LS&R 2264
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
LS&R 2262
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
LS&R 2263
4 november 2024
Uitspraak

Octrooi en ABC van BMS op apixaban zijn geldig

 
LS&R 488

Beantwoording Kamervragen over arts veroordeeld voor kinderporno maar die nog wel in BIG-register staat

Beantwoording kamervraag over arts veroordeeld voor kinderporno maar die nog wel in BIG-register staat, kenmerk 105520-100920-MEVA

3 en 4. Deelt u de mening dat hierdoor voor patiënten niet inzichtelijk is dat deze arts is veroordeeld voor kinderporno met een patiënt en dat dit zeer ongewenst is? Deelt u de mening dat patiënten het recht hebben op vindbare en leesbare informatie over kwaliteit, maar ook over misstanden van artsen?

Ik vind het belangrijk dat bevoegdheidsbeperkende maatregelen kenbaar zijn voor patiënten. Tuchtrechtelijke maatregelen, zoals doorhalingen, worden openbaar gemaakt. Sinds 1 juli 2012 worden ook de doorhalingen op grond van door de strafrechter opgelegde ontzettingen van het recht het beroep uit te oefenen openbaar gemaakt. Bij tuchtrechtelijke maatregelen wordt sinds juli 2012 de aard van het vergrijp dat heeft geleid tot de maatregel vermeld. Alle voornoemde maatregelen die via de website van het BIG-register openbaar worden gemaakt blijven (afhankelijk van de zwaarte van de maatregel) 5 tot 10 jaar raadpleegbaar voor het publiek. Daarnaast vindt publicatie van de maatregel plaats in een dagblad en in de Staatscourant. Ik wil verplicht stellen dat alle medisch professionals in de zorg een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overleggen. (...)

6. Deelt u de mening dat gezien dit zoveelste voorbeeld het wenselijk is om een koppeling te maken tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht? Deel u de mening dat een arts die strafbare handelingen met een patiënt heeft gepleegd niet alleen strafrechtelijk wordt veroordeeld, maar ook zijn vak niet meer mag uitoefenen? (...)

Het is aan de strafrechter om te beoordelen of een beroepsverbod in een concrete strafzaak tegen een BIG-geregistreerde aangewezen is. (...) Wat betreft het maken van een koppeling tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht is van belang dat het BIG-register bevoegdheidsbeperkingen verwerkt die voorvloeien uit uitspraken van de tuchtrechter (zoals doorhaling en schorsing), de strafrechter (ontzetting van het recht het beroep uit te oefenen) en de civiele rechter (ondercuratelestelling wegens geestelijke stoornis). De bevoegdheidsbeperking wordt openbaar gemaakt door verwerking in het BIG-register, door vermelding op de online lijst met ‘maatregelen Wet BIG’ en door publicatie in een dagblad en in de Staatscourant.

8. Waarom wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet automatisch ingeschakeld bij strafrechtelijke uitspraken over artsen, indien die van invloed zijn op patiëntveiligheid en de arts-patiënt relatie? Op welke manier kan dat wel worden geregeld?

Op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg is het Openbaar Ministerie (OM) bevoegd om derden in kennis te stellen van strafvorderlijke gegevens voor buiten de rechtspleging gelegen doeleinden. De IGZ behoort tot de in de aanwijzing genoemde ontvangers. Per geval beoordeelt het OM aan de hand van de in de aanwijzing genoemde criteria of verstrekken aangewezen is.

LS&R 487

Draft opinion: Klinisch onderzoek met geneesmiddelen voor menselijke gebruik

Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs, Draft opinion, Clinical trials on medicinal products for human use, and repeal of Directive, 2001/20/EC-PE 506.211v03-00

Het voorstel heeft tot doel het stimuleren en faciliteren van klinisch onderzoek, door de huidige regels voor de uitvoering van deze studies met geneesmiddelen te vereenvoudigen. Het voorstel bestaat onder anderen uit het tot stand brengen van een elektronische database, de EMA-database, en een centrale database voor klinische proeven binnen de EU. Rapporteur, Juan Fernando López Aguilar, zet het voorstel uiteen met daarop volgend het amendement.

The proposal aims at boosting and facilitating clinical research in the EU by simplifying the current rules for conducting clinical trials on medicinal products for human use. The proposal will replace current Directive 2001/20/EC by a Regulation which will establish a modern uniform legal framework at EU level, cutting red-tape and ending with national divergences in the implementation of Directive 2001/20/EC.

The proposal provides for the establishment of an electronic database (the EMA database), controlled by the European Medicines Agency (EMA) for the reporting of suspected unexpected serious adverse reactions. It also provides for the establishment of an EU-wide central data base (EU database) controlled by the Commission, as the single application platform for clinical trials in the EU.

 

It is essential that the future Regulation ensures the full respect of the EU Charter of Fundamental Rights.(...) The conducting of clinical trials implies the processing of personal data at several levels (at least sponsors, investigators, processors, EU Commission and the EMA). Personal data processed shall relate to different categories of data by which subjects are affected (...)

The Electronic database for reporting, established by the European Medicines Agency (EMA) (...) should only contain pseudonymised data (key coded data) that only enable the identification of the data subject at the level of those who actually would need this information (...), whereas this would render direct identifiably of the data subject in the EMA database impossible.

The purpose of the EU database,(Article 78), of is to streamline and facilitate the flow of information between sponsors and Member States and between the Member States. (...) It provides for the "inclusion of personal data in the EU database insofar as this is necessary for the purposes for which the database is established". (...)

The amendments proposed will improve the legal certainty of the proposal and will strengthen the safeguards and protections of individuals (...)

LS&R 486

Verslag over wijziging van o.a. de Wet cliëntenrechten zorg

Verslag over wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens) Kamerstukken II, 2012-13, 33 509, nr. 5

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Inhoudsopgave

IALGEMEEN
1.Inleiding
2.Juridische analyse
3.Reactie koepels
4.Opzet en inhoud van dit wetsvoorstel
5.Toezicht en handhaving
6.Bedrijfseffectentoets, nalevingskosten en administratieve lasten
7.Functionele, technische en organisatorische eisen
8.Aansprakelijkheid
IIARTIKELSGEWIJS
LS&R 485

Verslag van een schriftelijk overleg over de Diane-35 pil

Geneesmiddelenbeleid, Verslag van een schriftelijk overleg over de Diane-35 pil, Kamerstukken II 29477, Nr. 237

Bij brief aan de Kamer heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport enkele vragen en opmerkingen vanuit de fracties, betreffende de Diane-35 pil, beantwoord.


Maatregelen: Tijdelijk of blijvend handelsverbod

In het Europese onderzoek wordt beoordeeld of de werking van Diane-35 opweegt tegen de risico’s van dit geneesmiddel. Het risico op trombose en longembolie bij Diane-35 is zeldzaam en bekend. Fatale gevallen waren echter niet bekend in Nederland. Tot voor kort meenden de Europese geneesmiddelenautoriteiten dat de risico’s die gepaard gaan met de behandeling voldoende onder controle waren. Alle geneesmiddelen hebben risico’s. Risico’s kunnen worden verminderd door adequate productinformatie, duidelijke waarschuwingen voor een goede patiëntenvoorlichting. Het feit dat de fatale gevallen nu pas gemeld zijn vindt het CBG zorgelijk. (...)

Meldingen
Het totaal aantal meldingen dat Lareb over Diane-35 of generieke varianten cyproteron/ethinylestradiol ontving, bedroeg op 11 maart 2013, 563. Van dit aantal werden er 329 gemeld na 1 februari 2013. In totaal zijn er 15 meldingen van een fatale afloop van de bijwerking bij Lareb gedaan over Diane-35 of generieke varianten. (...) Het directe verband tussen het gebruik van dit middel en het overlijden wordt op dit moment nog onderzocht. (...)

(internationaal) wetenschappelijk onderzoek
Het hogere risico is bevestigd in een zeer grote Deense studie in de British Medical Journal (BMJ), waarin het risico op trombose van de meeste geregistreerde orale anticonceptiepillen, inclusief Diane-35, is vergeleken met dat van tweedegeneratiepillen. In deze studie werden meer dan 126.000 persoonsjaren van Diane-35 gebruik meegenomen. Het risico op trombose was bij gebruik van Diane-35 1.8 keer hoger dan bij gebruik van tweedegeneratiepillen (...)

Advies van het CBG
Het CBG heeft de eerder genoemde epidemiologische gegevens meegenomen in de weging van de balans tussen werkzaamheid en veiligheid van Diane-35.Het CBG heeft verschillende maatregelen overwogen om een oplossing te vinden voor de huidige situatie. Kern van de lijn van het CBG tot nu toe is steeds geweest risicominimalisatie door middel van het aanscherpen van de gebruiksinformatie van Diane-35. (...)
LS&R 484

Advies over schenking bij fotowedstrijd

CGR Codecommissie Geneesmiddelen 22 februari 2013, Advies AA13.015 (serieus signaal)

Schenking. Geringe waarde. Beroepsbeoefenaar. Praktijkuitoefening. Vergunninghouder A heeft een fotowedstrijd uitgeschreven voor medewerkers van (ziekenhuis)apotheken en van apotheekhoudende huisartsen. De CGR ontving een melding dat genoemde fotowedstrijd een mogelijke inbreuk betreft van de Gedragscode. Het bestuur van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame heeft besloten de melding aan te merken als serieus signaal en deze als adviesaanvraag door te geleiden naar de Codecommissie.

De prijzen van de fotowedstrijd moeten als premie, geschenk of een ander voordeel aangemerkt worden, als bedoeld in artikel 17 van de Gedragscode. Van belang is hierbij het bepaalde in artikel 18, aanhef en onder a. Er doen zich twee vragen voor, te weten in de eerste plaats of de medewerkers van de genoemde apotheken als beroepsbeoefenaren zijn aan te merken en voorts of de geschenken zich verdragen met het bepaalde in artikel 21. De eerste vraag moet bevestigend beantwoord worden voorzover deze ziet op apothekersassistenten. Ten aanzien van de overige medewerkers kan de eerste vraag niet bevestigend worden beantwoord. Zij zijn immers geen beroepsbeoefenaar.

Aan twee voorwaarden moet worden voldaan wil een schenking aanvaard kunnen worden. Hij moet van geringe waarde zijn en van betekenis kunnen zijn voor de uitoefening van de praktijk van de beroepsbeoefenaar. De vraag of aan de eerste voorwaarde wordt voldaan, kan niet beantwoord worden, nu die waarde niet in de gegevens die ter beschikking staan, is vermeld. Dit is alleen anders waar het de digitale camera betreft, dat is geen geschenk van geringe waarde.

Er is geen verband te leggen tussen de geschenken en de praktijkuitoefening. Er moet daarom geconcludeerd worden dat niet gebleken is dat aan de vereisten van artikel 21 van de Gedragscode wordt voldaan. Dit leidt tot de conclusie dat van handelen in strijd met de Gedragscode geen sprake is voorzover het ziet op de andere medewerkers dan de apothekersassistenten.

In het onderhavige geval gaat het om een fotowedstrijd waar bepaalde prijzen aan verbonden zijn, zonder dat daarbij geneesmiddelen worden aangeprezen. Deze prijzen moeten als premie, geschenk of een ander voordeel aangemerkt worden, als bedoeld in artikel 17 en volgende van de Gedragscode. Van belang is hierbij het bepaalde in artikel 18,

aanhef en onder a. Deze bepaling houdt het navolgende in: “Vergunninghouders onthouden zich met betrekking tot beroepsbeoefenaren van: het aanbieden of in het vooruitzicht stellen van geschenken in welke vorm ook.”

Een en ander leidt tot de conclusie dat van handelen in strijd met het bepaalde in de Gedragscode geen sprake is voorzover het ziet op de andere medewerkers dan de apothekersassistenten. Dit is wel het geval waar het de laatstbedoelde categorie betreft.

LS&R 483

Kamerantwoorden: over gebrek aan controle van ziekenhuisdeclaraties door zorgverzekeraar

Antwoord vragen van het lid Bouwmeester over gebrek aan controle van ziekenhuisdeclaraties door zorgverzekeraar,  aanhangsel Handelingen II, 2012/13, nr. 1560

2. Is er een analyse gemaakt van de oorzaak van verkeerde en te hoge declaraties uit de zorg enerzijds en gebrek aan controle hierop door zorgverzekeraars anderzijds? Zo ja, wat is de oorzaak en hoe wordt deze aangepakt? Zo nee,gaat dit nog gebeuren?

De Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut hebben in opdracht van de NZa de beleving van en de bereidheid tot naleving van de wettelijke declaratievoorschriften onderzocht onder medisch-specialisten. Uit deze Doelgroepenanalyse declaratiepraktijk medisch specialistische zorg blijkt onder meer dat de sector erkent dat niet-correct declareren plaatsvindt maar ook dat een aanzienlijk deel van de beroepsbeoefenaren zich al op een juiste manier aan de regels houdt. In het kader van de intensivering van het toezicht op correct declareren, is de NZa (onder meer) met ziekenhuizen, verzekeraars, medisch specialisten en hun brancheorganisaties in gesprek en geeft de zorgautoriteit aan welke verbeteringen in declaratiegedrag worden verwacht. De NZa zal daarbij voorlichten over de belangrijkste do’s en don’ts bij het declareren. (...)

Uit deze analyse komt naar voren dat er reële aanknopingspunten tot verbetering zijn bij alle partijen in de zorgketen (van regulering en pakketbeheer tot registratie, declaratie, verantwoording en controle en toezicht). De gewenste verbeteringen draaien vooral maar niet uitsluitend rond de vraag of aan de volgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan: is de zorg feitelijk geleverd? Is de geleverde zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk? En is de geleverde zorg naar inhoud en omvang redelijkerwijs aangewezen? Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden geïdentificeerd.

A. Versterking van de aansluiting van de DBC-zorgproducten op het collectief verzekerd pakket.
B. Verduidelijking van de (controle)normen.
C. Stimulansen beter richten op het versterken van de controle van declaraties.
D. Versterking van de aandacht van partijen in de zorgketen voor controlesystemen.
E. Versterking van risicomanagementsystemen bij partijen in de zorgketen.
F. Voldoende capaciteit en samenwerking.

5. Is er een breed plan van aanpak bij de NZa om foute declaraties en vervolgens niet-controlerende verzekeraars te voorkomen, op te sporen en indien nodig tehandhaven? Zo ja, kan de Kamer een jaarlijkse effectenrapportage ontvangen?

Ja. (...) Voor 2013 heeft de NZa een interventiestrategie ontwikkeld die draait om een mix van voorlichting en bewustwording, versterking van het interne toezicht bij zorgaanbieders, indringender controles door zorgverzekeraars en, indien nodig, handhavend optreden. (...)

De NVZ en de NFU hebben aangegeven dat beide organisaties betere controlefaciliteiten gedurende het zorgproces gaan inzetten. Momenteel onderzoeken de NVZ en NFU of er mogelijkheden zijn om controles, die een verband leggen tussen diagnose en geregistreerde zorg, niet langer achteraf plaats te laten vinden wat duurder en arbeidsintensiever is, maar gedurende het zorgproces in te zetten. In de huidige situatie maken nagenoeg alle ziekenhuizen gebruik van controle instrumenten, maar deze zijn onvoldoende op elkaar en op de controlemethodieken van de zorgverzekeraars afgestemd.

LS&R 482

Moties geneesmiddelenbeleid

Een tweetal moties inzake geneesmiddelenbeleid.

Geneesmiddelenbeleid Motie van het lid Van Gerven over het van de markt halen van de Diane-35-pil, Kamerstukken II, 2012/13, 29 477, nr. 235

constaterende dat de Diane-35-pil en generieke varianten een verhoogde kans op trombose met mogelijk zelfs fatale afloop geven;
overwegende dat er veiliger alternatieven voorhanden zijn;
spreekt uit dat de Diane-35-pil en generieke varianten van de markt moeten worden gehaald, totdat onomstotelijk vaststaat dat deze middelen geen hoger risico vormen, (...)

Geneesmiddelenbeleid Motie van het lid Van Gerven over het uit de handel halen van derde- en vierdegeneratieanticonceptiva, Kamerstukken II, 2012/13, 29 477, nr. 236

overwegende dat derde- en vierdegeneratieanticonceptiva een verhoogd risico op trombose geven;
overwegende dat het Nederlands Huisartsen Genootschap adviseert om in de standaardanticonceptie deze middelen niet voor te schrijven en er dus voldoende goede alternatieven zijn;
constaterende dat desondanks deze middelen veelvuldig worden voorgeschreven en er nu een half miljoen gebruikers zijn;
overwegende dat voorkomen moet worden dat negatieve effecten optreden bij het verbieden/schorsen van derde- en vierdegeneratieanticonceptiva; (...)
verzoekt de regering, direct stappen te ondernemen om de derde- en vierdegeneratieanticonceptiva uit de handel te halen en de overstap naar alternatieven zorgvuldig te begeleiden zodat negatieve effecten worden voorkomen,

LS&R 481

Kamerantwoorden: over bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed

Beantwoording Kamervragen over bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed, kenmerk 105727-100960-GMT

Antwoorden van minister Schippers op vragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) over het bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed. Kort samengevat komen de Kamervragen op het volgende neer:

2. Zijn er ook illegale betalingen aan artsen in Nederland door Medtronic u bekend?
3. Zijn er aanwijzingen dat Medtronic de in België toegepaste praktijken ook in Nederland toepast of toepaste?
4. Heeft u reden om aan te nemen dat de in België toegepaste illegale betalingen beleid is binnen Medtronic?
5. Bent u bereid te onderzoeken of de praktijken die Medtronic in België toepaste ook in Nederland werden of worden toegepast?
6. Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland illegale betalingen in de zorg voorkomen?

Op basis van de mij bekende informatie kan ik niet concluderen dat het soort praktijken dat in het artikel wordt omschreven in Nederland ook voorkomt, of zelfs staand beleid is voor een bedrijf. Om ervoor te zorgen dat de contacten die er zijn tussen artsen en bedrijven op een nette manier verlopen is er in Nederland zelfregulering: de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) voor de medische hulpmiddelensector en de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) voor de farmaceutische sector.

Beide codes kennen een systeem van toezicht en handhaving en zijn daarom geëquipeerd om dit soort zaken te voorkomen dan wel te stoppen. Ik vind het een eigen verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat de onderlinge contacten op een nette manier verlopen. Ik ga daarom niet onderzoeken of de praktijken die in het artikel worden beschreven bij Medtronic in Nederland voorkomen; het is in eerste instantie aan de sector zelf om dat te doen. Indien er sprake is van onverantwoorde zorg kan de IGZ ingrijpen. De signalen onderstrepen mijns inziens wel het belang van wederkerigheid van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Wat niet mag worden aangeboden mag immers ook niet worden aangenomen. Het hebben van één set met normen daarvoor zorgt er ook voor dat er geen onduidelijkheid is over welke regels er gelden. De GMH geldt nu nog alleen voor lidbedrijven van zes grote koepels van medische hulpmiddelenfabrikanten. Er vindt momenteel overleg plaats tussen deze koepels en de KNMG en de Orde van Medisch Specialisten dat erop gericht is om voor de zomer te komen tot een wederkerige gedragscode. Ik vind dat die wederkerigheid er nu snel moet komen, zodat alle betrokken partijen in de zorg aan dezelfde regels zijn gebonden.

LS&R 480

Uitblijven van tijdig adequate medische zorg

Hoge Raad 12 maart 2013, LJN BY4858 en BY4876 (Millecam)

Alternatieve geneeskundige. Verantwoorde zorg ex art. 40 Wet BIG. Professionele standaard ex art. 7:453 BW. Tijdig adequate medische zorg.

Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als arts was ingeschreven in het krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ingestelde register, dat Millecam zich voor geneeskundige zorg tot hem heeft gewend en dat hij zogenaamd alternatieve behandelwijzen aanbood. Ook staat vast dat voor verdachte een groot tot zeer groot gezwel aanstonds waarneembaar was, dat hij wist dat Millecam diverse artsen had geconsulteerd die kanker als diagnose hadden gesteld en dat hij zich ervan bewust was dat de werking van de door hem toegepaste behandelwijzen nimmer wetenschappelijk is aangetoond. De kans op genezing voor Millecam was in de periode waarin verdachte haar behandelde nagenoeg verkeken, maar palliatieve zorg, gericht op levensverlenging en pijnverlichting, was zeker nog mogelijk geweest.

Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het Millecam vrijstond te kiezen voor (uitsluitend) alternatieve geneeskundige zorg en terecht vooropgesteld dat verdachte gehouden was Millecam te informeren over de mogelijke consequenties van het uit- of afstellen van reguliere behandelwijzen. Deze vaststellingen en overwegingen kunnen ’s Hofs oordeel dragen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Millecams gezondheid door zijn handelen en nalaten zou worden benadeeld in die zin dat zij verdere gezondheidsschade zou ondervinden ten gevolge van het uitblijven van deugdelijk palliatieve zorg.

Aan de bewezenverklaring staat niet in de weg dat Millecam tot dan toe iedere reguliere behandeling had afgewezen, en evenmin dat zij reeds ernstig ziek was en verslechtering van haar gezondheid en haar overlijden ten gevolge van haar ziekte in de lijn der verwachting lagen.

Het bewezenverklaarde letsel bestaat uit verdere doorgroei en uitzaai van kankergezwel(len), verergering van het ziektebeeld, afname van de levensverwachting en toename van pijnklachten. Het achterwege laten van hetgeen redelijkerwijs mogelijk is om dergelijke verslechtering van het ziektebeeld zoveel mogelijk te bestrijden kan niet worden aangemerkt als verantwoorde zorg in de zin van art. 40 Wet BIG en is evenmin in overeenstemming met de professionele standaard ex art. 7:453 BW. Dit klemt te meer daar de kans op genezing in de periode dat verdachte Millecam behandelde, niet volledig was uitgesloten.

Nu verdachte heeft nagelaten te doen wat hij als behandelend arts had behoren te doen, geeft het oordeel dat hij het gevaar van letsel zoals in de bewezenverklaring omschreven zodanig heeft verhoogd dat dit letsel, zoals het zich vervolgens heeft voorgedaan, aan hem kan worden toegerekend als gevolg van diens handelen en nalaten tijdig adequate medische zorg te bieden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is voorts naar behoren met redenen omkleed, in aanmerking genomen dat verdachte Millecam niet adequaat heeft gestimuleerd het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht op de juiste wijze uit te oefenen, terwijl niet valt uit te sluiten dat zulke stimulering van verdachte bij Millecam meer effect zou hebben gehad dan eerdere pogingen van uitsluitend regulier werkende artsen. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

3.3. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof bij de waardering van deze feiten terecht tot uitgangspunt genomen dat het Millecam uit hoofde van het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht vrijstond te kiezen voor (uitsluitend) alternatieve geneeskundige zorg. Evenzeer terecht heeft het Hof blijkens zijn overwegingen vooropgesteld dat de verdachte als BIG-geregistreerde geneeskundige gehouden was Millecam, als patiënte die de in de gegeven omstandigheden meest geïndiceerde reguliere behandelwijzen afwees, te informeren over de mogelijke consequenties voor haar gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van de reguliere behandelwijzen.

4.2. De in de overwegingen van het Hof genoemde wettelijke bepalingen strekken ertoe te bevorderen dat verantwoorde zorg wordt geboden aan degene die medische hulp inroept (vgl. art. 40 Wet BIG), respectievelijk de krachtens een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling geboden zorg overeenstemt met de voor (medische) hulpverleners geldende professionele standaard (vgl. art. 7:453 BW).Het in de bewezenverklaring genoemde letsel bestaat, kort gezegd, uit verdere doorgroei en verdere uitzaai van kankergezwellen, verergering van het ziektebeeld en pijnklachten in samenhang met zwaar letsel. Aangenomen moet worden dat het achterwege laten van hetgeen, gelet op de stand van de medische wetenschap, redelijkerwijs mogelijk is om een dergelijke verslechtering van het ziektebeeld zoveel mogelijk te bestrijden, niet kan worden aangemerkt als 'verantwoorde zorg' in de zin van art. 40 Wet BIG en evenmin in overeenstemming is met de in art. 7:453 BW genoemde professionele standaard.

Zoals hiervoor onder 3.3 reeds is overwogen, heeft het Hof in het licht van deze wettelijke bepalingen terecht tot uitgangspunt genomen dat een behandelend arts gehouden is een patiënt die een geïndiceerde reguliere behandelwijze afwijst te informeren over de consequenties van het uit- of afstellen van de reguliere behandelwijze voor de gezondheidstoestand van die patiënt.

4.3. Nu het Hof - niet onbegrijpelijk - heeft geoordeeld dat de verdachte heeft nagelaten te doen wat hij als behandelend arts had behoren te doen, geeft het in overweging 2.10.1 van de bestreden uitspraak tot uitdrukking gebrachte oordeel dat de verdachte, door zich te gedragen zoals bewezenverklaard, het gevaar van letsel zoals in de bewezenverklaring omschreven in zodanige mate heeft verhoogd dat dit letsel, in de vorm waarin het zich vervolgens heeft voorgedaan, aan de verdachte kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig adequate medische zorg te bieden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is dat oordeel naar behoren met redenen omkleed. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens de vaststellingen van het Hof heeft nagelaten Millecam "adequaat (met een op de persoon van Millecam toegesneden indringende vasthoudendheid) en herhaaldelijk" te stimuleren "het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht op een juiste wijze uit te oefenen", terwijl, juist omdat Millecam haar vertrouwen had gesteld in de verdachte als alternatief werkzaam geneesheer, niet valt uit te sluiten dat zulk stimulerend optreden van de verdachte bij Millecam meer effect zou hebben gehad dan eerdere pogingen van uitsluitend regulier werkende artsen.

LS&R 479

Rechtmatig belang voor inzage bescheiden onvoldoende gemotiveerd

Hof Amsterdam 18 december 2012, LJN BZ3728 (appellanten tegen Laboratory c.s.)

Test tubes and other recipients in chemistry lab Incidentele vordering ex art. 843a Rv. Rechtmatig belang?

Laboratory c.s. en appellanten zijn actief in de handel in gezondheidsbevorderende producten. In de distributieovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat appellant als exclusief distributeur gaat optreden voor de wereldwijde verkoop van een product tegen een koortslip met de naam X. Bij brief heeft appellant aan Laboratory kenbaar gemaakt dat Laboratory tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat Laboratory verlangt dat appellant een product verhandelt waaraan veiligheids- en gezondheidsrisico's zijn verbonden.

De vraag waar het in het onderhavige incident om gaat is of voldoende grond bestaat voor toewijzing op de voet van artikel 843a lid 1 Rv van de vordering van appellanten tot verstrekking van afschriften althans van inzage van de door hen opgesomde bescheiden. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degeen die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. (...)

Het hof overweegt dat Laboratory c.s. uitdrukkelijk hebben gesteld dat dergelijke aanmeldingen nimmer hebben plaatsgevonden en gemotiveerd uiteen hebben gezet waarom van dergelijke aanmeldingen geen sprake was. De stellingen zijn door appellanten niet gemotiveerd althans onvoldoende concreet weersproken, zodat van de juistheid van het door Laboratory c.s. moet worden uitgegaan. Het hof wijst de incidentele vordering van appellanten af.

2.2 De vraag waar het in het onderhavige incident om gaat is of voldoende grond bestaat voor toewijzing op de voet van artikel 843a lid 1 Rv van de vordering van [ appellanten ]tot verstrekking van afschriften althans van inzage (verder: inzage) van de door hen opgesomde bescheiden.

2.5 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degeen die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechts¬betrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.