet daadwerkelijk sprake is van het drinken van alcoholhoudend bier.

In de televisiecommercial wordt het logo van Amstel alleen getoond en in beide commercials wordt de naam Amstel alleen genoemd in combinatie met de toevoeging “0.0” of “0.0%”. Ook daardoor is voldoende duidelijk dat de reclame betrekking heeft op de alcoholvrije drank Amstel 0.0% Radler. In zoverre verschilt de onderhavige reclame van de televisiecommercial in dossier 2010/00381, over welke commercial de Commissie oordeelde dat daarin, naast reclame voor alcoholvrij bier, mede sprake was van reclame voor alcoholhoudend bier nu flesjes van dit alcoholhoudende bier in beeld werden gebracht en de naam en het logo van het biermerk, anders dan in de onderhavige reclame, niet steeds samen met “0.0%” werden getoond.

De vergelijking door EUCAM met de in dossier 1257/03.0157 beoordeelde reclame gaat eveneens mank. Die zaak uit 2003 betrof reclame voor Bavaria Malt op de shirts van een voetbalploeg, waarover het College van Beroep oordeelde dat door de lay-out van de merknaam Bavaria en het daaronder staande woord ‘malt’ op de shirts bij het publiek in het stadion of voor de televisie de nadruk bij uitstek lag op de naam Bavaria, waardoor mede sprake was van alcoholreclame. De onderhavige reclame-uitingen betreffen geen shirtreclame en reeds hierom kunnen de overwegingen van voornoemd College niet één op één worden overgenomen. Bovendien wordt in de hier aan de orde zijnde reclame geen ‘malt bier’ aangeprezen, maar een drank met de als gangbaar te beschouwen aanduiding voor alcoholvrije drank “0.0%”.

Het enkele gebruik van het woord “bier” maakt niet dat sprake is van reclame voor alcoholhoudende drank. Door adverteerder is voldoende aannemelijk gemaakt dat ‘bier’ een in de Bierverordening Productschap Dranken 2003 gereguleerd begrip is, dat ook alcoholvrije varianten omvat. Krachtens de Bierverordening mag en moet voor Amstel 0.0% Radler de aanduiding ‘alcoholvrij bier’ worden gebezigd.
De stelling van EUCAM dat het geven van een rondje en proosten sterke associaties oproepen met alcohol treft naar het oordeel van de Commissie evenmin doel. Deze handelingen zijn immers ook bij niet-alcoholhoudende drank niet ongebruikelijk.

Voor zover de mededeling door de voice-over aan het einde van beide commercials “De natuurlijke mix van Amstel bier en citroenwater is er nu ook alcoholvrij. Amstel 0.0 Radler” wellicht associaties mocht oproepen met alcoholhoudend Amstel bier, vloeien deze associaties voort uit het feit dat adverteerder zowel alcoholhoudend als alcoholvrij Amstel bier produceert. Het staat adverteerder vrij deze twee soorten bier te produceren en de mogelijke associatie met ander door adverteerder geproduceerd bier betekent daarom niet dat in dit geval sprake is van reclame voor alcoholhoudende drank. De mededeling door de voice-over heeft bovendien onmiskenbaar betrekking op de alcoholvrije variant van Amstel Radler.





LS&R 954

'Gratis' ooglaseren met kosten voor oogcontrole

RCC 7 juli 2014, LS&R 954, dossiernr. 2014/00374 (Vision)
Aanbeveling. Ooglaserbehandeling. Misleidende reclame. Het betreft een uiting op www.vision-ooglaseren.nl. Daarin staat onder de aanhef “Win een ooglaserbehandeling” onder meer: "Ieder kwartaal verloten wij een gratis ooglaserbehandeling! Wilt u in aanmerking komen voor een gratis ooglaserbehandeling? Vul dan het formulier hieronder in” en een aan te vinken hokje met de tekst: “Ik ga akkoord met de voorwaarden van de winactie”. De klacht: na het invullen van het formulier wordt men telefonisch of per e-mail bericht dat men een oogcontrole dient te ondergaan. De kosten van deze oogcontrole, € 75,-, dient men zelf te betalen. Klaagster acht de reclame misleidend, ook al wordt in de voorwaarden op de kosten van € 75,- gewezen. Bij een winactie voor “gratis ooglaseren” verwacht men niet dat eerst € 75,- moet worden betaald. Op deze wijze heeft adverteerder de “gratis” ooglasering er snel uit. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie
Om in aanmerking te komen voor de in de uiting bedoelde “gratis ooglaserbehandeling” dient men een vooronderzoek te ondergaan, waarvoor in beginsel € 75,- moet worden betaald. Deze kosten zijn alleen dan niet verschuldigd, indien men, nadat blijkt dat men niet heeft gewonnen, toch een ooglaserbehandeling laat uitvoeren.
De verplichting om een vooronderzoek van in beginsel € 75,- te ondergaan, acht de Commissie dermate essentieel voor het onderhavige aanbod, dat hier in de uiting direct op had moeten worden gewezen, en niet pas in nog te raadplegen “voorwaarden”. Nu dat niet is gebeurd, is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
LS&R 953

Waarschuwing voor strenge controles en boetes geen intimiderende reclame

Vz. RCC 3 juli 2014, LS&R 953, dossiernr. 2014/00395 (Sociale-Hygiene.nl)
Voorzittersafwijzing. Het betreft een aan klaagster geadresseerde brief met folder. In de aanhef van de brief staat: “Waarschuwing: strenge controles in uw gemeente”. In deze brief staan de boetes die kunnen worden opgelegd bij overtreding van de Drank- en Horecawet en wordt in dat verband voorts gezegd: “Uw gemeente kan ook tot intrekking van de vergunning of zelfs tot sluiting overgaan. Riskeer geen hoge boetes of sluiting! Controleer nu of u voldoende medewerkers heeft die in het bezit zijn van de SVH Verklaring Sociale Hygiëne.” Hierna worden dagcursussen genoemd die adverteerder aanbiedt en wordt voorts onder meer verwezen naar de “Training Hygiënecode HACCP” die in een bijgesloten folder wordt toegelicht. Klaagster stelt dat sprake is van een intimiderende en misleidende reclame voor cursussen. Er wordt gedreigd met boetes als geen cursussen worden afgenomen. De voorzitter wijst de klacht af.

Het oordeel van de voorzitter
Voor zover klaagster stelt dat de uiting misleidend is, stelt de voorzitter voorop dat bij de beoordeling van deze klacht dient te worden gelet op de totale uiting (een brief met folder) en de context waarin de bestreden mededelingen zijn geplaatst. Uitgaande hiervan acht de voorzitter het voldoende duidelijk dat de uiting strekt tot het aanprijzen van cursussen door adverteerder als commercieel bedrijf. Dat adverteerder in de uiting wijst op wettelijke verplichtingen en de mogelijkheid bij haar een wettelijk vereist certificaat (“SVH Verklaring Sociale Hygiëne”) te behalen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook deze mededelingen strekken immers onmiskenbaar tot het aanprijzen van de diensten die adverteerder aanbiedt. In de begeleidende folder staat voorts een uitvoerige toelichting voor zover het betreft de “Training Hygiënecode HACCP” die adverteerder aanbiedt. Van misleiding is op grond van het voorgaande geen sprake.

Naar het oordeel van de voorzitter gaat de wijze waarop adverteerder op de noodzaak van het certificaat wijst en de mogelijkheid om bij haar dit certificaat te behalen, de grenzen van het toelaatbare niet te buiten. Weliswaar gaat enige dreiging uit van de verwijzing naar sancties die mogelijk zijn bij het ontbreken van het certificaat, maar het staat adverteerder vrij op deze wijze haar diensten aan te prijzen. Niet in geschil is immers dat deze sancties zullen (kunnen) volgen indien een bedrijf niet over dat certificaat beschikt, zodat daadwerkelijk een noodzaak bestaat om over het bedoelde certificaat te beschikken. Adverteerder mag hierop wijzen. Van intimidatie in de zin van artikel 14 van de Nederlandse Reclame Code is naar het oordeel van de voorzitter daarbij geen sprake.
LS&R 956

Resten MPA in als diervoer verkochte molasse

Hof Amsterdam 15 juli 2014, LS&R 956 (Wyeth/AHP tegen ED&F Man)
Wyeth is een internationaal farmaceutisch bedrijf dat verantwoordelijk is voor wetenschappelijk onderzoek naar en productie van innovatieve farmaceutische producten. In Newbridge, Ierland, heeft Wyeth bij de productie van geneesmiddelen het synthetische hormoon Medroxy Progesterone Acetate (hierna: MPA) gebruikt. Het coaten van deze geneesmiddelen resulteerde in een afvalstroom van suikerwater met sporen van MPA.

Een onderdeel van EDF MAN en wereldwijd marktleider in de handel van molasse, een restproduct bij de suikerproductie, dat onder meer bestemd is voor verwerking in brandstof, briketten en diervoeders. In 2002 is een bodemprocedure tegen Wyeth aanhangig gemaakt. De claime: vergoeding van schade die gestelde werd te zijn geleden als gevolg van van Wyeth afkomstige resten MPA in door [X] als diervoeder verkochte molasse. Volgens [X] had dit geleid tot vruchtbaarheidsproblemen bij varkens en tot het slachten van 50.000 varkens over de gehele varkenssector bezien.

Wyeth legt primair nakoming van de bankgarantieovereenkomst aan haar vordering ten grondslag en subsidiair de stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad vanwege onrechtmatig beslag. Verhaal kosten van in plaats van gelegde conservatoire beslagen gekomen (contra)bankgarantie, gevolgd door vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de hoofdvordering. Beslagen niet onrechtmatig: vordering waarvoor de beslagen waren gelegd was niet volledig ongegrond en de beslaglegging was geen misbruik van recht.
Lees verder

LS&R 955

Geen vernietiging bindend advies opzegging medisch specialist

Hof Arnhem-Leeuwarden 22 juli 2014, LS&R 955 (Stichting Isala Klinieken tegen geïntimeerde)
Een medisch specialist in de Isala Klinieken vordert vernietiging van een bindend advies van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg met betrekking tot de opzegging van zijn toelatingsovereenkomst door de Stichting Isala Klinieken. Het hof beantwoordt de vraag of de gebondenheid van de medisch specialist aan de beslissing van het Scheidgerecht wegens schending van het motiveringsbeginsel en het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn ontkennend. Het hof overweegt daarbij, onder meer onder verwijzing naar het toetsingskader voor vernietiging van het arbitraal vonnis, dat enkel de uiterlijke schijn van een gebrek aan onpartijdigheid of onafhankelijkheid ontoereikend is voor vernietiging van een bindend advies. De vordering tot vernietiging van het bindend advies wordt afgewezen.