LS&R 2262
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
LS&R 2263
4 november 2024
Uitspraak

Octrooi en ABC van BMS op apixaban zijn geldig

 
LS&R 2261
18 oktober 2024
Uitspraak

Eerste vonnis in nietigheidsprocedure over octrooi met betrekking tot enzalutamide

 
LS&R 1036

Overzicht Tuchtrecht april-november 2014

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit onregelmatig te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 028/2014
Klacht tegen bedrijfsarts. Gegrond ter zake van het arbeidsgeschikt verklaren van klager. Ongegrond ter zake van het niet hebben van een klachtregeling. Twijfels over de juistheid van het standpunt van de KNMG en de NVAB met betrekking tot de vraag of de WKCZ van toepassing is op een bedrijfs/verzekeringsarts. Waarschuwing en publicatie.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14100
Klacht tegen tandarts over onjuist/onvoldoende informeren en techniekfout bij aanbrengen implantaat.Verweerder niet op de hoogte van door behandelend tandarts verricht onderzoek. Verweerder heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd. Geen behandelplan. Niet op patiëntenkaart vermeld wanneer welke verrichtingen zijn uitgevoerd. Gegrond. Uit de overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat het implantaat onjuist is geplaatst. Ongegrond.Bij maatregel drie eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen meegewogen. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/029
Klager verwijt de neuroloog dat hij hem een te hoge dosering van een medicijn heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan is klager ineengestort met een hoofdwond tot gevolg waarvoor een opname op de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-209
Klager verwijt de neuroloog dat hij hem een te hoge dosering van een medicijn heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan is klager ineengestort met een hoofdwond tot gevolg waarvoor een opname op de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Berisping.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/299
Klaagster klaagt over de behandeling van haar overleden moeder, hierna patiënte genoemd. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zich te afwachtend heeft opgesteld ten aanzien van patiënte bij wie zij een longontsteking heeft gediagnosticeerd. Patiënte is hierdoor te laat naar het ziekenhuis ingestuurd alwaar zij is overleden. Ongegrond.

ECLI:NL:RBGEL:2014:7266 Rechtbank Gelderland, 19-11-2014, 257302
Koop van standaard softwareapplicaties waarvan de samenstelling van onderdelen op de wensen van koper (eiseres) is afgestemd. Eiseres heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming en dat dit grond was voor ontbinding. Niet gebleken van tijdige en concrete klachten over het geleverde. Geen verzuim.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-262
Klacht tegen een plastisch chirurg. Niet is vast komen te staan dat de arts aan zijn informatieplicht over de ingreep en daarmee verbonden risico’s heeft voldaan: Beweringen arts niet gestaafd door enige aantekening in de status en ontkend door klaagster. De arts kon in redelijkheid besluiten tot de ingreep gelet op onder meer de ernst van de klachten en de duur ervan. Van de operatie had een apart verslag moeten worden opgemaakt, nu klaagster de ingreep onder algehele anesthesie heeft ondergaan. Niet kon worden volstaan met aantekeningen in de decursus en verslaglegging in het EPD. De aantekeningen van de ingreep in de decursus zijn, voor zover zij het vakgebied van de arts betreffen, summier, maar niet kan worden gezegd dat er onvoldoende inhoudelijk verslag is gedaan. Tot slot is niet gebleken dat de arts de bedoeling heeft gehad om klaagster te misleiden met het achteraf opstellen van een operatieverslag. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 065/2014
Klaagster verwijt huisarts en AIOS nalatig en onprofessioneel handelen, het missen van de diagnose diabetes mellitus en het niet insturen naar het ziekenhuis voor aanvullend onderzoek. Het college oordeelt dat het de huisarts en de AIOS niet tuchtrechtelijk te verwijten is dat zij niet bedacht waren op de waarschijnlijkheidsdiagnose diabetes mellitus type 1. Wel tuchtrechtelijk verwijtbaar is de verantwoordelijkheid ten aanzien van lichamelijk onderzoek en rapportage bij dit tweede bezoek aan een arts in korte tijd. Naar vaste jurisprudentie ligt de verantwoordelijkheid voor het handelen van de AIOS in casu bij de huisarts als opleider. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-052
Klacht tegen een orthopedisch chirurg. Onjuiste uitvoering van een operatie van de hallux valgus. Bij beoordeling wordt mede acht geslagen op de geboden voorlichting en nazorg als onlosmakelijk verbonden onderdelen van een operatie. In het dossier ontbreken duidelijke aantekeningen waaruit kan worden afgeleid dat klaagster is gewezen op het risico van artrose en op in acht te nemen (leef)maatregelen.  Geen aanwijzingen voor de aanname dat de operatie onzorgvuldig is uitgevoerd. Wijze waarop nazorg is verleend is wel onzorgvuldig en verwijtbaar. Klacht gegrond voor zover het de voorlichting en nazorg betreft. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.                 

ECLI:NL:TGZREIN:2014:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1477a
Internist wordt verweten dat hij de bevindingen van de radioloog, te weten levermetastasen, als vaststaand aan klaagster heeft medegedeeld, geen twijfels heeft gehad, geen nader onderzoek heeft gedaan en klaagster, gelet op de beperkte levensduurverwachting, voor nazorg naar de huisarts had verwezen, terwijl uit later onderzoek is gebleken dat er slechts sprake was van leververvetting. College oordeelt dat internist enige twijfel had kunnen en moeten hebben en controlemaatregelen had moeten nemen. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en publicatie.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1497
Verpleegkundige wordt grensoverschrijdend gedrag, zowel algemeen als seksueel, verweten alsmede onvoldoende zelfreflectie.Het repeterend seksueel grensoverschrijdend gedrag is voldoende komen vast te staan. De (proces) houding van verweerder waaronder leugenachtig overkomende verklaringen, maken de ontkennende verweren niet bepaald aannemelijk. Ook poging tot seksuele intimidatie via Facebookberichten vormt bevestiging dat verweerder als hulpverlener gevaar oplevert. Doorhaling en publicatie.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/385F
Klaagster, een hoogbejaarde patiënte die in de praktijk van verweerder van de loopband is geslingerd en hierbij ernstig heeft verwond, verwijt verweerder in de kern dat hij als praktijkhoudend fysiothereut geen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen voor  het gebruik van de loopband, waardoor dit ongeval heeft kunnen gebeuren. Gegrond, waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/166F
Klaagster verwijt verweerder dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gegrond, berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-001
Klacht tegen een psychotherapeut. Klachtonderdelen onprofessionele behandeling en onprofessioneel en grensoverschrijdend gedrag gegrond. Geen sprake van misbruik van de positie als psychotherapeut, maar van excessieve contacten en bovenmatige betrokkenheid die een professionele behandelrelatie overstegen, waardoor klaagster in een regressieve toestand is geraakt en de regie over haar leven uit handen heeft gegeven.  Er blijkt niet van een behandelplan na gedegen anamnese, (regelmatige) evaluaties van de behandelingen en van het eventueel bijstellen van de therapie. Verwijzing van klaagster was op zijn plaats geweest. Geen aanwijzingen dat de psychotherapeut op basis van haar bevindingen destijds niet tot de diagnose heeft kunnen komen. Niet gebleken van schending van beroepsgeheim. Geen aanknopingspunten voor betrokkenheid klaagster bij de financiële afwikkeling met de verzekeraar. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-017
Klacht tegen een psychotherapeut ter zake van het indienen van declaraties bij de verzekeraar terwijl van een behandelrelatie geen sprake was. Niet is gebleken van een behandelrelatie. Geen aanwijzingen voor fraude. Niet vast te stellen of er sprake is geweest van titelmisbruik. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13190d
Gynaecoloog wordt verweten dat hij tot tweemaal toe heeft besloten een IUI-behandeling uit te voeren terwijl een zwangerschap bij klaagster na die behandeling zo goed als onmogelijk was. De eerste IUI-behandeling is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, de tweede IUI-behandeling wel. Gegrond. Gelet op de intentie van verweerder geen maatregel.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:335 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.061
De huisarts had een urineweginfectie niet zonder meer mogen uitsluiten bij het ontbreken leukocyten in de urine. De huisarts had in zijn overwegingen mee moeten nemen dat klager mogelijk een urineweginfectie had en had dit ook in zijn verslaglegging moeten neerleggen. Dit geldt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege temeer nu de huisarts tijdens het consult geen andere duidelijke diagnose stelde. Juist bij het ontbreken van een duidelijke diagnose had de optie van een urineweginfectie niet uitgesloten mogen worden en had de huisarts deze mogelijkheid moeten vastleggen. Hierbij acht het Centraal Tuchtcollege voorts van belang dat vooral bij een behandeling op een huisartsenpost van belang is dat een opvolgend behandelaar inzicht heeft in de overwegingen van de voorgaande behandelaar.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:330 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.442
Een verzekeringsarts van het UWV heeft de aangeklaagde psychiater verzocht om klager te onderzoeken in het kader van de beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid. Met de verzending van de rapportage is iets mis gegaan. De klacht houdt –zakelijk weergegeven– in dat de psychiater: 1. klager niet de gelegenheid heeft geboden om op een doelmatige wijze gebruik te maken van het inzage- en correctierecht; 2. op onvoldoende zorgvuldige wijze tot een (gewijzigde) diagnose is gekomen. Daarbij heeft klager erop gewezen dat in 2010 door GGZ de diagnose dysthyme stoornis en ADD is gesteld; en 3.onjuist en onzorgvuldig handelt door de beslissing van de klachtencommissie te negeren. Het RTG oordeelt de klacht deels gegrond (1 en 2) en legt de psychiater de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing wat betreft het eerste klachtonderdeel en verwerpt het beroep voor het overige. De in eerste aanleg opgelegde waarschuwing blijft gehandhaafd.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308c
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog C. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308a
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog A. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308b
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog B. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1450
Neuroloog heeft hersenbloeding gemist door niet alle coupes van de door hem geïnitieerde scan af te wachten, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestond. Het verweer dat hij het druk had, kan geen excuus vormen. Waarschuwing, met publicatie in Medisch Contact.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1454
Cardioloog van EHH heeft onvoldoende onderzoek gedaan om cardiale problematiek uit te sluiten. Anamnese levert voldoende aanknopingspunten op om in de differentiaaldiagnose (atypische) angina pectoris op te nemen evenals coronairspasme. Patiënt heengezonden zonder enige opvolging. Gegevens uit 2006 en 2007 zijn niet representatief meer. Gegrond: berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1496
Huisarts heeft onvoldoende adequaat gereageerd op de gezondheidstoestand van gedetineerde bij aanmelding en binnenkomst in de PI. Medicatieverstrekking en dossiervoering is onzorgvuldig geweest. College volgt IGZ in haar klacht: alle klachtonderdelen gegrond. Ernstige tekortkomingen, inmiddels is organisatie aangepast en verbeterd. Waarschuwing, met publicatie in Medisch Contact.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:94 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/221
Klagers dienen een klacht in over de behandeling van hun overleden zoon, hierna patiënt genoemd. Klagers verwijten de psychiater onder meer dat deze onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de signalen en informatie van klagers die hem bereikten over de verslechtering van de toestand van patiënt, waardoor suïcide niet kon worden voorkomen. Ook is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar het ziektebeeld na de eerdere diagnosestelling en is ten onrechte gestopt met de medicatie en later verkeerde medicatie voorgeschreven. Gegrond, berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1435
Arts-assistent niet zijnde in opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt verweten onvoldoende onderzoek te hebben gedaan bij patiënte en het verzoek om bloed te prikken te hebben genegeerd waardor de lichamelijke problemen van patiënte te laat zijn onderkend. Het ontbreken van een systematische werkwijze in de kliniek kan verweerder niet worden aangerekend.  Reactieve opstelling van verweerder, onvoldoende deugdelijk algemeen onderzoek en dossierstudie. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1440
Tijdens weekendconsult aan HAP ontstaat vervelende sfeer als huisarts vraagt waarom patiënte niet eerder naar de eigen huisarts is gegaan en hij vervolgens uitleg over de rol van de HAP geeft. Voorts heeft huisarts onvoldoende onderzoek gedaan/laten doen waardoor verkeerde diagnose is gesteld. Gelet op hetgeen patiënte aan huisarts heeft medegedeeld behoefde huisarts geen nadere uitleg te geven over de rol van de HAP. Het niet onderkennen van de diagnose longembolie is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel verwijtbaar is dat hij onvoldoende onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13214a
Dermatoloog wordt onder meer verweten dat hij klager niet heeft ingelicht over de werkelijke mogelijke bijwerkingen van de behandeling, geen nazorg heeft verleend, de behandelrelatie heeft opgezegd en zonder toestemming van klager gegevens uit het medisch dossier naar psycholoog en huisarts van klager gestuurd. Geen informed consent. Geen gewichtige reden om behandelrelatie te beëindigen. Verweerder had zich als niet-behandelaar moeten onthouden van het doen van uitlatingen richting de behandelaren van klager. Deels gegrond. Berisping.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 319/2013
Klacht tegen apotheker over levering van voedingssupplementen door echtgenote van de apotheker.Klacht gegrond. Het college legt een berisping op waarbij naast het tekortschieten met betrekking tot de leveringen, communicatie over uitblijvende leveringen en de dubbele facturen vooral de organisatorische verwevenheid van de apotheek met de verkoop van voedingssupplementen bepalend is. Naar buiten toe is die verwevenheid evident, nu met betrekking tot dit product de suggestie wordt gewekt dat het 'van de apotheek komt', waarmee meegelift wordt op de bij apothekers bestaande kwaliteitsnormen, terwijl verweerder geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen voor de activiteiten van zijn echtgenote die (mede) onder de vlag van de apotheek worden verricht.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 043/2013

Klacht tegen tandarts. Gebrek in communicatie over kosten van herstel in verband met eerder gemaakte fout van tandarts. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 242/2013

Klacht gegrond; waarschuwing Huisarts had geen Thyrax voor mogen schrijven wegens verdenking van een traag werkende schildklier op basis van de TSH en fT4 waarden. Bij een TSH kleiner dan 6 mU/l is de kans op klinische hypothyreoïdie niet verhoogd ten opzichte van euthyreoïdie.De TSH en fT4 waarden verklaarden het oedeem bij de jonge patiënt niet. Er was een evidente discrepantie tussen de TSH/T4 uitslag en de kliniek. Verweerder had attent moeten zijn op het lage eiwit en albuminegehalte waarvan de uitslagen waren voorzien van een *, hetgeen betekent dat de gevonden waarden afwijkend zijn. Bovendien was de afwijking bij vervolgonderzoek groter geworden.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:328 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.477

Betreft klacht tegen psychiater nadat patiënte naakt in een separeerruimte is geplaatst. De klacht betreft het ontbreken van cameratoezicht in de separeerruimte en het separeren zonder (scheur)kleding of deken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, overwegende dat niet is gebleken dat de zwaarwegende beslissing om naakt te separeren zeer zorgvuldig, weloverwogen én na beoordeling door een psychiater c.q. arts, die klaagster ook daadwerkelijk gezien heeft, tot stand is gekomen en legt de psychiater de maatregel van waarschuwing op. De psychiater komt daartegen in beroep. Het Centraal Tuchtcollege acht het beroep gegrond en verklaart het door het Regionaal Tuchtcollege gegrondverklaarde klachtonderdeel in hoger beroep alsnog ongegrond.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/013

Klager verwijt de neuroloog dat hij zonder zijn toestemming aan het Centraal Bureau Rijvaardigheid schriftelijk heeft geadviseerd aan hem geen rijbewijs te verlenen in verband met zijn neurologische conditie. De neuroloog heeft in deze brief geschreven dat klager op de hoogte is van zijn standpunt hieromtrent en dat deze zijn toestemming voor het verzenden van de brief heeft gegeven, klager betwist dit. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 236/2013

Klacht tegen psychiater. Dwangbehandeling in forensisch psychiatrisch centrum. Vereisten artikel 26 en artikel 16b onder a BVT. I.c. niet aan vereisten voldaan.Berisping.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:321 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.346

De klacht is gericht tegen een anesthesioloog. Bij patiënt is diagnose longkanker gesteld in de laatste fase. De patiënt is onder behandeling van de pijnpoli van een ziekenhuis waar zijn echtgenote werkzaam is als IC-verpleegkundige. De aangeklaagde anesthesioloog is ook werkzaam in dit ziekenhuis en kende de patiënt persoonlijk. De anesthesioloog heeft nacontact met de verpleegkundige morfinetoediening d.m.v. een perfusorpomp voorgeschreven en in een later stadium toediening van een dormicum m.b.v. een tweede perfusorpomp. De patiënt is inmiddels overleden. De Inspectie verwijt de aangeklaagde anesthesioloog - zakelijk weergegeven - dat hij :  1. de indicatiestelling voor palliatieve sedatie, zoals gedaan door de verpleegkundige, heeft gevolgd uitsluitend op basis van de weergave van de toestand van de patiënt door de verpleegkundige , zonder de patiënt zelf te zien of te spreken. Niet duidelijk is geworden of, en zo ja in hoeverre de patiënt betrokken is geweest bij deze indicatiestelling;  2. heeft meegewerkt aan de uitvoering van palliatieve sedatie door morfine voor te schrijven zonder patiënt te zien of te spreken. Tevens heeft hij met de verpleegkundige overlegd over het toedienen van dormicum (maar stelt in dit verband het recept hiervoor niet te hebben uitgeschreven); 3. in het medisch dossier van de patiënt geen aantekening heeft gemaakt van het telefonisch overleg tussen hem en de verpleegkundige, de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen; 4. na het overleg met de verpleegkundige en het voorschrijven van de medicatie geen enkele bemoeienis meer heeft gehad met de uitvoering van de palliatieve sedatie en daarbij ook niet aanwezig was; 5. de verpleegkundige niet heeft gewezen op de ”Richtlijn palliatieve sedatie” en de eisen die de richtlijn stelt aan het uitvoeren van de palliatieve sedatie. Het RTG legt de anesthesioloog de maatregel van waarschuwing op alsmede de publicatie van de beslissing zodra zij onherroepelijk is geworden.Het CTG vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarbij aan de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd en legt de arts de maatregel van berisping op.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/406T

Klaagster verwijt de tandarts die werkzaam is in een orthodontiepraktijk dat zij op onzorgvuldige wijze behandeld is, waardoor ze te kampen heeft met pijn en ongemak en ten onrechte na de verhuizing van de praktijk niet is overgedragen aan een andere orthodontiepraktijk. Gegrond, gedeeltelijke ontzegging.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/316T

Klaagster dient een klacht in over de behandeling van haar minderjarige zoontje, hierna patiënt genoemd. Klaagster verwijt de tandarts dat hij op onzorgvuldige wijze tandheelkundige zorg heeft verleend aan patiënt, door niet te willen kijken naar de afgebroken linkervoortand van patiënt, maar het consult telefonisch af te doen. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:96 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 20013-158a

Klacht van de Inspectie tegen een verpleegkundige dat deze ten onrechte niet de dienstdoende arts heeft geconsulteerd ter zake van een ingeslotene in vreemdelingenbewaring die onlangs een zelfmoordpoging had gedaan en onvolledig verslag heeft gelegd van hetgeen in het gesprek met de ingeslotene aan de orde is geweest.De conclusie op basis van beperkte informatie en het gesprek met de ingeslotene, die een rustige indruk maakte, dat deze naar een gewone cel kon en dat er geen acuut gevaar was heeft een onvoldoende basis. Er is onvoldoende doorgevraagd en onderzoek gedaan en er zijn te snel conclusies getrokken. Een verpleegkundige dient terughoudend te zijn bij de inschatting van de gemoedsgesteldheid van een ingeslotene, omdat dit in beginsel niet tot zijn deskundigheid behoort. Zonder uitgebreide (achtergrond)informatie is een verpleegkundige hiertoe in ieder geval niet bekwaam en bevoegd. Aan de andere kant heeft de organisatie de verpleegkundige met werkzaamheden belast waartoe deze in beginsel niet bevoegd en bekwaam was, terwijl ook is  nagelaten om de verpleegkundige deugdelijk te informeren, terwijl de informatie intern wel beschikbaar was. Klacht gegrond, maar geen oplegging van een tuchtmaatregel

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-158b

Klacht van de Inspectie tegen een verpleegkundige dat deze ten onrechte niet de dienstdoende arts heeft geconsulteerd ter zake van een ingeslotene in vreemdelingenbewaring die onlangs een zelfmoordpoging had gedaan en onvolledig verslag heeft gelegd van hetgeen in het gesprek met de ingeslotene aan de orde is geweest.De conclusie op basis van beperkte informatie en het gesprek met de ingeslotene, die een rustige indruk maakte, dat deze naar een gewone cel kon en dat er geen acuut gevaar was heeft een onvoldoende basis. Er is onvoldoende doorgevraagd en onderzoek gedaan en er zijn te snel conclusies getrokken. Een verpleegkundige dient terughoudend te zijn bij de inschatting van de gemoedsgesteldheid van een ingeslotene, omdat dit in beginsel niet tot zijn deskundigheid behoort. Zonder uitgebreide (achtergrond)informatie is een verpleegkundige hiertoe in ieder geval niet bekwaam en bevoegd. Aan de andere kant heeft de organisatie de verpleegkundige met werkzaamheden belast waartoe deze in beginsel niet bevoegd en bekwaam was, terwijl ook is  nagelaten om de verpleegkundige deugdelijk te informeren, terwijl de informatie intern wel beschikbaar was. Klacht gegrond, maar geen oplegging van een tuchtmaatregel.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1484

Klager, zwager van de (overleden) patiënt en wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige zoon van de patiënt, verwijt de huisarts dat zij ondanks vele alarmsignalen niet adequaat heeft ingegrepen en gereageerd op alarmsignalen met betrekking tot de zwaar depressieve patiënt met drankmisbruik en een kort lontje en de zorg voor zijn zoon. De keuzes in de zorg voor de patiënt kunnen de huisarts niet tuchtrechtelijk worden verweten. In de zorg voor de zoon, eveneens haar patiënt, had de huisarts de KNMG Meldcode Kindermishandeling 2012 moeten volgen. De huisarts heeft te lang geprobeerd de problemen zelf op te lossen. Deels gegrond; waarschuwing.


ECLI:NL:TGZREIN:2014:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1459a

Klager verwijt de dienstdoende huisarts dat hij onvoldoende zorg heeft betracht jegens patiënte door summier en niet lege artis (zittende houding) buikonderzoek te doen en haar niet meteen naar de neuroloog, maar eerst naar haar eigen huisarts te verwijzen. Patiënte is later die dag overleden aan een septische shock op basis van uitgebreide intestinale ischemie dunne darm. Buikonderzoek onzorgvuldig. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1486

Verpleegkundige, werkzaam in de thuiszorg, heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Strafrechtelijke veroordeling tot -onder meer- ontzetting van bevoegdheid tot inschrijving reeds ten uitvoer gelegd. Eigen uitschrijving uit BIG-register door verweerder. Klacht gegrond, doch vanwege bijzondere omstandigheden, ziet het college af van het opleggen van verbod tot herinschrijving.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1455

Psychiater heeft zonder klager ooit te hebben gezien of gesproken een derde (dermatoloog) geadviseerd om klagers huisarts en zijn behandelend psycholoog te informeren, met een medicatieadvies. Door zijn telefonische mededelingen aan de dermatoloog heeft verweerder zijn beroepsgeheim geschonden. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-104

Klacht tegen een chirurg. Onvoldoende medische redenen aanwezig om bij werkdiagnose aneurysma in avond of nacht echo-onderzoek uit te stellen tot de volgende dag. Na vaststelling aneurysma bij echo was aansluitend CT-scan nodig, omdat ruptuur niet kon worden uitgesloten. Op deze onderdelen klacht gegrond. Ongegrond de klacht over het niet volledig informeren van de zoon van patiënt, nu patiënt zelf voldoende was geïnformeerd. Ook ongegrond de klacht over andere pijnbestrijding dan morfine en over planning tijdstip operatie. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-227

Klacht tegen een psychiater over rapport uit 2008 in verband met geschil arbeidsongeschiktheid klager. Diagnose op basis van de DSM-IV-TR-classificatie. De arts kon in redelijkheid niet tot de diagnose ‘nagebootste stoornis’ komen, althans het rapport is op dit punt onvoldoende onderbouwd; hij kon in redelijkheid de diagnose ‘PTSS’ niet afwijzen zonder een uitvoeriger motivering. Wel voldoende argumenten voor de gestelde de diagnose ‘persoonlijkheidsstoornis NAO’. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 215/2013

Klager verwijt verpleegkundige schending van het beroepsgeheim en bijdragen aan bewijs tegen hem in het kader van de strafzaak toen de verpleegkundige hem bezocht op het politiebureau in het kader van de crisisdienst. Waarschuwing en publicatie vloeit voort het feit dat de verpleegkundige aan de verbalisant in vertrouwen verstrekte informatie heeft gegeven die valt onder het beroepsgeheim.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:299 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.427

Klacht tegen verpleegkundige. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)verwijt de aangeklaagde verpleegkundige dat zij een alcoholprobleem heeft dat zij niet, althans onvolledig onder controle kan krijgen hetgeen ertoe geleid heeft dat zij op diverse momenten haar beroep uitoefende onder invloed van alcohol met alle potentiële gevolgen voor de patiëntenzorg van dien. De verpleegkundige heeft hiermee gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten. Het RTG besluit tot doorhalingvan de inschrijving in het BIG-register met publicatie nadat de beslissing onherroepelijk is geworden . Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing en besluit de verpleegkundige voorwaardelijk te schorsen voor de periode van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:306 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.458

Klacht tegen een cardio thoracale chirurg. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het principaal hoger beroep dient te worden verworpen en dat het incidenteel hoger beroep slaagt, voor zover het Regionaal tuchtcollege de klachtonderdelen 7 en 10 gegrond heeft verklaard. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de chirurg voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van waarschuwing opgelegd. Alhoewel het Centraal Tuchtcollege in het incidenteel hoger beroep minder klachtonderdelen gegrond heeft bevonden, acht ook het Centraal Tuchtcollege deze maatregel passend en geboden gezien het tuchtrechtelijk verwijt dat de chirurg is te maken.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-259

Klacht tegen een verzekeringsarts dat hij geen zorgvuldige anamnese heeft verricht. De arts had eerst medische informatie moeten opvragen bij de behandelende sector alvorens hij een oordeel kon vormen over de beperkingen van klager. Nu hij dit heeft nagelaten heeft hij zijn conclusie in zijn onderzoeksverslag onvoldoende onderbouwd. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 188/2013

Klacht tegen gynaecoloog. Kind overleden bij bevalling. Te afwachtend beleid bij in beginsel vaginale bevalling met bijstimulering bij een kind in onvolkomen stuitligging met verslechterende CTG’s. OK-team ten onrechte niet stand by laten staan, waardoor vertraging voordat sectio kon plaatsvinden. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-212

Klacht van de Inspectie tegen een GZ-psycholoog. De psycholoog heeft volgens eigen werkwijze en niet conform de geldende beroepsnormen, protocollen/richtlijnen en wettelijke verplichtingen gehandeld. De diagnostiek en behandeling niet duidelijk onderscheiden. Niet direct een plan van aanpak opgesteld en geïnformeerd wanneer patiënte een tweedelijns behandeling zou kunnen krijgen en tot die tijd de behandelperiode op een deskundige wijze overbrugd. Niet direct met de huisarts van patiënte overlegd over haar toestand. De problematiek van patiënte niet systematisch in kaart gebracht. De wijze van behandeling  niet afgestemd op de draagkracht van patiënte. Dossiervoering zwaar onder de maat. Na stopzetting van de behandeling door patiënte de bevindingen niet aan de huisarts teruggekoppeld. Eerder gegronde uitspraken door het College van Toezicht van het NIP. Doorhaling en schorsing met onmiddellijke ingang.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 192/2013

Klacht tegen psychiater betreffende de wijze van het beëindigen behandelingsovereenkomst na een geweldsincident en het opleggen van een terreinverbod. Wijze van beëindiging niet zorgvuldig. Klaagster niet-ontvankelijk terzake van de klacht betreffende terreinverbod. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:96 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 087/2013

Patiënt met schouderklachten na val met gestrekte armen. Huisarts zit in groepspraktijk. Patiënt eerst door collega gezien: diagnose bursitis. Volgend consult bij verweerster.Niet gebleken van voldoende adequaat anamnestisch en lichamelijk onderzoek door verweerster. Zij heeft de gestelde diagnose zonder duidelijk geworden onderzoek en/of overwegingen gehandhaafd. Evenmin blijkt niet van enig beleid ten aanzien van begeleiding van patiënt.Voorts heeft verweerster, zonder klager te zien en zelf te spreken, een tweede corticosteroïd injectie geadviseerd nadat klager telefonisch contact met de assistente had.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 276/2013

Verweerder is ca. 1 dag per week als arts werkzaam in huisartsenpraktijk. Verricht daar werkzaamheden, onder meer het geven van corticosteroïd injecties na verwijzing door huisarts. Ondanks eigen verantwoordelijkheid voor toediening corticosteroïd injectie, mocht verweerder in beginsel afgaan op het door de verwijzer ingezette beleid. Pas als voorafgaand aan het geven van de injectie is gebleken van feiten of omstandigheden die hem er van hadden moeten weerhouden zulks te doen, zou van verwijtbaar handelen sprake kunnen zijn. Dat is gesteld noch gebleken. Verweerder heeft van de (tweede) toediening van een corticosteroïd injectie, noch ter zake van het door hem gestelde voorafgaande onderzoek, noch ter zake van de gegeven injectie, notities gemaakt. Verweerder is daardoor, alsook door in de status niets te noteren, in tuchtrechtelijke zin te kort geschoten.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 277/2013

Klacht gegrond: wa

LS&R 1041

Geen overtreding Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen door agent

CBb 3 november 2014, LS&R 1041 (Minister VWS tegen agent)
Agent. Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Agent voor een aantal buitenlandse fabrikanten (principalen) van grondstoffen voor de levensmiddelen- en farmaceutische industrie en vertegenwoordigt enkele loonfabrikanten (principalen) van halffabrikaten bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen of halffabrikaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] in beroep met succes betoogd dat zij geen levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002 is, nu slechts sprake is van een kantoor. Er worden door [naam 1] geen levensmiddelen geproduceerd, verwerkt of gedistribueerd. Daarmee is [naam 1] ook geen exploitant. De veiligheid van de producten is gegarandeerd nu [naam 1], die bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen en de verwerking daarvan door levensmiddelenbedrijven aan levensmiddelenbedrijven en fysiek geen contact heeft met de producten waarvoor bemiddeld is, bij haar activiteiten geen risico’s voor de voedselveiligheid genereert en de andere betrokken partijen allen HACCP gekwalificeerde bedrijven zijn. Door de kantoorfunctie als bemiddelaar is er bij de activiteiten van [naam 1] geen sprake van risico’s voor de voedselveiligheid. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam 1] artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 niet heeft overtreden, zodat de minister niet bevoegd was hiervoor aan [naam 1] een boete op te leggen. Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.

3.5 Anders dan de rechtbank is het College van oordeel dat [naam 1] wel is aan te merken als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002. Hierbij neemt het College in aanmerking dat gelet op de door [naam 1] verrichte activiteiten, zoals ter zitting door haar nader toegelicht, zij als onderneming actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen. [naam 1] heeft als rechtspersoon de leiding over deze onderneming en is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften. Deze verantwoordelijkheid volgt uit artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 en sluit aan bij de in artikel 3 van diezelfde verordening neergelegde algemene verplichting, op grond waarvan de exploitant ervoor moet zorgen dat alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen die hij onder zijn beheer heeft, voldoen aan de vastgestelde toepasselijke hygiënevoorschriften.

3.6 Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 1] geen exploitant is van een levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002. De hiertegen gerichte hogerberoepsgrond van de minister slaagt.

3.7 Uit evengenoemde bepalingen vloeit evenwel ook voort dat de verplichting van de exploitant ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de toepasselijke hygiënevoorschriften zich slechts uitstrekt tot de bedoelde stadia, voor zover zij die stadia onder haar beheer heeft.
Voor het College is komen vast te staan dat de ondernemingsactiviteiten van [naam 1] niet de behandeling van levensmiddelen betreffen. [naam 1] bemiddelt slechts daarbij. Het beheer van [naam 1] over de in artikel 3 van Verordening 852/2004 genoemde stadia is dan ook beperkt. Naar het oordeel van het College beperkt dit derhalve ook haar zorgplicht. Gelet hierop vallen de werkzaamheden van [naam 1] dan ook niet onder de handelingen waarop Bijlage 1 bij Verordening 852/2004 ziet.
Voor zover het de minister in dit geval gaat om de traceerbaarheid van levensmiddelen blijkt uit de punten 20 en 21 van de considerans van Verordening 852/2004 dat die traceerbaarheid is geregeld in Verordening 178/2002. De HACCP-beginselen waarop artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 betrekking heeft, zien hier niet op.

3.8 Gelet op het vorenstaande is het College met de rechtbank van oordeel dat [naam 1] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004. Het in artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen bepaalde is dan ook niet overtreden, zodat de minister niet bevoegd was [naam 1] ter zake daarvan een boete op te leggen.

LS&R 1040

Vragen aan HvJ EU over beroepsmatig chemisch product invoeren en aangifteplicht

Prejudiciële vragengesteld aan HvJ EU LS&R 1040, C-472/14 (Canadian Oil Company Sweden et Rantén)
Anders Rantén is (als werknemer van medeverzoekster Canadian Oil) veroordeeld wegens invoer van (milieu)gevaarlijke stoffen (jaar 2010) zonder aangifte te doen bij het productenregister (de ZWE inspectie). Zowel verzoeker als verzoekster wordt een boete opgelegd.

Verzoekers gaan in beroep omdat de verplichting om aangifte te doen in strijd zou zijn met het vrije verkeer van stoffen die onder de REACH-verordening vallen (artikel 128.2). Door de eraan verbonden kosten vormt de verplichting een verboden handelsbelemmering, want verzoekers zien geen geoorloofde belemmering in de zin van artikel 36 (gerechtvaardigd uit hoofde van onder meer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen of dieren. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen).

Verweerder (OM) is het met de oordelende rechter eens dat de Zweedse regels voor wat betreft de vereiste aangifte niet strijdig zijn met EU-recht. Het verwijzende Zweedse Hooggerechtshof oordeelt dat het productenregister verschillende doeleinden dient, onder meer als basis voor toezicht. Niet alleen uit veiligheidsoverwegingen, maar ook ten behoeve van invordering van heffingen op chemische stoffen. Het register wordt ook gebruikt voor statistische doeleinden, als basis voor het nastreven van milieudoelstellingen. Hij constateert dat het voor registratie in het Zweeds register strengere eisen gelden dan in het REACH-systeem, en concludeert dat de Zweedse regels over het productenregister buiten het door REACH geharmoniseerde gebied vallen. Aangezien artikel 128 REACH en VWEU 34/36 zoals aan de orde in deze zaak nog niet door het HvJEU zijn behandeld stelt hij de volgende vragen:

Vraag 1: Is het in strijd met REACH dat degene die beroepsmatig in Zweden een chemisch  product invoert – waarvoor een registratieplicht bestaat op grond van REACH –, daarvan ingevolge Zweedse bepalingen aangifte moet doen bij Kemikalieinspektionen met het oog op registratie in het Zweedse productenregister?
Vraag 2: Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt, is de Zweedse aangifteplicht dan in strijd met artikel 34 VWEU, met inachtneming van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 36?

LS&R 1029

Jurisprudentielunch octrooirecht 2014

Holiday Inn - Amsterdam, woensdag 17 december 2014, 12.00 - 15.15 uur
Dé jaarlijkse bijeenkomst over octrooirechtjurisprudentie. Bart van den Broek en Simon Dack bespreken met u een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO-punten).
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Bart van den Broek & Simon Dack, Hoyng Monegier LLP
13.30 – 13.45 uur pauze
13.45 – 15.15 uur Simon Dack & Bart van den Broek, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Onder meer de volgende onderwerpen en uitspraken komen aan bod:
Beschermingsomvang - HR, IEF 13726 (Medinol/Abbott)
Inventiviteit - HR, IEF 14252 (Leo/Sandoz -inventiviteit) en
FRAND - Rb Den Haag, IEF 14323 (Vringo/ZTE) en EC, IEF 13801/13804 (Motorola/Samsung)

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
3 Punten voor de BMM-opleiding (pilot)

Locatie
Holiday Inn, De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeergarage onder Holiday Inn.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

LS&R 1039

'Voor de operatie geen klachten, daarna wel' voldoet niet aan stelplicht

Hof 's-Hertogenbosch 18 november 2014, LS&R 1038 (Stichting VieCuri/geïntimeerde)
Medische aansprakelijkheid. Omvang stelplicht. De enkele stelling: ‘voor de operatie had ik klachten niet en na de operatie wel’ is onvoldoende. Vermelding medische term in patiëntendossier betekent niet dat arts de complicatie niet in begrijpelijke woorden aan patiënt heeft uitgelegd.

Inzake stelplicht:

3.5.2. De enkele, door Viecuri aangehaalde overweging van de kantonrechter dat in beginsel de (enkele) stelling “voor de operatie had ik de klachten niet en na de operatie heb ik de klachten wel” voldoende is voor het instellen van een vordering op grond van een beweerdelijke medische fout, is in zijn algemeenheid onvoldoende en bovendien niet van toepassing in deze zaak. Onder bijzondere omstandigheden kan een dergelijke zeer beperkte stelling wellicht voldoende zijn, maar in dit geval heeft [geïntimeerde] wel degelijk meer stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Hij heeft gesteld dat hij niet vooraf naar behoren is geïnformeerd over de risico’s van de TURP ingreep en met name niet is gewaarschuwd voor een risico op impotentie, en dat [appellant] andere technieken en ingrepen had moeten overwegen en met [geïntimeerde] had moeten bespreken. Over de uitvoering van de operatie heeft [geïntimeerde] gesteld dat deze niet lege artis is uitgevoerd, en dat [appellant] wat meer dan vooraf besproken van de prostaat heeft weggesneden, waarbij kennelijk de zenuwen zijn beschadigd (aansprakelijkstelling van 8 oktober 2010). Daarmee heeft [geïntimeerde] aan zijn stelplicht voldaan.

Inzake uitleg medische term:

3.6.2. Uit het enkele feit dat in het patiëntdossier een medische term is opgenomen om vast te leggen waarover de arts met de patiënt heeft gesproken kan niet worden afgeleid dat die term door de arts niet in begrijpelijke woorden aan de patiënt is uitgelegd. Het is volstrekt logisch en begrijpelijk dat een arts zich beperkt tot de vermelding van de medische term en in het patiëntdossier niet in detail aangeeft hoe hij een en ander aan de patiënt heeft uitgelegd. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dat in dit geval niet is gebeurd. Het hof gaat er daarom vanuit [appellant] ook [geïntimeerde] in begrijpelijke woorden heeft voorgelicht en hem in eveneens begrijpelijke woorden heeft uitgelegd wat de term retrograde ejaculatie inhoudt. Het andersluidende oordeel van de kantonrechter kan om die reden geen stand houden.
LS&R 1038

Brief NZa aan KNGF bevat geen besluiten

CBb 30 oktober 2014, LS&R 1038 (KNGF tegen NZa)
Wet marktordening gezondheidszorg. Is brief NZa aan KNGF besluit? Is KNGF ontvankelijk? Restitutietarief. Aanspraken gespecialiseerde fysiotherapie. Polisoverschrijdende tarieven. Onderbouwing tarieven. Landelijke kwaliteitsindicatoren.

2.3 Het College is van oordeel dat de reactie van verweerster op dit onderdeel niet is aan te merken als een publiekrechtelijke rechtshandeling , omdat met de reactie geen rechtsgevolgen zijn beoogd, noch daaruit voortvloeien. Deze reactie is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Het beroep van appellant, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van verweerster over de hoogte van de restitutietarieven, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.3 Het College overweegt dat appellant zijn stelling dat een aantal zorgverzekeraars in strijd met artikel 11 Zvw de wettelijke aanspraak op bepaalde vormen en/of de omvang van gespecialiseerde fysiotherapie heeft beperkt, zoals manuele therapie of kinderfysiotherapie, niet heeft onderbouwd met concrete voorbeelden van gedragingen waaruit blijkt dat artikel 11 Zvw is overtreden. Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerster deze stelling van appellant op goede gronden niet heeft aangemerkt als een verzoek tot handhaving. Nu de stelling van appellant dus niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, is de reactie van verweerster wat dit onderdeel betreft, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb aan te merken, en dient het beroep van appellant op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.5 Het College overweegt voorts dat het verzoek van appellant voor zover dat ziet op een gesteld handelen in strijd met artikel 40 Wmg, betrekking heeft op een door appellant gesteld handelen van een verzekeraar tegenover consumenten en verzekerden. Naar het oordeel van het College raakt zodanig handelen de individuele fysiotherapeut niet rechtstreeks en daarmee ontbeert ook appellant voldoende rechtstreeks belang bij het verzoek en kan dit verzoek van appellant niet als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb worden beschouwd. Dat betekent dat hetgeen verweerster hierover in de brief van 2 juli 2012 heeft vermeld geen besluit is. Het beroep van appellant dient op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard.
LS&R 1037

Prijsvraag toegestaan mits transparant gefinancierd

CGR Codecommissie 17 oktober 2014, LS&R 1037 AA14.074 (Prijsvraag)
Positief advies. [X] heeft een prijsvraag op het terrein van [zorg Y] uitgeschreven. Samenwerkingsverbanden van beroepsbeoefenaren op dit gebied hebben in dat kader de mogelijkheid gehad een projectvoorstel in te zenden dat het betreffende collectief graag in hun eigen praktijk ten uitvoer zou willen brengen. Doelstelling van de prijsvraag is kort gezegd het optimaliseren van [zorg Y] en het stimuleren van innovatieve projecten op dit terrein, maar ook het bevorderen van lange termijnrelaties tussen [X] enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds. Afspraken omtrent die sponsoring worden voorafgaand in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd, waarin onder meer de rechten en verplichtingen van alle betrokken partijen worden opgenomen.

Het toetsingskader is hier paragraaf 6.5. van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, die specifiek bepalingen bevat met betrekking tot sponsoring van projecten. In het bijzonder artikel 6.5.5. omschrijft wanneer dergelijke sponsoring in beginsel is toegestaan.

Het eerste criterium is of de ondersteuning betrekking heeft op innovatieve en/of kwaliteitsverbeterende activiteiten. Reeds in de overgelegde Algemene Voorwaarden waarmee iedere inzender zich akkoord heeft verklaard wordt deze eis expliciet gesteld, en de Codecommissie wil op basis van de overgelegde onderscheidenlijke projectvoorstellen wel aannemen dat daaraan ook daadwerkelijk invulling is gegeven door de hiervoor genoemde projectinzenders. Een en ander geldt voor alle genomineerde projecten in gelijke zin voor het tweede criterium dat artikel 6.5.5. stelt, namelijk dat de ondersteuning directe of indirecte verbetering van zorg aan patiënten tot doel heeft. In zoverre kan dus reeds thans worden geoordeeld dat in ieder geval aan deze eisen is voldaan en de voorgestelde sponsoring dus is toegestaan.

Minder duidelijk is dat echter als het gaat om onderdeel c. van artikel 6.5.5., waaruit volgt dat sponsoring slechts is toegestaan indien de betreffende activiteiten niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd. Het is immers niet de bedoeling dat sponsoring in de vorm van additionele financiering leidt tot besparing en dus tot mogelijk (niet toegestane) persoonlijke bevoordeling van de gesponsorde. Deze voorwaarde is weliswaar expliciet opgenomen in de voornoemde Algemene Voorwaarden, maar uit de informatie die omtrent de onderscheidenlijke projecten is verstrekt kan de Codecommissie niet opmaken of de ingediende projecten nu wel of niet op andere wijze (deels) gefinancierd worden. Uit de voor deelname verplichte acceptatie van de Algemene Voorwaarden door de betrokken inzenders kan echter wel - zij het met enige voorzichtigheid - worden afgeleid dat in geval van uitkering van het sponsorbedrag er geen sprake is van ongewenste additionele financiering in strijd met deze bepaling. Daarbij speelt ook een rol dat het gaat om projecten die ogenschijnlijk niet tot de normale praktijk- of bedrijfsvoering behoren en dat er kennelijk geen sprake is van financiering van reeds op andere wijze regulier gefinancierde arbeidsplaatsen. De Codecommissie neemt dan ook aan dat ook aan de derde voorwaarde van artikel 6.5.5. is voldaan. Mocht dat bij het winnende project uiteindelijk niet het geval blijken te zijn, dan dient de Codecommissie daar alsnog over geïnformeerd te worden.

De Codecommissie gaat ervan uit dat, zoals [X] ook heeft aangegeven, de afspraken met de uiteindelijke winnaar voorafgaand aan de sponsoring schriftelijk in een overeenkomst worden vastgelegd, op de wijze als in artikel 6.5.6. omschreven.

Met het voorbehoud dat het winnende project uiteindelijk niet volledig op andere wijze wordt gefinancierd, althans dat het uit te keren sponsorbedrag slechts de niet reeds door gedeeltelijke reguliere financiering gedekte kosten mag betreffen, luidt het advies gegeven al het voorgaande positief.
LS&R 1035

Hof bevestigt afwijzing inbreuk op rivastigminepleisters

Hof Den Haag 18 november 2014, LS&R 1035 (Novartis tegen Alvogen e.a.)
Uitspraak ingezonden door Marleen van den Horst, Claudia Zeri, Barents Krans en René Raggers, EP&C. Hoger beroep tegen kort geding [IEF 13378]. Novartis is houdster van octrooi EP 2 292 219 voor een pleister voor vertraagde afgifte van rivastigmine, een geneesmiddel tegen dementie/Alzheimer. Eerdere afwijzing in kort geding van inbreukverbod wordt door het hof bevestigd. Het Hof oordeelt dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi gelezen in de ruime zin als door Novartis gewenst een in te stellen nietigheidsprocedure of de oppositieprocedure niet zal overleven wegens ongeoorloofd toegevoegde materie.

4.10. De conclusie luidt zodoende dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi gelezen in de ruime zin als door Novartis gewenst een in te stellen nietigheidsprocedure of de oppositieprocedure niet zal overleven. Indien is uit te gaan van een zodanig beperktere lezing van de conclusie dat het octrooi geen gevaar loopt te worden vernietigd op grond van ontoelaatbare toegevoegde materie in de hiervoor bedoelde zin, dan dient die lezing in elk geval te worden beperkt tot de toepassing van de aanvangsdosering rivastigmine (als gedefinieerd in conclusie 1) in een TTS met speciale kleeflaag die zowel een siliconen polymeer als tackifier bevat. Voor zover Alvogen e.a. tegen het aldus beperkt te lezen octrooi nog andere toegevoegde materie- of verdere geldigheidsbezwaren hebben, kunnen deze gelet op het in r.o. 4.11 hierna te geven voorlopig oordeel in het midden blijven.

Inbreuk
4.11. Novartis heeft in het kader van dit kort geding niet aannemelijk gemaakt dat van een kleeflaag met zowel siliconen polymeer als tackifier bij het Permente product sprake is. Alvogen e.a. hebben de inbreuk gemotiveerd betwist en aangegeven dat geen sprake is van een siliconenolie (als tackifier) en dat de kleeflaag van het Permente product voor 100% uit siliconenepolymeer bestaat (zie conclusie van antwoord in hoger beroep, voetnoot 15, p. 38 en pleitnota in eerste aanleg, voetnoot 3, p. 11), derhalve zonder enige tackifier, zo begrijpt het hof. Novartis heeft daartegenover geen analyse van de samenstelling van de Permente pleister gesteld die aannemelijk zou maken dat er wel sprake is van een tackifier. Van inbreuk kan voorshands oordelend dan ook geen sprake zijn.

Buitenlandse uitspraken
4.12. Het hof realiseert zich dat met dit oordeel wordt afgeweken van een aantal uitspraken van buitenlandse rechters. Overwogen wordt dat door een aantal van die rechters geen wezenlijke toets van de geldigheid van het octrooi is uitgevoerd (de Italiaanse en Roemeense rechters) terwijl in het Deense vonnis het hiervoor geschetste verband tussen de TTS met kleeflaag en de hoge aanvangsdosis niet lijkt te zijn gelegd (p. 77 van de Engelse vertaling van dat vonnis). De Oostenrijkse rechter lijkt ook niet stil te hebben gestaan bij toegevoegde materie . Het hof van beroep te Brussel is van oordeel dat (zelfs indien de ruime uitleg van Novartis zou worden gevolgd, zo begrijpt dit hof) de inbreuk onvoldoende is aangetoond, zodat het deze vraag niet behoefde te beantwoorden. De Spaanse rechter kwam evenmin aan deze vraag toe omdat hij geen inbreuk aannam daar hij van oordeel was dat de TTS van conclusie 1 dient te voldoen aan alle kenmerken als in het slot van de conclusie zijn opgenomen. Anders gezegd, de Spaanse rechter zag de conclusie niet als een TTS met aanvangsdosis die wordt bepaald door een “referentiepleister” (TTS#2) maar vond dat deze in wezen beperkt was tot TTS#2. Het Duitse Landesgericht Düsseldorf heeft de inbreukvordering als “einstweilige Verfügung” geweigerd met een zelfde type redenering als dit hof. Ook de Duitse rechter ziet een verband tussen de structuur van de TTS (met kleeflaag) en het doseringsregime, zie p. 18 van die uitspraak, waarin het volgende wordt overwogen ten aanzien van de vakman die WO 407 leest: “Er gelangt aber nicht ohne weitere Uberlegungen zu dem Schluss, dass das Dosierungsschema unabhangig von der Struktur des TTS gewahrleistet werden kann.”.
LS&R 1034

Cranberry extract kan geen urine infecties genezen

RCC 29 september 2014, LS&R 1034 (CranMed Forte)
Aanbeveling. Uiting: CranMed Forte is bedoeld voor de behandeling van urine infecties in de blaas (veroorzaakt door E.Coli) en preventie van terugkerende urine infecties (blaasontsteking).
De klacht: Het betreft een middel dat “Behandeling van de urine infecties in de blaas” claimt terwijl dit niet het geval is. Klaagster is van mening dat dit product, een cranberry extract, een blaasontsteking slechts kan voorkomen en niet kan genezen/behandelen en dat dit laatste ook niet gepretendeerd mag worden nu dit gevaarlijk zou kunnen zijn.
De beslissing: De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Het oordeel van de Commissie:

1) De klacht heeft betrekking op reclame voor een medisch hulpmiddel als bedoeld in de Wet op de medische hulpmiddelen. Dat sprake is van een medisch hulpmiddel blijkt uit de etikettering. Deze etikettering voldoet aan de eisen van bijlage 1 bij Richtlijn 93/42/EEG. Dit sluit echter niet uit dat de teksten en/of afbeeldingen op de verpakking misleidend kunnen zijn. De wettelijke regeling inzake medische hulpmiddelen voorziet immers niet in specifieke bepalingen die als een bijzondere regeling ten opzichte van de algemene regeling van misleidende reclame kunnen worden beschouwd. De Commissie zal om die reden, gelet op de inhoud van de klacht, beoordelen of de verpakking misleidende mededelingen bevat. Deze verpakking kan, naar niet in geschil is, als een reclame-uiting worden aangemerkt.

2) De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat volgens klaagster de teksten op de verpakking verwarring wekken omtrent het van het product te verwachten resultaat. In dat verband wijst klaagster op het feit dat op de verpakking uitdrukkelijk staat dat het om een “behandeling” gaat, gevolgd door de tekst “Behandeling van urine infecties in de blaas”. Volgens klaagster is geen sprake van behandeling omdat het aangeprezen product, anders dan verpakking volgens haar suggereert, geen genezende werking heeft. De Commissie oordeelt dienaangaande als volgt.

3) Adverteerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het product een stof bevat die de hechting van de E. Coli aan de urinewegen en/of de blaas remt, waardoor klachten verlicht worden en nieuwe infecties aan urinewegen kunnen worden voorkomen. In zoverre kan worden gesproken van enig effect voor die betreffende urine infecties in de blaas. De Commissie acht het gebruik van het woord “behandeling” om die werking aan te duiden op zichzelf genomen niet onjuist of misleidend. De verwijzing naar “behandeling” kan echter ook impliceren dat sprake is van een geneeskrachtige werking. Weliswaar volgt uit het feit dat het onderhavige product een toegelaten medisch hulpmiddel is dat een dergelijke werking niet aanwezig is, maar de Commissie acht de gemiddelde consument onvoldoende op de hoogte van het feit dat een medisch hulpmiddel nooit een geneeskrachtige werking kan hebben. Derhalve dient in de context van de gehele uiting te worden bezien welke invulling de gemiddelde consument in dit specifieke geval waarschijnlijk aan het woord “behandeling” zal geven. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt.

4) Op de voorkant van de verpakking staat dat sprake is van een Medical device CE 0481 en daaronder in grote letters de naam van het product: CranMed Forte. Daaronder staat ‘behandeling’ en ‘behandeling van urine infecties in de blaas’ waarnaast een kader is geplaatst met de afbeelding van een capsule en daaronder in een apart kader een grote letter 7 met ‘dagen’. Onderaan staat ‘werkzame stof: 72 mg PAC [DMAC]/dag”. Naar het oordeel van de Commissie wekt de voorkant van de verpakking door deze elementen de indruk dat “behandeling” impliceert dat sprake is van genezen. Het lijkt immers te gaan om een kuur van 7 dagen waarbij het bestanddeel “Med” in de merknaam van adverteerder en de keuze voor het benoemen van de voor de gemiddelde consument onbekende werkzame stof 72 mg PAC [DMAC] bij die consument de indruk zal wekken dat dankzij het product binnen 7 dagen de in de uiting genoemde ziekte (“urine infecties in de blaas”) zal genezen.

5) De achterzijde van de verpakking neemt de onjuiste indruk met betrekking tot het van het product te verwachten resultaat niet weg. Ook hier wordt gesteld dat het product is bedoeld voor de behandeling van urine infecties in de blaas (veroorzaakt door E. Coli) en preventie van terugkerende urine infecties (blaasontsteking), welke mededeling de gemiddelde consument ook zo kan opvatten dat sprake is van een genezende werking.

Voorts worden op de achterzijde de symptomen van diverse soorten blaasontstekingen genoemd, hetgeen de indruk versterkt dat het product is bedoeld ter genezing.

Onderaan de achterkant van de verpakking wordt informatie verschaft over de stof Proanthocyanidinen type A en de werking van deze stof. Ook deze informatie acht de Commissie onvoldoende informatief voor de gemiddelde consument om te begrijpen dat het niet om een product met geneeskrachtige werking gaat.

6) In plaats daarvan had het op de weg van adverteerder gelegen om op de verpakking voldoende duidelijk te vermelden dat het product niet in deze zin werkt, dat het leidt tot genezing van de genoemde ziektes. Deze informatie is voor de consument relevant. Weliswaar kan het blijkbaar zo zijn dat (een gedeelte van) de genoemde ziektes vanzelf kunnen genezen, maar nu het om de gezondheid gaat en onjuiste verwachtingen omtrent de werking van het product voor de consument, die het product aanschaft omdat hij er niet op vertrouwt dat het zonder ingrijpen geneest, ernstige gevolgen kunnen hebben, ziet de Commissie aanleiding te oordelen dat in een geval als het onderhavige de gemiddelde consument reeds op de verpakking duidelijk dient te worden gewezen op het feit dat het product zelf geen genezende werking heeft, maar (slechts) een preventievene werking en de genoemde klachten kan verlichten.

7) Blijkens het voorgaande is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
LS&R 1033

Prejudiciële vragen over weigering tot openbaarmaking laboratorium- en veldstudies Ctgb

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, LS&R 1033, zaak C-442/14 (Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting) - bijlage - dossier
De zaak betreft de weigering tot openbaarmaking van documenten (laboratorium- en veldstudies, gegevens over een hoorzitting) die in het bezit zijn van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (gbm) en biociden (verweerder, Ctgb, de NLaut in de zin van Vo. 1107/2009). Verzoeksters (BCS en Bs) hebben deze opgevraagd in verband met toelating van een aantal gbm en één biocide die alle de werkzame stof imidacloprid bevatten. Verzoekster BCS is toelatinghouder van een groot aantal gbm op basis van imidacloprid, alsmede van het gbm Merit Turf waarvoor de toelatingsprocedure loopt.

Bij besluit op bezwaar beslist verweerder om alsnog een aantal documenten, die niet voor geheimhouding in aanmerking komen, openbaar te maken. Consultatie van de toelatinghouders over het verzoek van Bs doet verweerder besluiten het verzoek voor het overige niet te honoreren wegens onder meer inbreuk op het auteursrecht.

Verzoeksters gaan tegen het besluit van verweerder beide in beroep bij de verwijzende rechter. De discussie gaat met name over de weigeringsgronden voor een verzoek om toegang tot milieu-informatie. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat - waar het algemeen belang bij openbaarmaking afgewogen dient te worden tegen (enkel) het specifieke belang van de data-eigenaar bij zijn auteursrechten - het algemeen belang dient te prevaleren. Dat betekent dat de studies die zien op emissies in het milieu aan Bs openbaar gemaakt zullen worden.

Partijen suggereren bij de verwijzende NL rechter (CBb) om vragen aan het HvJ EU voor te leggen. Het CBb honoreert niet alle voorgestelde vragen ten volle, maar legt het HvJEU onderstaande vragen voor. Na het aanbod van BCS aan Bs om documenten in te zien in een zgn ‘reading room’ (omdat Bs zich in haar verdediging geschaad achtte door het ontbreken van noodzakelijke documenten) is discussie ontstaan over de vraag wat precies de rol is van een ‘reading room’. Volgens het CBb kan dit niet als ‘openbaarmaking’ in de zin van de Milieu-informatieRL worden beschouwd.

1. Brengt het bepaalde in artikel 14 van Richtlijn 91/414, onderscheidenlijk artikel 63, in samenhang gelezen met artikel 59, van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (nr. 1107/2009 van 21 oktober 2009) onderscheidenlijk artikel 19 van Richtlijn 98/8 met zich dat op een verzoek om vertrouwelijkheid, als bedoeld in genoemde artikelen 14, 63 en 19 van de in die artikelen bedoelde verzoeker, per informatiebron vóór of bij het verlenen van de toelating, respectievelijk vóór of bij het wijzigen van de toelating moet worden beslist door middel van een voor derden-belanghebbenden kenbare beslissing?
2. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 4, tweede lid, van de Milieu-Informatierichtlijn aldus worden uitgelegd dat bij het ontbreken van een beslissing als in de vorige vraag bedoeld, verweerder, als AWB 13/181 en 13/209 20 nationale autoriteit, tot openbaarmaking van gevraagde milieu-informatie moet overgaan wanneer zo'n verzoek na het verlenen van de toelating, respectievelijk na het wijzigen van de toelating wordt gedaan?
3. Hoe moet het begrip "emissies in het milieu", in artikel 4, tweede lid, van de Milieu-Informatierichtlijn worden uitgelegd, gelet op hetgeen in rubriek 5.5 van deze tussenuitspraak, tegen de achtergrond van de in rubriek 5.2 weergegeven inhoud van de documenten, door partijen hieromtrent is uiteengezet?
4.a Kunnen gegevens die een inschatting geven van de uitstoot van een middel, zijn werkzame stof(fen) en andere bestanddelen naar het milieu als gevolg van het gebruik van het middel aangemerkt worden als "informatie over emissies in het milieu"?
4.b Zo ja, maakt het daarbij uit of deze gegevens zijn verkregen door middel van (semi)veldstudies of andersoortige studies (zoals bijvoorbeeld laboratoriumstudies en translocatiestudies)?
5. Kunnen als "informatie over emissies in het milieu" worden aangemerkt laboratoriumstudies waarbij de proefopzet erop is gericht om onder gestandaardiseerde omstandigheden geïsoleerde aspecten te onderzoeken en in dat kader veel factoren zoals bijvoorbeeld (klimatologische invloeden) worden uitgesloten en de proeven vaak worden gedaan met - in vergelijking met het gebruik in de praktijk - hoge doseringen?
6. Moeten in dit verband ook residuen na de toepassing van het middel in de proefopstelling in bijvoorbeeld de lucht of op de bodem, bladeren, pollen of nectar van een gewas (dat is voortgekomen uit behandeld zaad) in honing of op niet- doelwit organismen, onder "emissies in het milieu" worden begrepen?
7. En geldt dat ook voor de mate van (stof)drift bij de toepassing van het middel in de proefopstelling?
8. Hebben de woorden "informatie over emissies in het milieu", als bedoeld in artikel 4, tweede lid, tweede alinea, tweede volzin van de Milieu- Informatierichtlijn tot gevolg dat als sprake is van emissies in het milieu de volledige informatiebron openbaar moet worden gemaakt en niet slechts de (meet)gegevens die daaruit eventueel zijn te destilleren?
9. Moet voor de toepassing van de uitzonderingsgrond voor commerciële of industriële informatie in de zin van artikel 4, tweede lid, onder d, voornoemd, AWB 13/181 en 13/209 21 onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds "emissies" en anderzijds "lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu", in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Milieu-Informatierichtlijn?