Ambachtzorg heeft geen zorgplicht
Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 mei 2014, LS&R 913 (eiser tegen Ambachtzorg)
Zorgaanbieder. Zorgplicht. Eiser ontvangt medisch specialistische verpleging in de thuissituatie (MSVT) en ontving reeds thuiszorg van Ambachtzorg. Eiser heeft verzocht ook de MSVT door Ambachtzorg te willen uitvoeren. Omdat Ambachtzorg geen contractspartij is van Zilveren Kruis Achmea, is er een mondelinge afspraak gemaakt met Internos Thuiszorg (contractspartij Achmea), waarbij Ambachtzorg in opdracht van Internos de MSVT zou leveren. Aan deze samenwerking kwam een einde toen Internos aangaf dat niet meer gedeclareerd kon worden. De voorzieningenrechter wijst de vordering, om Ambachtzorg de zorg te laten verlenen, af.
4.5 Tussen Ambachtzorg en [eiser] bestaat, voor zover het gaat om verlening van MSVT, geen contractuele relatie. Nu Ambachtzorg met ingang van 1 mei 2014 geen vergoeding meer ontvangt voor het leveren van MSVT aan [eiser], kan Ambachtzorg niet worden verplicht om deze zorg te blijven leveren.
Dat [eiser] recht heeft op een vergoeding van 80% voor niet-gecontracteerde MSVT-zorg en dat hij voor de resterende vergoeding (deels) een zekerheid zou willen stellen, maakt deze conclusie niet anders, nu vooralsnog niet is gebleken van het bestaan van een overeenkomst tussen [eiser] en Ambachtzorg op grond waarvan Ambachtzorg zich verplicht heeft om aan [eiser] MSVT te leveren. [eiser] heeft ook niet gesteld op welke (eventueel andere) grondslag zijn vordering is gebaseerd.Daarbij komt dat Ambachtzorg aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de overdracht van MSVT aan een andere zorgaanbieder te faciliteren, zodat ook niet aannemelijk is geworden dat zij niet zorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld.(...)
4.6 De voorzieningenrechter realiseert zich dat [eiser] in de onwenselijke situatie dreigt te belanden, waarin hij van het ‘kastje naar de muur’ wordt gezonden, doch dit kan hij verder voorkomen door zich tot de juiste instanties te wenden en zich ook overigens te onthouden van het uiten van dreigementen jegens zorgverleners. Naar het de voorzieningenrechter thans voorkomt, zal [eiser] zich in eerste instantie tot zijn zorgverzekeraar moeten wenden, nu deze op grond van de Zorgverzekerwet de zorgplicht heeft voor het leveren van zorg aan [eiser]. Nu ook Internos Thuiszorg zich, voor zover nu aannemelijk is geworden, heeft verbonden tot leveren van MSVT aan [eiser] en door het besluit van Internos Thuiszorg om de samenwerking met Ambachtzorg te stoppen de levering van de MSVT aan [eiser] feitelijk is gestopt, is eveneens niet onmogelijk dat van Internos Thuiszorg kan worden gevraagd te voorzien in de levering van MSVT, in ieder geval tijdelijk, als er geen andere zorgaanbieder de MSVT zou kunnen leveren.
Onvoldoende duidelijke tijdsbesteding arts reden voor negatief advies
CGR 5 mei 2014, AA14.028
Advies. Niet-WMO-plichtig onderzoek. Verzoekster heeft het voornemen een onderzoek te laten doen bij patiënten. Medewerking aan het onderzoek zal worden verleend door medische specialisten. De Codecommissie brengt een negatief advies uit. De redelijke vergoeding die verzoekster aan de medische specialisten wilt bieden, ligt hoger dan wat als redelijk wordt aangemerkt door de Codecommissie. Tenslotte is door verzoekster wel toegelicht wat de bezigheden van de deelnemende artsen zijn die worden bekostigd met de start up fee, maar is onvoldoende duidelijk over de tijd die de arts zal moeten besteden. De Codecommissie kan dan niet beoordelen in hoeverre van een redelijke vergoeding gesproken kan worden.
De beoordeling
Er dient daarom eerst te worden nagegaan of het onderzoek dat verzoekster wil laten uitvoeren wel of niet onder de WMO valt. Er is sprake van onderzoek dat onder de WMO valt indien het gaat om medisch wetenschappelijk onderzoek waarbij de proefpersonen aan handelingen worden onderworpen en/of aan de proefpersoon een bepaalde gedragswijze wordt opgelegd. Uit hetgeen hierboven over het thans aan de orde zijnde onderzoek is vermeld, moet worden afgeleid dat aan van een aan de WMO onderworpen onderzoek niet gesproken kan worden. De proefpersonen worden immers niet aan handelingen onderworpen en evenmin wordt hen een bepaalde gedragswijze opgelegd.
Het uurtarief voor medische specialisten bedraagt € 140,--. Dit bedrag wordt als een redelijke vergoeding aangemerkt. Wanneer dit bedrag wordt vergeleken met de bedragen die verzoekster voor ogen heeft, moet worden vastgesteld dat die bedragen hoger zijn dan wat door de Codecommissie als redelijk wordt aangemerkt. Verzoekster heeft een uurtarief van € 150,-- aangehouden. In zoverre kan daarom niet positief worden geadviseerd.
De Codecommissie moet tenslotte nog ingaan op de start up fee van € 1.000,-- die verzoekster aan iedere deelnemende arts wil betalen. De gegevens die verzoekster heeft verstrekt, houden weliswaar wel in welke bezigheden hiermee vergoed zullen worden, maar niets ten aanzien van de tijd die een arts daaraan zal moeten besteden. In het laatst verstrekte stuk staat dat het aantal uren “Not applicable” is. Bij deze stand van zaken kan de Codecommissie niet beoordelen in hoeverre van een redelijke vergoeding gesproken kan worden. (…)
Conclusie AG: parallelinvoer en handelsvergunning gewasbeschermingsmiddel in land van uitvoer
Conclusie AG HvJ EU 22 mei 2014, LS&R 909, zaak C-108/13 (Mac) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van Conseil d'État (Frankrijk). Uitlegging van de artikelen 34 en 36 VWEU alsook gewasbeschermingsrichtlijn 91/414/EEG. Vergunning voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen – Parallelinvoer. Toelaatbaarheid van een nationale wettelijke regeling die de afgifte van een vergunning voor het uit hoofde van parallelinvoer in de handel brengen van een dergelijk product onderwerpt aan de voorwaarde dat deze in de staat van uitvoer beschikt over een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig richtlijn 91/414/EEG. Conclusie AG:
Les articles 34 TFUE et 36 TFUE s’opposent à la réglementation d’un État membre qui soumet la délivrance d’une autorisation de mise sur le marché à titre d’importation parallèle à un produit phytopharmaceutique réimporté dans ledit État membre après avoir été importé parallèlement dans un autre État membre à la condition qu’il bénéficie, dans l’État d’exportation, d’une autorisation de mise sur le marché délivrée conformément aux dispositions de la directive 91/414/CEE du Conseil, du 15 juillet 1991, concernant la mise sur le marché des produits phytopharmaceutiques.
Conclusie AG inzake substanties die enkel fysiologische functies van de mens wijzigen
Conclusie AG HvJ EU 12 juni 2014, gevoegde zaken C-358/13, C-181/14 (D en G) - dossier
Definitie geneesmiddel. Uitlegging van artikel 1, punt 2, van [richtlijn 2001/83/EG betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik] – Begrip geneesmiddel – Eventuele opneming van synthetische cannabinoïden (zogenaamde „legal high” producten). Uit het persbericht: According to Advocate General Bot, products consisting of aromatic herbs and synthetically produced cannabinoids and which are sold exclusively for recreational purposes are not medicinal products In order to be classified as a medicinal product, a substance or combination of substances must be intended to prevent or treat an illness. Conclusie AG:
La notion de «médicament», visée à l’article 1er, point 2, sous b), de la [directive 2001/83/CE], doit être interprétée en ce sens qu’elle ne recouvre pas une substance ou une composition telle qu’une préparation à base de plantes aromatiques et de cannabinoïdes de synthèse, capable de modifier des fonctions physiologiques chez l’homme, mais dont l’administration, à des fins purement récréatives, n’est destinée ni à prévenir ni à guérir une pathologie.
Gestelde vraag:
Moet artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 20011 , zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van 31 maart 20042 , aldus worden uitgelegd dat enkelvoudige of samengestelde substanties in de zin van deze bepaling die de fysiologische functies van de mens enkel wijzigen – en dus niet herstellen of verbeteren – , enkel dan kunnen worden geacht een geneesmiddel te zijn indien zij therapeutisch nuttig zijn of in ieder geval een positieve invloed hebben op de lichaamsfuncties? Vallen bijgevolg enkelvoudige of samengestelde substanties die louter wegens hun – roesopwekkende – psychoactieve werking worden geconsumeerd en daarbij stellig de gezondheid in gevaar brengen, niet onder het in de richtlijn bedoelde begrip geneesmiddel?
Optreden CBP leidt tot beveiligde verbinding herhaalrecepten
Uit het persbericht: Huisartsen en apothekers hebben na optreden van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) maatregelen getroffen om de internetverbinding waarover herhaalrecepten worden verzonden te beveiligen. Dit concludeert het CBP na een vervolgonderzoek bij websites van huisartsen en apotheken. In juli 2013 constateerde het CBP na een steekproef onder 150 websites nog dat bijna een derde van de sites een onbeveiligde verbinding had waarover herhaalrecepten werden verzonden. Hierdoor konden anderen de gevoelige, medische gegevens relatief eenvoudig meelezen, verwijderen of aanpassen. Inmiddels hebben alle onderzochte huisartsen en apotheken deze overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) beëindigd.
Huisartsen en apothekers bieden steeds vaker de mogelijkheid om herhaalrecepten online aan te vragen en medicijnen te bestellen. De aanvraagformulieren bevatten gevoelige gegevens, onder meer de benodigde medicatie. Huisartsen en apothekers zijn ervoor verantwoordelijk dat de persoonsgegevens van hun patiënten op een veilige manier worden verstuurd, zodat derden hier geen toegang toe hebben. Hiertoe dienen huisartsen en apothekers het verkeer tussen de browser en de server goed te beveiligen.
De beveiliging van medische gegevens vraagt vanwege snelle technologische ontwikkelingen de continue aandacht van organisaties die deze gegevens verwerken. Dit onderwerp blijft de komende tijd dan ook een speerpunt van het CBP. Naar aanleiding van het CBP-onderzoek uit 2013 besteedden de verenigingen voor huisartsen (LHV) en apothekers (KNMP) op hun sites aandacht aan de noodzaak om de verbindingen waarover herhaalrecepten worden verzonden, te beveiligen.
Smartengeld na bewijs van blijvende beperking aan schouder
Hof 's Hertogenbosch 10 juni 2014, LS&R 919 (appellant tegen BL Industrie Services)
Letselschade. Vordering tot schadevergoeding, waaronder smartengeld. Eindarrest na bewijsopdrachten. € 10.000 smartengeld toegekend vanwege blijvende beperkingen aan schouder. Het hof verklaart voor recht dat BL Industrie Services aansprakelijk is voor de door appellant geleden en nog te lijden schade naar aanleiding van zijn val.
10.5.1. Uit de door [appellant] overgelegde medische gegevens volgt dat sprake is van “Tossy III AC luxatie schouder links” (vgl. r.o. 7.11 tussenarrest 17 december 2013). In het rapport wordt (onder V) geconcludeerd dat bij [appellant] sprake is van restklachten en beperkingen als gevolg van een doorgemaakte AC luxatie. Op basis van de gestelde diagnose, het lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek en op basis van de gegevens van het medisch dossier is er volgens de deskundige sprake van beperkingen bij de beroepsuitoefening, de activiteiten van het dagelijks leven, de zelfverzorging, de huishoudelijke bezigheden, de hobby, de recreatie en sportbeoefening. De beperkingen betreffen onder meer: tillen (op en boven schouderhoogte sterk beperkt); duwen en trekken (op en boven schouderhoogte sterk beperkt); dragen (links matig-sterk beperkt); reiken (op en boven schouderhoogte links matig-sterk beperkt), en bovenhands werken (sterk beperkt). In het rapport staat verder vermeld dat de prognose ten aanzien van de klachten voor wat betreft het AC gewricht slecht is, dat een vroegtijdige artrose zeer waarschijnlijk is en dat dit zal leiden tot meer klachten en ook mogelijk meer beperkingen. Op basis van de gesignaleerde beperkingen wordt het percentage functionele invaliditeit gehele persoon (GP) in het rapport geschat op 8%.
10.5.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met het rapport voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat sprake is van blijvende beperkingen aan zijn linkerarm/schouder. BL Industrie Services heeft onvoldoende concrete bezwaren tegen het rapport ingebracht die meebrengen dat het rapport niet bij de beoordeling kan worden betrokken. De enkele omstandigheid dat het rapport eenzijdig is opgesteld, brengt niet mee dat aan het rapport geen bewijswaarde toekomt.
10.5.4. Uitgaande van de aard en de ernst van het letsel acht het hof het billijk aan [appellant] een bedrag aan smartengeld toe te kennen van € 10.000,--. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] als gevolg van het ongeval twee keer aan zijn schouder is geopereerd, dat hij na het ongeval op aangepaste wijze heeft gewerkt (waarbij hij niet hoefde te tillen en dragen; vgl. rapport onder 1.3.2) en dat hij dagelijks de gevolgen van zijn beperkingen ervaart zowel met betrekking tot zelfverzorging en huishoudelijke bezigheden als op het gebied van hobby, recreatie en sportbeoefening. Voorts heeft [appellant], zoals volgt uit zijn onweersproken stellingen, nog steeds pijnklachten. Uit de anamnese in het rapport (onder 1.2) volgt dat het gaat om dagelijks aanwezige pijnklachten, dat de pijn zeurend van aard is en wisselt in intensiteit afhankelijk van bewegen en dat de nachtrust wordt verstoord als gevolg van de pijn. Ten slotte acht het hof van belang dat er sprake is van een slechte toekomstprognose en dat er een reële kans is dat de klachten zullen verergeren.
Conclusie AG: speciale aansprakelijkheidsregeling voor producten met gebreken
Conclusie AG HvJ EU 11 juni 2014, zaak C-310/13 (Novo Nordisk Pharma) - dossier
Zie eerdere vragen LS&R 637. Aansprakelijkheidsregel waardoor afgifte informatie over bijwerkingen farmaproducten. Uitlegging van artikel 13 van richtlijn 85/374/EEG [productaansprakelijkheid bij gebreken]. Materiële werkingssfeer van de richtlijn – Uitsluiting van de op het ogenblik van de kennisgeving van de richtlijn bestaande speciale aansprakelijkheidsregelingen – Toelaatbaarheid van een nationale aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan onder andere informatie over de bijwerkingen van farmaceutische producten kan worden verkregen. Conclusie AG:
1. Art. 13 der [Richtlinie 85/374/EWG] ist dahin auszulegen, dass er in Bezug auf die in dieser Richtlinie geregelten Fragen nur die Aufrechterhaltung – im Rahmen der besonderen Haftungsregelung im Sinne dieser Bestimmung – der Ansprüche der Geschädigten erlaubt, die über das Schutzniveau hinausgehen, das sich aus den Vorschriften der Richtlinie ergibt, unter der Voraussetzung, dass diese Ansprüche schon zum Zeitpunkt der Bekanntgabe der Richtlinie bestanden.
2. Die Richtlinie 85/374 verwehrt den Mitgliedstaaten nicht, Beweiserleichterungen wie den Auskunftsanspruch nach § 84a AMG in ihren nationalen Rechtsordnungen einzuführen. Die Möglichkeit der Einführung solcher Erleichterungen gilt auch für die besondere Haftungsregelung im Sinne von Art. 13 dieser Richtlinie.
Prejudiciële vragen over beschrijvende, grafische voorstelling van afwezige ingrediënten
Prejudiciële vraag HvJ EU 26 februari 2014, LS&R 916, zaak C-195/14 (Teekanne) - dossier
Verzoekster handelt in thee. Zij verhandelt onder de naam „Felix Himbeer Vanille Abenteuer” een vruchtenthee, met een verpakking waarop afbeeldingen van frambozen en vanillebloesems staan en de aanduidingen „nur natürliche Zutaten”en „Früchtetee mit natürlichen aromen” terwijl in werkelijkheid deze thee geen bestanddelen of aroma’s van vanille of frambozen bevat. Gestelde vraag: “Mogen de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame door het voorkomen, de beschrijving of de grafische voorstelling, de indruk wekken dat een bepaald ingrediënt aanwezig is, terwijl dit ingrediënt in werkelijkheid ontbreekt, en dit enkel blijkt uit de lijst van ingrediënten overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13/EG?”
Verweerder is het Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband; hij stelt dat de op de verpakking gegeven informatie misleidend is. Hij eist dat verzoekster een verbod wordt opgelegd op deze wijze reclame te maken, en een schadevergoeding voor de gemaakte aanmaningskosten van € 200.
In eerste instantie wordt verweerder in het gelijk gesteld, maar in beroep wordt die uitspraak vernietigd. De beroepsrechter is van oordeel dat geen sprake is van misleiding in de zin van de DUI wet inzake oneerlijke mededinging in samenhang met het DUI wetboek inzake levensmiddelen, consumptiegoederen en diervoeder. Uit de op de verpakking aangebrachte lijst van ingrediënten zou voor de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument voldoende duidelijk blijken dat de gebruikte aroma’s niet uit frambozen en vanille zijn gewonnen, maar enkel deze smaak hebben.
De zaak ligt nu voor ‘Revision’ bij de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof). Hij vraagt zich af of het voldoende is dat de indruk wordt gewekt dat een bepaald ingrediënt aanwezig is, terwijl dit ingrediënt in werkelijkheid ontbreekt, en dit enkel blijkt uit de lijst van ingrediënten overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13/EG. Hij stelt daartoe de volgende vraag:
“Mogen de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame door het voorkomen, de beschrijving of de grafische voorstelling, de indruk wekken dat een bepaald ingrediënt aanwezig is, terwijl dit ingrediënt in werkelijkheid ontbreekt, en dit enkel blijkt uit de lijst van ingrediënten overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13/EG?”
Verslag algemeen overleg biotechnologie en kwekersrecht
Verslag AO biotechnologie, Kamerstukken II, 2013-2014, 27 428, nr. 281
Kwekersrecht. Biotechnologie. Bio-octrooirichtlijn. De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben op 10 april 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu over biotechnologie en kwekersrecht. Op korte termijn wordt er een VAO gepland over biotechnologie en kwekersrecht, aangevraagd door de heer Van Gerven.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): (...) Ik ga eerst in op het kwekersrecht. De Partij voor de Dieren is fel gekant tegen patenten op leven. Wij zijn er dan ook blij mee dat de Staatssecretaris zich inzet voor de brede veredelingsvrijstelling. Dat is een Kamerbrede wens. Wij hebben met elkaar besloten om het wetsvoorstel dat daarvoor is ingediend, als hamerstuk af te doen opdat wij geen tijd zouden verliezen, en dat wij eventuele opmerkingen in het algemeen overleg van vandaag zouden maken. Ik ben blij dat wij daar in elk geval in de Kamer eensgezind over zijn.
Het is erg belangrijk om de vrije veredeling van gewassen te bevorderen en te voorkomen dat een handjevol bedrijven de controle over ons voedsel krijgt. De Staatssecretaris heeft tijd gewonnen doordat zij niet met ons in debat hoeft. Ik hoop dat is geïnvesteerd in het realiseren van een brede vrijstelling op Europees niveau. Duitsland en Frankrijk zien de noodzaak hiervoor. Als het aan de Partij voor de Dieren ligt, moet de Staatssecretaris aan de slag om te bekijken of zij in een brede coalitie samen met deze landen kan optrekken om de bio-octrooirichtlijn aan te passen. Heeft zij al stappen gezet in die richting of kunnen wij die verwachten? Ik moedig haar daar graag toe aan.
Er zijn zeker zorgen. Uit antwoorden op mijn Kamervragen over een patent van Monsanto blijkt dat de brede veredelingsvrijstelling niet genoeg is om de monopolisering van de productie van ons voedsel tegen te gaan. De technieken voor het vinden van gewenste eigenschappen worden ook gepatenteerd en ook dit zal andere veredelaars belemmeren in hun werk. Onderschrijft de Staatssecretaris die analyse en wat gaat zij daaraan doen?
We hebben gezien dat in Duitsland een wet is ingevoerd die het patenteren van eigenschappen van planten en dieren inperkt. Dat lijkt ons een goede zaak. Is de Staatssecretaris bereid om dat ook hier in te voeren? Kan zij misschien faciliteren dat het wetsvoorstel dat in Duitsland is aangenomen, naar de Kamer wordt gestuurd? Misschien kan het zelfs worden vertaald, want mijn Duits is niet al te best. Dan kunnen wij er allemaal kennis van nemen en bekijken wat wij daarvan kunnen leren. Als wij die wens toch met z'n allen hebben, lijkt mij dat wel zo constructief.
Nederlandse kabinetten hebben biotechnologie tot nu toe benaderd vanuit de belofte dat daarmee mondiale vraagstukken zoals het vraagstuk van de voedselzekerheid zullen worden opgelost, en ook dit kabinet begint zijn langverwachte visie op biotechnologie daarmee. Wij horen dat al ruim 30 jaar, maar in de praktijk is er niet veel van waar geworden. Gentechgewassen op het veld zijn of resistent gemaakt tegen gif of produceren zelf een gifstof. Daardoor wordt juist meer landbouwgif gebruikt op akkers met gentechmais of soja en kampen veel landen juist met een hoge resistentie tegen landbouwgif, waardoor er weer meer oude en giftiger stoffen worden gebruikt. Het werkt monoculturen in de hand, waardoor je geen veerkrachtige landbouw overhoudt die juist zelf makkelijker ziektes en plagen kan weerstaan.
Ik vind het jammer en opmerkelijk dat de discussie over de sociaal-economische gevolgen van genetische manipulatie zo lang duurt. Het valt mij ook op dat het kabinet in de brief alleen een korte schets geeft van het Europees proces hierover en niet ingaat op de eigen rol, wensen en verwachtingen hierbij. Wij zijn daar heel benieuwd naar. Juist in een landbouwland als Nederland heeft een eventuele introductie van de commerciële teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen grote sociaal-economische consequenties. Wij kunnen nu al zien dat de gewone gangbare landbouw onder druk staat vanwege het grote gifgebruik en de enorme fraude met mest. Biologische boeren in ons land staan met hun manier van teelt onder druk. Een biologische teler met een buurman die zijn grond heeft verpacht aan een lelieteler, loopt groot gevaar zijn oogst niet meer als biologisch af te kunnen zetten omdat het landbouwgif van zijn buurman ook op de biologische gewassen terechtkomt. De biologische aardappelteler wiens buurman gentechaardappels gaat telen, loopt ook het risico dat hij zijn gewassen niet meer als biologisch kan verkopen vanwege de gevaren van vermenging.
De co-existentieregels zijn nog absoluut onvoldoende om dit risico te beheersen, omdat de COGEM (Commissie Genetische Modificatie) kennelijk nog nooit bloeiende aardappelplanten heeft gezien en denkt dat na de oogst werkelijk geen enkele aardappel in de grond achterblijft. Zij raden immers een isolatieafstand van vijf meter aan. Dat is dus onvoldoende. Hoe wil het kabinet de Nederlandse biologische en bovendien gangbare boeren beschermen tegen vermenging met ggo's en hoe wil het de keuzevrijheid garanderen?
De heer Geurts (CDA): (...) Ik ga in op de veredelingsvrijstelling en de octrooiproblematiek. Eind vorig jaar heeft de Kamer het wetsvoorstel voor de beperkte kwekersvrijstelling als hamerstuk afgedaan. Dat gebeurde niet omdat wij het Kamerbreed niet belangrijk vonden om daar nog eens plenair over te praten. Nee, de wet moest gewoon snel worden ingevoerd. Het CDA ziet dat wetsvoorstel als een gevolg van de Kamerbrede steun voor de noodzaak om het octrooirecht en het kwekersrecht met elkaar in balans te brengen.
De CDA-fractie was verheugd over de benoeming van de heer Trojan tot onafhankelijk voorzitter van het overleg tussen partijen die alle grote belangen hebben bij dit onderwerp. De uitkomsten van dit overleg liggen vandaag ook voor. Hij acht een nadere afbakening van de octrooibaarheid van plantgerelateerde uitvindingen meer voor de hand liggen dan een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Uit internationale sonderingen blijkt dat een mogelijk compromisvoorstel van Nederland nog veel zendingswerk in de Europese Unie behoeft. Aan welk tijdpad denkt de regering nu de heer Trojan zijn eindverslag heeft gepresenteerd en het in de Kamer voorligt? Het CDA is voorstander van een Europese aanpak van de kwekersvrijstelling en hoopt dat de Staatssecretaris dit voorspoedig gaat oppakken. Staatssecretaris Dijksma heeft al gezegd in Europa te gaan strijden voor de volledige kwekersvrijstelling. Er zijn ontwikkelingen in Europa om het octrooieren van planten te beperken, maar wat is nou de laatste stand van zaken? Hoe kan het kabinet in samenwerking met de Kamer het proces verder bespoedigen?
De heer Klaver (GroenLinks): (...) Ik wil nog even stilstaan bij het kwekersrecht en de bio-octrooirichtlijn. In februari is in Nederland een beperkte kwekersvrijstelling ingevoerd. Dat betekent dat er wel verder gekruist mag worden met producten waarop een octrooi rust, maar dat die kruisingen niet gecommercialiseerd mogen worden. Wij zijn blij met dit deel van de uitvoering van de motie-Koopmans, maar in diezelfde motie is ook het verzoek opgenomen om op Europees niveau actief politieke steun te verwerven voor een kritische evaluatie van de bio-octrooirichtlijn, met als doel de balans te herstellen tussen het kwekersrecht en het octrooirecht. De Staatssecretaris heeft al eerder gezegd zich hiervoor in Brussel te willen inzetten. Hoe staat het daarmee? De disbalans tussen het kwekersrecht en het octrooirecht is in de ogen van mijn fractie namelijk een probleem, want in tegenstelling tot het kwekersrecht zijn octrooien niet laagdrempelig, lastig aan te vragen en erg duur. Daarom zijn ze in de praktijk niet toegankelijk voor kleine of middelgrote bedrijven. Een select groepje grote bedrijven bepaalt op deze manier wat wij op ons bord krijgen. Daarmee zijn we niet langer meer baas op eigen bord, en dat is ook de link naar de eventuele monopolisering, waar ik het zojuist over had.
In artikel 4 van de Europese richtlijn 98/44/EG staat dat er geen octrooi op plantenrassen gegeven mag worden. Door een octrooi te geven op eigenschappen gebeurt dat via een omweg toch. Het Europees Octrooibureau, het EPO, heeft vorig jaar bijvoorbeeld het octrooirecht verleend aan Syngenta, dat de eigendomsrechten heeft van alle zaden voor paprika en pepers en paprikaplanten en -vruchten die resistent zijn tegen het insect witte vlieg. Het is een resistentie die ook al in de natuur voorkomt. Andere paprikatelers kunnen daardoor geen paprikarassen meer telen die resistent zijn tegen deze vlieg. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit een onwenselijke situatie is, en blijft zij zich inzetten voor de herziening van de bio-octrooirichtlijn?
Staatssecretaris Dijksma: (...) veredelen met octrooirechtelijk beschermd materiaal. Commercialisatie van de daarmee bereikte kweekproducten vergt nog wel een octrooilicentie zolang de uitvinding wordt gebruikt. Wij hebben vastgesteld dat wij samen graag toe willen naar een uitgebreide kwekersvrijstelling.
Als wij daarbij succes willen boeken, wat ik net als de heer De Liefde graag wil, dan is het nodig dat wij ook een goed beeld kunnen schetsen van wat dat in de praktijk betekent. Kwekersbelangenverenigingen, de European Seed Association en de International Seed Federation beklemtonen immers het belang van het kwekersrecht maar ook van het octrooirecht in de plantenveredeling. Veertien van de negentien organisaties die hierbij betrokken zijn in Nederland leverden onlangs constructieve en bruikbare bijdragen aan mogelijke afbakeningen van de uitgebreide veredelingsvrijstelling, want die moet je dan precies formuleren.
Wat wij nu doen, is al die gegevens analyseren, met oog voor de belangen van zowel de veredelingssector alsook de biotechindustrie en met inachtneming van waar wij naartoe willen, namelijk herstel van de balans in de krachtsverhouding tussen kwekersrecht en octrooirecht, want die balans is op dit moment niet goed. De verwachting is dat wij binnen enkele weken het scenario klaar hebben voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de praktijk. Dat wil ik gebruiken als showcase, ook in de gesprekken met de andere bewindslieden in Europa, om te laten zien dat het kan en hoe het eruit ziet. Wij hopen dat wij daarmee ook de steun voor deze aanpak kunnen vergroten.
Het tijdpad hangt ook af van de expertgroep van de Europese Commissie. Op dit moment hebben wij natuurlijk al het een en ander aan werk verricht. We hebben gesproken met verschillende lidstaten. Landen als Duitsland en Frankrijk zijn net als Nederland heel kritisch over de octrooieerbaarheid van plantaardig materiaal, alleen kiezen zij voor een andere oplossingsrichting. Dat is wel van belang om hier te zeggen. Nederland gaat met steun van de Kamer voor een uitgebreide vrijstelling van het kwekersrecht, terwijl de Duitse en Franse positie gericht is op het beperken van de octrooieerbaarheid. Materieel kom je dan aan het eind van de rit wel min of meer op dezelfde positie uit, maar de aanvliegroute is een andere.
Voorschot deskundige niet betaald maakt arts medische onzorgvuldig
Rechtbank Rotterdam 19 maart 2014, LS&R 912 (onbetaalde deskundige borstoperaties)
Medische aansprakelijkheid van arts in verband met door hem uitgevoerde borstoperaties. Het voorschot voor de door de rechtbank benoemde deskundige is door de arts niet betaald. Aangezien advisering van de rechtbank daardoor niet meer zal plaatsvinden, dient tot uitgangspunt voor de verdere beoordeling te worden genomen dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen. Dat brengt mee dat de arts aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door eiseressen geleden schade. Begroting van de toekomstige materiële schade in verband met nog uit te voeren hersteloperaties. De rechtbank acht, rekeninghoudende met de aard en de ernst van de klachten, een bedrag van € 750,-- aan smartengeld toewijsbaar. Aangezien één eiseres blijvend last heeft van terugkerende klachten, acht de rechtbank ten aanzien van die eiseres een bedrag van € 1.000,-- aan smartengeld toewijsbaar.
Bij tussenvonnis:
5.20 Aangezien uit de door partijen overgelegde (medische) informatie niet kan worden afgeleid of de complicaties die zich bij [eiseres4] hebben gerealiseerd zich ook in de (hypothetische) situatie waarin zij zich onder behandeling van een plastisch chirurg had gesteld, zouden hebben gerealiseerd, behoeft de rechtbank voorlichting door een onafhankelijk deskundige op dit punt.” Nu advisering van de rechtbank op voornoemd punt als gevolg van de processuele opstelling door [gedaagde] niet meer zal plaatsvinden, dient de rechtbank thans tot uitgangspunt voor de verdere beoordeling te nemen dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen. Dat brengt mee dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiseres4] geleden schade.
Dit vonnis:
2.20. Voor wat betreft het onder g gevorderde bedrag aan smartengeld (€ 5.621,--) acht de rechtbank, rekening houdende met de aard en de ernst van de klachten, een bedrag van
€ 750,-- toewijsbaar.
[eiseres3] heeft enkel verwezen naar nummer 727 van de als productie 65 overgelegde pagina uit de ANWB Smartengeldgids. De daarin beschreven casus is niet vergelijkbaar met die van [eiseres3]. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres3] vanwege de door [gedaagde] uitgevoerde ingrepen (blijvende) klachten ondervindt bij het lopen, zitten en fietsen dan wel andere lichamelijke beperkingen daarvan ondervindt. Daarnaast was in de casus waarnaar [eiseres3] heeft verwezen een rapport van een psychiater voorhanden waaruit bleek dat sprake was van ernstige psychische gevolgen. In de onderhavige zaak is niet gesteld of gebleken dat [eiseres3] zich voor haar klachten onder behandeling van een psycholoog of psychiater heeft gesteld. Het gaat dus met name om pijn en ontsiering van tijdelijke aard.
2.30.
Voor wat betreft het onder j gevorderde bedrag aan smartengeld (€ 5.621,--) acht de rechtbank, rekening houdende met de aard en de ernst van de klachten, een bedrag van
€ 1.000,-- toewijsbaar.
[eiseres2] heeft enkel verwezen naar nummer 727 van de als productie 65 overgelegde pagina uit de ANWB Smartengeldgids. De daarin beschreven casus is niet geheel vergelijkbaar met die van [eiseres3]. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres2] vanwege de door [gedaagde] uitgevoerde ingrepen (blijvende) klachten ondervindt bij het lopen, zitten en fietsen dan wel andere lichamelijke beperkingen daarvan ondervindt. Daarnaast was in de casus waarnaar [eiseres2] heeft verwezen een rapport van een psychiater voorhanden waaruit bleek dat sprake was van ernstige psychische gevolgen. In de onderhavige zaak is niet gesteld of gebleken dat [eiseres2] zich voor haar klachten onder behandeling van een psycholoog of psychiater heeft gesteld.
Anders dan bij [eiseres3] en [eiseres4] heeft [eiseres2] ten gevolge van de door [gedaagde] uitgevoerde ingreep blijvend last van terugkerende ontstekingen rond de tepels van haar borsten. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een hoger bedrag dan de bedragen die aan [eiseres1], [eiseres4] en [eiseres3] ter zake van smartengeld zullen worden toegewezen.