LS&R 2290
15 april 2025
Uitspraak

Vonnis van het Duitse Bundespatentgericht over octrooi met betrekking tot enzalutamide

 
LS&R 2289
14 april 2025
Uitspraak

Geen verbod op uitingen over koperspiralen: rechter wijst vorderingen Titus af

 
LS&R 2277
10 april 2025
Uitspraak

Geen inbreuk op ABC door geldig beroep op productie-voor-export vrijstelling

 
LS&R 205

Drogisterijcollege is examenbevoegde instantie

Rechtbank Utrecht 15 juni 2012, LJN BX0641 (Stichting Drogistenfederatie Pharmacon tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

Geneesmiddelenwet. Examenbevoegde organisatie. In haar tussenuitspraak van 17 februari 2012 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zijn standpunt dat Drogisterijcollege voldoet aan de voorwaarden die redelijkerwijs gesteld kunnen worden aan een instantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder qqq en rrr, van de Gnw, onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de onafhankelijkheid van Drogisterijcollege voldoende is gewaarborgd. Verweerder heeft de motivering van het bestreden besluit aangevuld.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor hem bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege de inrichting van de organisatie en de exameneisen als uitgangspunt hebben gegolden. Verder heeft verweerder thans voldoende gemotiveerd dat Drogisterijcollege de waarborgen heeft ingebouwd die redelijkerwijs kunnen worden geëist voor een onafhankelijke wijze van opereren. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn daarmee hersteld. Omdat het bestreden besluit aanvankelijk een ontoereikende motivering had, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de (aanvullende) motivering bij het aanvullende besluit van 27 maart 2012 voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor hem bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege de inrichting van de organisatie en de exameneisen als uitgangspunt hebben gegolden. Van belang is geweest dat de werkwijze en visie van Drogisterijcollege passend zijn in de dereguleringsvisie van verweerder en dat bij Drogisterijcollege de nadruk ligt op adviesvaardigheden. Verder heeft verweerder waarde toegekend aan de door Drogisterijcollege bij haar aanvraag overgelegde referenties. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat verweerder nog steeds niet duidelijk heeft gemaakt welke factoren van belang zijn geweest bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat verweerder slechts heeft volstaan met vast te stellen dat de exameneisen van Drogisterijcollege een invulling zijn van artikel 62 van de Gnw. Verweerder heeft gemotiveerd dat de exameneisen concreet formuleren op welke kennis de examenkandidaten worden getoetst en dat de exameneisen zowel algemene theoretische kennis van wet- en regelgeving als specifieke kennis ten aanzien van zelfzorgklachten, daarbij behorende zelfzorggeneesmiddelen, het onderkennen van risico’s alsmede de advisering omvatten. Daarbij merkt de rechtbank op dat aan verweerder - binnen het kader van de toepasselijke regelgeving - een ruime mate van discretie toekomt bij de beslissing om een organisatie al dan niet als examenbevoegd aan te wijzen. De opvatting van verweerder over de invulling van het vereiste van verantwoorde zorg is bepalend en niet de opvattingen van eiseres of Drogisterijcollege hierover, zoals eiseres lijkt te suggereren. Dat verweerder er daarbij voor kiest niet de maatstaven aan te leggen die eiseres hanteert en wenselijk acht, staat verweerder, gelet op zijn beoordelingsvrijheid, vrij.

5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met zijn aanvullend besluit van 27 maart 2012 voldoende heeft gemotiveerd dat Drogisterijcollege voldoet aan de voorwaarden die redelijkerwijs gesteld kunnen worden aan een instantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder qqq en rrr, van de Gnw. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het aanvullend besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de onafhankelijkheid van Drogisterijcollege als examenbevoegde instantie voldoende is gewaarborgd. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn daarmee hersteld.

LS&R 204

Anti-snurkbeugel past niet iedereen

RCC 14 juni 2012, dossiernr. 2012/00313 (ZQuiet)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. Medisch hulpmiddel.

In een televisiereclame voor het product ZQuiet wordt onder meer gezegd: “Heeft niets tot nu toe gewerkt en eindigt u vaak in verschillende slaapkamers om maar te kunnen slapen? Dat is nu voorgoed voorbij. Nu is er een fonkelnieuwe oplossing die in Amerika door honderdduizenden mensen wordt gebruikt en er gegarandeerd voor zal zorgen dat ook u direct met snurken zal stoppen” en “Tel Sell introduceert ZQuiet Comfortabel en eenvoudig in het gebruik” en “Nu is er eindelijk een apparaat dat u zonder pijn of moeite in kunt doen” en “Bestel voor een gegarandeerd stille nachtrust de ZQuiet”.

Klaagster stelt dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat de beugel 'ZQuiet' tegen snurken bij iedereen past en voor iedereen werkt. Voor klaagster was duidelijk dat de ZQuiet niet in haar mond zou passen en niet om haar tanden zou kunnen sluiten. Als men het product niet in de mond kan doen, kan het niet werken.

De Commissie oordeelt dat niet voldoende duidellijk is dat het product niet voor een ieder bruikbaar is. De Commissie acht de reclame voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de van het gebruikt van ZQuiet te verwachten resultaten. Er is sprake van misleidende reclame.

In de bestreden uiting wordt het product ZQuiet aangeprezen als oplossing voor het probleem van snurken.

In de uiting wordt weliswaar niet uitdrukkelijk gesteld dat ZQuiet voor iedereen geschikt is, maar wel wordt met grote stelligheid en zonder voorbehoud gezegd: “Heeft niets tot nu toe gewerkt en eindigt u vaak in verschillende slaapkamers om maar te kunnen slapen? Dat is nu voorgoed voorbij”, “een oplossing (..) die er gegarandeerd voor zal zorgen dat ook u direct met snurken zal stoppen”, “Nu is er eindelijk een apparaat dat u zonder pijn of moeite in kunt doen” en “voor een gegarandeerd stille nachtrust”. Aldus wordt naar het oordeel van de Commissie in te absolute bewoordingen gewezen op van het gebruik van ZQuiet te verwachten resultaten. Niet voldoende duidelijk is dat het product -naar adverteerder bij verweer heeft meegedeeld- niet voor een ieder bruikbaar is. In zoverre acht de Commissie de reclame voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de van het gebruik van ZQuiet te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

LS&R 203

Statuut van embryo’s en foetussen

In het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (T.Gez.) verschijnt in juni 2012 een bijdrage van Sarah Panis over het statuut van embryo's en foetussen in vivo vs. in vitro. De invoering van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal zorgde voor veel commotie. Embryo's en foetussen in vivo en hun ouders zouden minder beschermd worden dan deze in vitro en diens 'ouders'. De auteur gaat in op drie gevreesde gevolgen voor embryo's en foetussen.
Aanleiding van deze bijdrage is het arrest nr. 2011/146 van het Grondwettelijk Hof van 5 oktober 2011. Hierna vindt u een korte samenvatting van deze bijdrage.

De auteur bestudeert volgende vragen:
- Kan lichaamsmateriaal van een embryo in vitro ouder dan 14 dagen gedoneerd worden?
- Kunnen embryo's en foetussen in vivo vernietigd en/of weggenomen worden voor onderzoek of donaties van lichaamsmateriaal?
- Wat is de toestemmingsregeling uit de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal? Meer bepaald gaat de aandacht naar het vermoeden van toestemming.

Zie hier het gehele persbericht.

LS&R 202

SPC Blog Seminar 2012

SPC blog Seminar 8 juni 2012

Uit het persbericht. The 2012 SPC blog seminar held at the end of May was the usual heady mixture of clarity and uncertainty, as the 85 attendees and 5 speakers reviewed a wide range of current and future issues across Europe and, unusually, the position on patent term extension overseas.

As Chairman I suggested that, in light of Medeva and the AG's opinion in Neurim, all outstanding issues in this field were now resolved and there was no need for the blog or any future seminar. But I could be wrong….

First, Dolores Cassidy from the Irish Patents Office gave her view on the fall out from Medeva. Whilst the issue around the meaning of the phrase "specified" or "identified " in the claim is still to be decided, Dolores pointed out that a Markush formula in the claims could cover a small or vast range of compounds, so even for this type of claim format the answer may be case specific. We'll see what the CJEU decides in due course…

Micaela Modiano from Modiano and Partners reviewed the development of SPC law in Italy, reflecting on the complications of the "old" Italian SPCs and the laws that govern when generic companies may apply for marketing approval. I was personally relieved only to have to advise on the issues under UK law after hearing the saga unfold.

Hugh Goodfellow from Carpmaels and Ransford, reprising his role from last year, discussed the ramifications of the AG's opinion in Neurim. In response to some detailed questions, Hugh pointed out that the EPO and national patent offices, as gatekeepers for granting patents, play a key role in ensuring that obvious developments could not be the subject of life cycle management SPC strategies.

Jean-Frederick Gaultier from Clifford Chance (although now recently moved to Olswang LLP) explained the references to SPC protection in the proposal for the centralized European patent court. Issues remain: it appears that SPCs granted on national patents will be handled by national courts and SPCs granted on European and community patents will be handled by the proposed community court. How will that work in reality?

Finally, the inaugural patent term extension quiz was unveiled. I am aware of at least one score of 9 out 10 (multiple choice), but the real win was the access to materials on PTE from multiple countries, for which this blog expresses thanks to all who helped us: Griffith Hack (Australia), Gorodissky (Russia); Luzzatto and Luzzatto (Israel); Kim and Chang (S. Korea); Saint Island Patent and Law (Taiwan); LeClair Ryan (US); Cantab IP (Singapore); Shiga International (Japan). This blog may try, over time and where possible, to compare the various PTE provisions across the world to see how the European SPC matches up!

Zie hier de slides en hier voor wat aanvullend materiaal met betrekking tot uitbreiding van octrooi voor buiten de EU.

LS&R 201

Apotheek moet meewerken aan goedkope medicijnverstrekking

College van Beroep voor het bedrijfsleven 7 juni 2012, LJN BW7731 (Apotheek A B.V. tegen de Nederlandse Zorgautoriteit) - persbericht

GreenUit het persbericht: Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bevestigde op donderdag 7 juni 2012 het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat een Zeeuwse apotheek over aanmerkelijke marktmacht beschikt voor de levering van exclusief via de apotheek verkrijgbare (genees-)middelen. Uit onderzoek blijkt dat consumenten een voorkeur hebben voor een apotheek in hun directe woonomgeving. De apotheek behaalt meer dan 90% van de omzet door leveringen aan consumenten die minder dan 8 kilometer van de apotheek wonen. In dat bedieningsgebied ondervindt de apotheek niet of nauwelijks concurrentie. Haar marktmacht maakt het de apotheek mogelijk om medicijnen te leveren waaraan zij zelf het meest verdient. De apotheek weigert afspraken te maken met verzekeraars over de levering van goedkope medicijnen. Daardoor krijgen sommige verzekerden duurdere medicijnen dan waarop hun verzekering aanspraak geeft. Als gevolg hiervan stijgen de kosten en (uiteindelijk) de premies. Bovendien belemmert de apotheek de concurrentie van verzekeraars in de regio Breskens. NZa acht dat onwenselijk en verplicht daarom de apotheek om voor een periode van drie jaar te voldoen aan elk redelijk verzoek van zorgverzekeraars om tot afspraken te komen.

Op andere blogs:
Lismanll.nl (De ontpoldering van de farmacie)

LS&R 200

CBG Jaarverslag 2011 verschenen

CBG Jaarverslag 2011, Annual Report Medicines Evaluation Board

Dit is het jaarverslag van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). In dit
jaarverslag legt het CBG verantwoording af over de werkzaamheden die het in 2011 heeft
verricht. Ook staat het CBG stil bij de koers die is uitgezet in het Strategisch Businessplan
2009-2013.

Het thema van dit jaarverslag is ‘Voortdurende verbetering door wetenschappelijke onderbouwing’. Dit thema geeft aan dat het CBG altijd op zoek is naar manieren om de kwaliteit van het werk te
versterken. Inzicht in de laatste wetenschappelijke stand van zaken draagt hier in belangrijke mate aan bij. Deze inzichten kunnen zowel betrekking hebben op klinisch-farmaceutische ontwikkelingen als op het regulatoire kader dat relevant is voor de beoordeling en bewaking van geneesmiddelen. Voor de ontwikkeling van deze kennis is interactie met externe experts essentieel. Daarom is verankering in klinisch-wetenschappelijke en academische netwerken een van de vijf strategische doelstellingen van het CBG. Een belangrijke doelstelling van het CBG blijft het investeren in de verdere ontwikkeling van een wetenschappelijk robuust, consistent en transparant beoordelingssysteem. In 2011 zijn grote stappen gezet in het realiseren van deze doelstellingen.

In dit jaarverslag illustreren we aan de hand van interviews hoe wetenschappelijke participatie
en inzichten in 2011 hebben bijgedragen aan de uitvoering van de taken van het CBG. Tevens vindt u een cijfermatig overzicht en voorbeelden van uitdagingen die het CBG in 2011 tegenkwam bij het uitvoeren van taak en missie. Met deze opzet streven we naar een toegankelijke, transparante en patiëntgerichte manier van verslaglegging van onze activiteiten.

LS&R 199

Topsector LSH: update na 4e regiegroep meeting

Amsterdam Biomed, Regiegroep meeting Life Sciences & Health 5 juni 2012

Als randvermelding. Bedrijfsmeeting. Op 29 mei is de vierde Regiegroep meeting van de topsector Life Sciences & Health gehouden. Ongeacht het mogelijke beleid van een volgend kabinet wil de Regiegroep de samenwerking in de LSH sector blijven bevorderen en de handen ineen blijven slaan. De bijdrage die de LSH sector kan leveren aan Nederland is door middel van een oproep aan alle schrijvers van verkiezingsprogramma’s onder de aandacht gebracht. Hoofdonderwerp in de vierde meeting was de operationalisering van het innovatiecontract. Daarnaast is de TKI toeslag (voorheen de RDA+ regeling, nu de toeslag voor ‘Topconsortia voor Kennis en Innovatie’) en financiering in het algemeen besproken, en de mogelijke aansluiting bij Europese programma’s. Naast deze onderwerpen gaat deze update kort in op de zichtbaarheid en zelforganisatie om de sector verder te versterken.

De volgende regiegroep meeting wordt gehouden op 6 september 2012.

LS&R 198

Recensies bevatten medische claims

RCC 5 juni 2012, dossiernr. 2012/00322 (Fitforme)

Gezondheid. Medische claims. Strijd met de wet.

Het betreft hier een uiting op www.fitforme.nl, waar onder het kopje “Overgang Balans | Ervaringen van klanten” staat : “Ik ben tevreden over het product Balans vrouwen in de overgang. Klachten, zoals nachtelijk zweten, gewrichtsklachten zijn verdwenen” en “Het product is erg goed. Binnen een paar dagen waren de klachten al veel minder... opvliegers, transpireren, stemmingswisselingen, hoofdpijn!!!” en “Mijn klachten (opvliegers) zijn helemaal over”.

De klacht richt zich op deze loftuitingen, die volgens klager waarschijnlijk zijn geschreven door adverteerder of een persoon in dienst van adverteerder, ter ondersteuning van valse beloften. Het gebruik van recensies is bij wet verboden, zeker indien de auteur “in dienst” schrijft. Vele recensies zijn aan te merken als medische claims.

De Keuringsraad KOAG/KAG heeft laten weten dat de recensies niet van een toelatingsnummer zouden zijn voorzien, indien zij zouden zijn voorgelegd, omdat er gebruik wordt gemaakt van medische claims.

De Commissie oordeelt met betrekking tot de uitingen dat het product wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor het genezen of voorkomen van een gebrek bij de mens, waardoor het product dient te worden aangemerkt als een geneesmiddel. Omdat er geen sprake is van een verleende handelsvergunning, oordeelt de Commissie dat de uiting in strijd is met artikel 84 Geneesmiddelenwet en artikel 2 NRC.

LS&R 197

Toegeschreven werking niet aannemelijk

RCC 4 juni 2012, dossiernr. 2012/00273 (Nutrilon)
RCC 4 juni 2012, dossiernr. 2012/00425 (Nutrilon)


Voeding. Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.

In beide beslissingen gaat het om de televisiereclame voor 'Nutrilon Dreumes- of Peutermelk'. De voice-over zegt: “Je kunt ze blijven ondersteunen met Nutrilon Dreumes- of Peutermelk. Dat bevat ‘ImmunofortisProgress’ met vitamines die op een natuurlijke manier bijdragen aan een gezond immuunsysteem. Nutrilon draagt bij aan een gezond immuunsysteem. In ieder geval de eerste drie jaar.” Onderin beeld verschijnt onder meer de tekst: “Nutrilon bevat vitamines A, C en D welke bijdragen aan een normale werking van het immuunsysteem”

De eerste klager zegt dat de uiting suggereert dat het product bewezen bijdraagt aan het immuunsysteem van je kind, wat niet voldoende bewezen is door middel van goede wetenschappelijke onderzoeken. Ouders krijgen onnodig het gevoel dat zij deze dure melk voor hun kinderen moeten kopen, terwijl gewone koemelk als onderdeel van gezonde voeding voldoende is om het immuunsysteem gezond te houden.

De tweede klacht luidt dat de kijker wordt misleid door het medegedeelde over de toevoeging van vitamines A, C en D.  Nu kinderen deze vitamines ook binnen krijgen wanneer ze gezond eten, is de toevoeging van deze vitamines in de melk niet nodig. De reclame wordt door beide klagers misleidend geacht.

De Commissie oordeelt in deze klachten dat de aan Nutrilon Dreumesmelk toegeschreven werking niet aannemelijk is gemaakt en het wel degelijk mogelijk is met gezonde voeding alle benodigde voeding te geven en het immuunsysteem van peuters te ondersteunen. Dus dat onjuiste informatie wordt verstrekt over het bestaan van specifieke kenmerken van het product. De uiting is derhalve misleidend en oneerlijk.

Dossiernr. 2012/00273

Tegenover de stelling van klaagster dat de in de commercial geclaimde werking van Nutrilon Dreumesmelk niet bewezen is, heeft adverteerder in zijn verweer meegedeeld dat deze claim ‘is gekoppeld aan de vitamines A, C en D in deze Dreumesmelk’ en dat ‘voor deze kinderclaims’ dossiers zijn ingediend bij de European Food Safety Authority. Niet is echter duidelijk om welke specifieke kinderclaims het gaat.
Het door adverteerder overgelegde document betreft de in de commercial getoonde grafiek, waarop de klacht geen betrekking heeft. Geen sprake is van recent erkend wetenschappelijk onderzoek dat is verricht met betrekking tot de werking van de Dreumesmelk of artikelen die zijn gepubliceerd in erkende wetenschappelijke tijdschriften.
 
Gelet op het voorgaande is de in de uiting aan Nutrilon Dreumesmelk toegeschreven werking niet aannemelijk gemaakt en is de Commissie van oordeel dat adverteerder onjuiste informatie verstrekt over het bestaan van specifieke kenmerken van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dossiernr. 2012/00425

Ad 1 en ad 3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen die in de commercial centraal staan zichtbaar ouder zijn dan zes maanden. Het product dat in de commercial wordt aange­pre­zen, is ook uitslui­tend bedoeld voor kinderen die ouder zijn dan 1 jaar (dreumesen). Op grond hiervan is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van een commercial die me­de is gericht op ouders met kinderen die jonger zijn dan zes maanden. Gelet hierop, en nu reclame voor opvolgmelk niet is verboden en niet is gebleken dat deze reclame in strijd is met de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007 respectievelijk artikel 13 van EG-verordening nr. 2006/141, dient de reclame op dit punt toelaatbaar te worden geacht. Voorts kan naar het oordeel van de Commissie niet worden gezegd dat de commercial op enige wijze moeders zou stimuleren om te stoppen met borstvoeding.
Gelet op het voorgaande treffen de klachten zoals genoemd onder 1. en onder 3. geen doel.
 
Ad 2.
In de commercial wordt door één van de moeders gezegd dat dreumesen nog steeds ‘speciale melk nodig hebben’. Mede gelet op de overige inhoud van de commercial wordt naar het oordeel van de Commissie aldus de indruk gewekt dat het zonder de Dreumesmelk niet mogelijk is om peuters voldoende voedingsstoffen binnen te laten krijgen die bijdragen aan een gezond immuunsysteem. Naar adverteerder heeft erkend, is het echter wel degelijk mogelijk om met gezonde voeding alle benodigde voeding te geven en het immuunsysteem van peuters te ondersteunen. Derhalve is de mededeling dat de peuters speciale melk ‘nodig’ hebben onjuist. Gelet op het voorgaande gaat de reclame-uitingop dit punt gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 onder bvan de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oor­deel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

LS&R 196

Stoomreiniger doodt geen 'bacteriën'

RCC 4 juni 2012, dossiernr. 2012/00328A (Shark)

Huishouden en inrichting. Misleidende reclame. h1n1, e-coli en salmonella zijn virussen.

In een televisie-commercial waarin reclame wordt gemaakt voor de Shark-stoomreiniger, waarin onder meer wordt gezegd: “De shark (…)doodt 99% van de E-Coli, Salmonella en H1N1 bacteriën”. Verder is een vrouw te zien die haar vloeren reinigt met een 'Shark'. In één van de scènes zit er een peuter op de grond. 

 De klacht luidt als volgt: 
1. H1N1 is een virus.
2. Met een stoomreiniger kunnen geen virussen worden bestreden die via de lucht tussen zoogdieren migreren en zich dus niet op de vloer bevinden.
3. De E-coli bacterie zit in besmet drinkwater en bevindt zich evenmin op een droge vloer.
4. Salmonella zit in bedorven vlees of eieren en dus ook niet op de vloer van een woning.

Klager is van mening dat aldus sprake is van onjuiste informatie die, in combinatie met het tonen van peuters, beneden alle peil is.

De Commissie oordeelt dat nu er in de reclame wordt gezegd dat door de Shark de H1N1 'bacteriën' worden gedood en er is komen vast te staan dat H1N1 niet door een bacterie, maar door een virus wordt veroorzaakt, is de reclame-uiting op dit punt onwaar.

Met betrekking tot de stelling dat het product niet zou werken omdat virussen zich door de lucht verspreiden en niet op de grond en omdat de genoemde bacteriën zich niet op de grond zouden bevinden, voert adverteerder Euro-pro uitgebreid verweer (zie hieronder in citaten). Op grond hiervan is de Commissie van mening dat adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ook via de vloer besmetting met het N1H1 virus en de genoemde bacteriën kan ontstaan. 

Dat er een peuter wordt getoond in de reclame leidt niet tot het oordeel dat er sprake is van strijd met de Nederlandse Reclame Code.

Met betrekking tot punt 1. wordt de klacht toegewezen.

H1N1
Adverteerder betwist dat het H1N1 virus uitsluitend in de lucht voorkomt en wordt overgedragen en niet op de vloer aanwezig kan zijn. Net zoals voor bacteriën kunnen vloeren ook broedplaatsen zijn voor andere micro-organismen, zoals het virus dat H1N1 veroorzaakt.

Als een feit van algemene bekendheid kan volgens adverteerder worden beschouwd dat mensen ook door het aanraken van oppervlaktes kunnen worden besmet door het virus, omdat het, in de vorm van druppeltjes, niet in de lucht blijft hangen, maar neerkomt op diverse oppervlaktes, daar aanwezig blijft en actief is.

In dit kader verwijst adverteerder naar een door haar overgelegd fact sheet van het ‘Center for Disease Control and Prevention’ en naar informatie op de website www.flu.gov van de U.S. Department of Health & Human Services over verspreiding van het griepvirus en de bestrijding van besmettingen, waaruit blijkt dat het H1N1 virus aanwezig kan zijn op vloeren.

E-coli
Met betrekking tot hetgeen klager aanvoert omtrent de E-coli bacterie stelt adverteerder – samengevat – het volgende.

De bacterie wordt primair op mensen overgedragen door het eten van besmet voedsel, maar ook door vervuilde bereiding, het gebruik van besmet keukengerei of door het op een andere manier binnen krijgen van de bacterie. De bacterie kan gemakkelijk worden overgedragen van het ene oppervlak naar het andere. De dragers van de bacterie komen veel voor in de keuken. Daarnaast komt het vaak voor dat deze dragers op de vloer vallen, waardoor de E-coli bacterie wordt overgedragen op het vloeroppervlak. Ook kan de bacterie door huisdieren op de vloer worden achtergelaten, door etensresten, slijm of resten van uitwerpselen. De Wereldgezondheidsorganisatie(WHO) beveelt dan ook aan om alle oppervlaktes in de keuken nauwgezet schoon te maken om besmetting met de bacterie te voorkomen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat de keukenvloer één van de meest vieze plekken in een huis is. Door diverse wetenschappers is hier uitgebreid onderzoek naar gedaan. Aldus kan volgens adverteerder niet worden betwist dat E-Coli kan voorkomen op de vloer.

In dit verband verwijst adverteerder naar het door haar overgelegde feitenoverzicht van de WHO betreffende E-coli. Voorts verwijst adverteerder naar een door haar aangehaald artikel in de ‘Chicago Tribune’ van food scientist Paul Dawson van de Clemson University in de Verenigde Staten en Professor HarleyRotbart van de Medische Universiteit in Colorado en auteur van het boek “Germ ProofYourKids”. Tot slot verwijst zij in dit verband naar door haar bijgevoegde informatie op de website www.health24.com.

Salmonella
Met betrekking tot de Salmonella bacterie stelt adverteerder dat ook deze bacterie in voedselproducten voorkomt. Voorts voert adverteerder aan dat Salmonella ook op levenloze objecten kan voorkomen, zoals vloeren die in contact zijn geweest met bijvoorbeeld rauw gevogelte. Bovendien laat men dragers van de bacterie vaak op de keukenvloer vallen, of komt Salmonella via huisdieren op de vloer terecht.

Omdat Salmonellose (de ziekte die door Salmonella wordt veroorzaakt), vaker voorkomt bij kinderen en baby’s, is het nog meer van belang dat vloeren goed zijn schoongemaakt.