Beslissing tot afstand van recht op royalty’s moet in redelijkheid worden genomen

Rechtbank Rotterdam 20 maart 2019, IEF 18455, LS&R 1708; ECLI:NL:RBROT:2019:3142 (Hoogleraar tegen Erasmus MC) Beginsel van formele rechtskracht. Octrooirecht. Geschil tussen hoogleraar en werkgever/ziekenhuis. Eiser, hoogleraar, meent dat Erasmus MC zo lichtzinnig met zijn belangen is omgegaan dat dit jegens hem een onrechtmatige daad oplevert. Hij verwijt Erasmus MC onder andere dat zij, zonder zijn toestemming, in de schikking met bedrijf Biotempt afstand heeft gedaan van haar rechten.
Erasmus MC voert aan dat het een non-profit onderzoeksinstituut is dat in de eerste plaats tot doel heeft om kennis beschikbaar te maken aan de maatschappij. Het verstrekken van licenties aan de industrie is een middel, geen doel. Daarbij is uitgangspunt dat als een dossier niet binnen afzienbare tijd tot inkomsten leidt, het dan niet verantwoord is om hier verder in te investeren. Ook tegenover de uitvinder is Erasmus MC niet verplicht om het octrooi tot het einde der dagen aan te houden. Beoordeeld dient te worden of Erasmus MC in de gegeven omstandigheden in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om afstand van haar recht op royalty’s te doen. De zaak wordt verwezen naar de rol.
AG: niet ieder gebruik van beschermde zuivelbenaming in ‘aanduiding’ is verboden

Conclusie AG 12 april 2019, IEF 18454, IEFbe 2880, LS&R 1707, RB 3312; ECLI:NL:PHR:2019:378 (Sojayoghurt) Eiseres is de brancheorganisatie van de Nederlandse zuivelindustrie. Verweerster verzorgt op de Nederlandse markt de verkoop van de sojaproducten die onder het merk X worden verhandeld. Op 30 mei 2012 werd verweerster door de rechtbank Breda in kort geding veroordeeld om het gebruik van het woord yoghurt in publicaties en reclame-uitingen over haar product Mild & Creamy te staken. Het arrest van het hof betrof o.a. de vraag of verweerster door het gebruik van zuivelbenamingen onrechtmatig heeft gehandeld en haar sojaproducten op misleidende wijze heeft gepresenteerd. De AG concludeert onder andere dat de opgesomde zinsneden, bewoordingen, woordcombinatie e.d. sterk feitelijk van aard zijn. Daar kan het HvJEU weinig mee. Een verwijzing moet gaan over rechtsvragen. De belangrijkste rechtsvraag is of de opvatting van eiseres juist is: ieder gebruik van een beschermde zuivelbenaming in een ‘aanduiding’ op grond van punt 5 is verboden. Het antwoord op die vraag is ontkennend. Dat blijkt uit het systeem van de regeling en aangehaalde buitenlands uitspraken, waaronder die van het Brusselse Hof van Beroep. Nu hierover nauwelijks redelijke twijfel kan bestaan is, een verwijzing om die kwestie voor te leggen niet noodzakelijk.
Bright-studie vormt onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor claim

CGR 19 februari 2019, IEF 18452, LS&R 1706; B18.010/B18.03 (Sanofi tegen Novo Nordisk) Reclamerecht. Sanofi en Novo Nordisk zijn ondernemingen die zich bezig houden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen. Ze zijn concurrenten op de markt van medicamenteuze behandeling van diabetes. Sanofi heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Codecommissie van 26 oktober 2018. Sanofi beperkt haar beroep tegen het deel van de uitspraak dat de uitingen van Sanofi over de Bright-studie behandelt tijdens het Minisymposium UMCG op 12 juli 2018 (r.o. 6.16 t/m 6.34). De Bright-studie is een ‘non-inferiority’ studie. Dat wil zeggen dat het doel van de studie is het aantonen dat het ene middel niet inferieur is aan een ander middel. Uit een dergelijke studie mag dan ook niet zonder meer de conclusie getrokken worden dat het ene middel een voordeel oplevert ten opzichte van het andere middel. Geen van de door Sanofi opgeworpen grieven slaagt, zodat de Commissie van Beroep de bestreden beslissing van de Codecommissie zal bekrachtigen, met dien verstande dat het bevel zal worden aangepast.
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD
Niet vermelden van hoeveelheid werkzame stof in product is misleidend

Vzr. Rechtbank Amsterdam 9 mei 2019, IEF 18450, RB 3311, LS&R 1705; ECLI:NL:RBAMS:2019:3386 (Monster tegen Bang en Lucky Vitamin) Monster is de Ierse dochtervennootschap van Monster Beverage, een Amerikaans bedrijf in de productie en verkoop van energiedranken onder de merknaam Monster. VPX is een Amerikaans bedrijf in de productie en verkoop van energiedranken onder de merknaam Bang. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen jegens overige partijen LuckyVitamin, X en Predator kennis te nemen. Het geschil tussen Monster en Bang is uitgebreider inhoudelijk behandeld. Monster stelt onder andere dat op grond van onrechtmatige uitingen sprake is van oneerlijke handelspraktijken en van misleidende reclame, in de zin van artikel 6:194 lid 1 sub a BW. Het is Bang wel toegestaan een vergelijking te maken tussen haar suikervrije energiedrank en tal van andere energiedranken die wel suiker bevatten. De vergelijking overdrijft op een manier die gebruikelijk is in reclame voor energiedranken. Bang moet de verkoop van producten waarbij prominent op de verpakking L'Arginine staat afgebeeld staken en gestaakt te houden.
Reclame geneesmiddel Jardiance is misleidend

CGR 26 april 2019, IEF 18447, RB3309, LS&R 1704; K19.001 (AstraZeneca tegen Boehringer Ingelheim) AstraZeneca klaagt over de claims “Minder CV sterfte 38% relatieve risicoreductie”, “Jardiance® in de strijd tegen CV sterfte”, “Jardiance® verlaagt CV sterfte* bij patiënten met HVZ en diabetes type 2”, “Bij patiënten met HVZ en diabetes type 2 verlaagt Jardiance® cardiovasculaire sterfte” en “indicatie uitgebreid”, zoals gebruikt in de leave behind en over de claims “Minder CV sterfte, 38% relatieve risicoreductie”, “Jardiance® in uw strijd tegen CV sterfte”, “Voor patiënten met diabetes type 2 en HVZ biedt Jardiance® extra CV bescherming” en “Jardiance® heeft het bewijs en is geregistreerd om uw patiënt CV bescherming te bieden¹,²”, zoals gebruikt in de insteekkaart.
AstraZeneca stelt dat de uitingen onjuist, misleidend alsmede in strijd zijn met het verbod op het maken van ongeoorloofde vergelijkende reclame. Boehringer Ingelheim heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Internetconsultatie standaardverpakking voor sigaretten en shag

Het doel van het conceptbesluit is het creëren van een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling eisen te stellen aan de standaardverpakkingen van sigaretten en shagtabak. Neutrale verpakkingen verminderen de aantrekkelijkheid van rookwaar en vergroten het bewustzijn van de schadelijkheid van roken. Het kabinet wil een rookvrije generatie realiseren in 2040, waarbij geen enkele jongere meer rookt. Neutrale verpakkingen is één van de maatregelen van dit akkoord.
Lees hier verder.
Uitspraak ingezonden door Ricardo Dijkstra, Vondst.
Octrooi vetzuren vernietigd via problem-solution approach

Rechtbank Den Haag 10 april 2019, IEF 18349; LS&R 1701; ECLI:NL:RBDHA:2019:3424 (Nutrition tegen Noba) Octrooirecht. Inbreuk. Nietigheid. Nutrition ontwikkelt en produceert veevoer en daarvoor bestemde producten. Nutrition is in deze hoedanigheid houdster van EP 1294371 voor een 'middenlange keten vetzuren bruikbaar als antimicrobiële agentie'. Noba houdt zich bezig met vetproducten voor de diervoederindustrie. Nutrition is van mening dat Noba met haar producten inbreuk maakt op de door Nutrition gehouden octrooien. Als verweer stelt Noba dat het octrooi waarop Nutrition zich beroept nietig moet worden verklaard, omdat het de vereiste inventiviteit ontbeert. Beide partijen beroepen zich op de problem-solution approach. In het licht hiervan moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman zonder enig inventief denkvermogen tot dezelfde oplossing als in het octrooi was gekomen, en dat het octrooi dus nietig is. De vorderingen in conventie worden afgewezen, de vordering in reconventie wordt toegewezen waardoor het Nederlandse deel van het voorliggende octrooi nietig is. Nutrition wordt veroordeeld in de proceskosten.
Wetsvoorstel wijziging Rijksoctrooiwet 1995 naar Tweede Kamer
Het Advies RvS, wetsvoorstel en de memorie van toelichting inzake Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening 1257/2012 (unitair octrooi) zijn te raadplegen. Dit wetsvoorstel voorziet in de aanpassing van een aantal bepalingen van de Rijksoctrooiwet. Dit is nodig door de komst van het Europees octrooi met eenheidswerking en de oprichting van het Eengemaakte Octrooigerecht (EOG). Met het Europees octrooi met eenheidswerking is het straks mogelijk met één registratie octrooibescherming te krijgen in alle deelnemende EU-lidstaten. Bedrijven hoeven dit dus niet meer in elk lidstaat afzonderlijk te doen.
Het Eengemaakte Octrooigerecht zorgt ervoor dat geschilbeslechting voortaan op Europees niveau mogelijk is. Een octrooihouder hoeft niet langer in iedere lidstaat waar inbreuk op zijn recht wordt gemaakt een aparte procedure te starten. Ook kan de geldigheid van een octrooi via één procedure bij het EOG worden vastgesteld. Meer weten?
Conclusie AG: Lidstaten moeten materieel recht vaststellen voor passende schadeloosstelling voor schade geleden door voorlopige maatregelen

Conclusie AG HvJ EU 11 april 2019, IEF18389, IEFbe 2864, LS&R 1700; ECLI:EU:C:2019:324 (Bayer Pharma) Passende schadeloosstelling. Schadeloosstelling voor schade toegebracht door maatregelen die door de rechter later zijn herroepen of wegens enig handelen of nalaten van de eiser later zijn vervallen, of wanneer de rechter later heeft vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten was:
1) Artikel 9, lid 7, van [IE-Handhavingsrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten zorg moeten dragen voor de vaststelling van materieelrechtelijke regels betreffende het recht van de verweerder op schadeloosstelling voor schade toegebracht door voorlopige maatregelen in de in die bepaling bedoelde situaties, met dien verstande dat die regels de vaststelling moeten waarborgen van een doeltreffende regeling en doeltreffende rechtsmiddelen die de verweerder in staat stellen om een passende vergoeding te krijgen voor alle geleden schade, en dat zij de houder van een intellectuele-eigendomsrecht niet ervan mogen weerhouden om te verzoeken om de in artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2004/48 bedoelde maatregelen.
HvJ EU: Etiketteringsverboden tabak moeten worden opgevat als verbod om smaakstof als reclame te gebruiken

HvJ EU 30 januari 2019, IEF 18370; IEFbe 2860; LS&R 1699; RB 3293; ECLI:EU:C:2019:76 Merkenrecht. Tabak. Reclame. Het verbod op het gebruik van elementen of kenmerken – inclusief merken – die verwijzen naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven, dan wel naar het ontbreken daarvan in artikel 13, lid 1, onder c), van de richtlijn. Verduidelijkt moest nog worden of de etiketteringsverboden moeten worden opgevat als een verbod om de smaakstof als reclame te gebruiken. Dit is het geval, dit oordeel is in lijn met de conclusie van de AG [IEF 17815; IEFbe 2641; LS&R 1625; RB 3162] .