LS&R 2300
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
LS&R 2304
1 juli 2025
Artikel

Nieuw verschenen bij deLex: Het Rechterlijk Verbod en Bevel van Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen - Tweede geheel herziene druk

 
LS&R 2303
1 juli 2025
Uitspraak

CureVac krijgt toestemming voor getuigenverhoor in octrooizaak tegen Stichting AUMC

 
LS&R 535

Voorwaardelijke boete geneesmiddelen zonder vergunning

Strafkamer Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9379 (voorwaardelijke boete geneesmiddelen)
PharmaStrafrecht. Geen handelsvergunning. De rechtbank acht bewezen dat er sprake is van voortgezette handeling van medeplegen van poging tot moord, medeplegen van voorbereiding van moord (...) overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (meermalen gepleegd) en medeplegen van oplichting. De rechtbank acht verdachte hiervoor strafbaar en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht jaar, voor wat betreft het in voorraad hebben van de geneesmiddelen een wordt een voorwaardelijke boete gegeven die niet ten uitvoer zal worden gelegd.

9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht bewezen het ten laste gelegde in voorraad hebben en verkopen en/of afleveren en/of ter hand stellen van de in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de feiten gelijk aan het requisitoir bewezen kan achten onder de volgende omstandigheden. Verdachte gebruikte de geneesmiddelen met name voor zichzelf en stelde de geneesmiddelen ook nog wel eens aan anderen ter beschikking. Verdachte kende het verboden karakter hiervan niet. Daarbij dient in ieder geval te worden vastgesteld dat verdachte geen professionele handelaar in anabolen is geweest en dat hij zulks evenmin, indien dat wel het geval zou zijn geweest, heeft willen verhullen.

9.3.2 De bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het bestanddeel 'geen handelsvergunning' overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte een handelsvergunning had, op basis waarvan verdachte de geneesmiddelen in voorraad mocht hebben, mocht verkopen, afleveren en/of ter hand stellen.

Hoewel de in de onder 2 ten laste gelegde genoemde middelen niet letterlijk zijn genoemd in de getapte telefoongesprekken en sms'en, is wel af te leiden dat verdachte deze middelen aan anderen heeft verkocht, afgeleverd of ter hand gesteld. Hiervoor is van belang dat uit het NFI-rapport van 15 maart 2012 blijkt dat de in de woning van verdachte aangetroffen en in beslag genomen middelen anabole steroïden zijn. Verdachte heeft verklaard dat anabolen bij hem werden besteld. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen middelen voor zichzelf gebruikte en dat als hij de middelen ging halen ook wel eens voor andere personen meenam. Hieruit volgt dat de middelen die verdachte verkocht, afleverde of ter hand stelde middelen zijn die in de tenlastelegging zijn genoemd.

Dat verdachte het verboden karakter niet kende van het bezit of gebruik, of het zonder winst te maken verkopen, afleveren of ter hand stellen van de genoemde middelen, doet aan een bewezenverklaring niet af. Immers, verdachte wordt niet de opzet hiervan verweten.

14 (...)
Tot slot heeft verdachte de wet op de Economische delicten en de Geneesmiddelenwet overtreden. Nu het hier gaat om feiten die van een geheel andere orde zijn dan die hierboven zijn besproken, en verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal de rechtbank zich ter zake beperken tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.

17. Beslissing
Veroordeelt verdachte voorts ten aanzien van de overtredingen, zoals bewezen verklaard in zaak B onder 1 en 2 tot een geldboete van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien dagen.

Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
LS&R 534

Royalty´s zijn inkomsten uit werkzaamheid, ook wanneer later genoten

Conclusie PG HR 2 april 2013, LJN BZ9161 (X tegen Staatssecretaris van Financiën) en LJN BZ9195

Als randvermelding. Fiscaal. Belastingen. Royalty vergoeding uit octrooien. Deel van de cassatie slaagt. Belanghebbende heeft in de jaren 1990 t/m 1992 onderzoek verricht aan A in Engeland en was in die jaren niet in Nederland woonachtig. Met A heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten op grond waarvan patenten die het resultaat waren van zijn verrichte onderzoeksactiviteiten (medical research / clinical trials), aan A toekwamen. In die overeenkomst is tevens opgenomen dat aan belanghebbende een beloning kon toekomen voortvloeiend uit de commerciële uitbating van die patenten door A. In 2001 en 2005 is aan belanghebbende in verband met die uitbating door A een bedrag aan royalty's toegekend en uitbetaald. De inspecteur heeft voormelde royalty's tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning gerekend. Belanghebbende betrekt het standpunt dat het bedrag niet belast is als inkomen uit werk en woning vanwege het ontbreken van een bron van inkomen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de inkomsten toegerekend moeten worden aan een vast middelpunt in Engeland en dat daarom artikel 12, lid 3, van het belastingverdrag moet worden toegepast.

De A-G meent dat de criteria 'voordeel beogen en verwachten' geen zelfstandige betekenis hebben indien het voordeel niet in de persoonlijke sfeer ligt maar er wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. Nu belanghebbendes activiteiten tweeledig waren en er dus ook in het economisch verkeer werd gehandeld en een voordeel werd behaald, zijn die criteria niet van belang voor de vraag of er een bron van inkomen is. Belanghebbendes primaire standpunt kan hierom niet tot cassatie leiden.

De A-G meent voorts dat belanghebbende in de jaren waarin hij werkzaam was voor A en het onderzoek verrichtte waaruit later de in geschil zijnde inkomsten voortvloeiden, beschikte over een vast middelpunt en dat dat recht deel uitmaakt van het vermogen van de desbetreffende werkzaamheid. Inkomsten daaruit dienen verdragsrechtelijk, ook wanneer zij later worden genoten, daaraan te worden toegerekend. Derhalve geeft het oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hiertegen gerichte klacht van belanghebbende slaagt, aldus de A-G.

LS&R 533

Prejudiciële vragen: Zijn onbevruchte menselijke eicellen een menselijke embryo?

UK High Court of Justice, 17 April 2013, [2013] EWHC 807 (Ch), (International Stem Cell Corporation v Comptroller General of Patents)
Octrooirecht. Biotechnologische uitvinding. Er wordt voortgebouwd op de Brüstle-vragen/beslissing [LS&R 403]. The question to be referred: The parties have suggested that the following question should be referred. In my judgment this succinctly identifies the issue. Subject to any further submissions, this is the question that I intend to refer:

Are unfertilised human ova whose division and further development have been stimulated by parthenogenesis, and which, in contrast to fertilised ova, contain only pluripotent cells and are incapable of developing into human beings, included in the term "human embryos" in Article 6(2)(c) of Directive 98/44/EC on the legal protection of biotechnological inventions?

48. As to the referring Judgment, the Comptroller points out that the citation from [44] relied on by ISCC is incomplete. Once one takes into account the remainder of this paragraph, it is much more difficult to suggest that the conclusion of the CJEU expressly contradicted the findings of the Bundesgerichtshof. In particular, the German Court went on to say:
"Independent of this one point in favour of qualification as an embryo as defined in Art. 6 para 2c) of the Directive could be the fact that such cells in any event in the first division stages go through the same development as a fertilized egg cell and therefore appear equally worthy of protection."
My understanding of this passage is that the Bundesgerichtshof was pointing to the similarity between initial stages of development of parthenotes and fertilised egg cells and hypothesising that it could be said that parthenotes were equally worthy of protection from patentability.

49. The Comptroller further submits, correctly in my view, that whilst the Advocate General was clear that the dividing line was whether the cells were totipotent or pluripotent, it does not appear that the CJEU followed this distinction. Unlike the Advocate General, the Court did not frame its decision in relation to parthenotes on a conditional basis, even though it clearly had in mind the distinction between pluripotent and totipotent cells (see paragraph [22] of the CJEU Judgment).

50. Therefore, the Comptroller submits that it is unclear whether the test that the CJEU had in mind turned on merely commencing the process of development of a human being (whether or not the potential exists for the completion of the process), or commencing a process which is capable of leading to the birth of a viable human being. For the reasons given by Mr Mitcheson on behalf of the Comptroller, I agree.

LS&R 532

Europees Octrooibureau herroept het "Brüstle" octrooi

EPO persbericht 11 april 2013.
Human Embryo (7th week of pregnancy)Een bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Op 11 april 2013 heeft een oppositieafdeling van het Europees Octrooibureau (EOB) besloten het zogenoemde “Brüstle” octrooi te herroepen tijdens de openbare mondelinge behandeling (Artikel 101(2) EOV).

Het Europees octrooi 1,040,185 getiteld “Neural precursor cells, method for the production and use thereof in neural defect therapy” werd op 22 februari 2006 toegekend aan de Duitse wetenschapper Professor Oliver Brüstle. Het heeft betrekking op en beschrijft het gebruik van neurale voorlopercellen voor medisch toepassingen, met name voor de behandeling van ernstige neurale gebreken zoals Parkinson, Huntington en Alzheimer. Onder andere beschrijft het octrooi hoe de neurale voorlopercellen worden verkregen uit humane embryonale stamcellen. In november 2006 heeft het Amerikaanse bedrijf Geron Corporation oppositie ingesteld tegen verlening van het Europees octrooi, met het verzoek de herroeping van het octrooi. Alle documenten met betrekking tot het octrooi kunnen worden ingezien op het Europees Octrooiregister.

Na bestudering van de argumenten van beide partijen tijdens de oppositieprocedure, heeft de oppositieafdeling besloten het octrooi te herroepen omdat het verleende octrooi meer subject-matter bevat dan de oorspronkelijke ingediende octrooiaanvrage, hetgeen niet is toegestaan volgens Artikel 123 van het Europees Octrooiverdrag (zie ook grond voor oppositie in Artikel 100(c) EOV).

Tegen de beslissing van de oppositieafdeling kan beroep worden ingesteld bij de kamers van beroep (Board of Appeal, Artikel 106 en 108 EOV).

De oppositieafdeling heeft opgemerkt, dat biotechnologische uitvindingen, waaronder die met betrekking tot menselijke embryonale stamcellen, in principe octrooieerbaar zijn onder het Europees Octrooiverdrag (EOV), mits zij nieuw zijn (Artikel 54 EPC) , op uitvinderswerkzaamheid berusten (“inventive step”, Artikel 56 EOV), industrieel toepasbaar zijn (Artikel 57 EOV) en niet uitgezonderd zijn van octrooieerbaarheid onder het EOV (Artikel 53 EOV). Relevant hierbij is de beslissing G 2/06 van de Grote Kamer van Beroep van het EOB (Enlarged Board of Appeal) die aangeeft hoe de uitzonderingen op octrooieerbaarheid onder de EPC inzake stamceltechnologie moeten worden toegepast onder het EOV.

De procedure inzake het Europees octrooi staan los van het parallelle patent dat professor Brüstle in Duitsland heeft verkregen en dat werd gehandhaafd door het Duitse Bundesgerichtshof in november 2012. Hierover is een eerder commentaar op het IE-Forum [IEF 12151] gepubliceerd.

Cees Mulder

LS&R 531

Merk RELY-ABLE benadrukt enkel positieve aspecten, dient niet ter onderscheiding

Gerecht EU 30 april 2013, zaak T-640/11 Boehringer Ingelheim International / OHMI (RELY-ABLE) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Vernietiging van beslissing R 756/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 september 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij bescherming als gemeenschapsmerk is geweigerd ten gevolge van een internationale inschrijving voor de Europese Unie van het woordmerk „RELY-ABLE” voor diensten van de klassen 38, 41 en 42 (clinical trial services for pharmaceutical products). 

 Het beroep wordt verworpen. Het (aangevraagde) merk wordt niet door de consument herinnerd als een merk, maar enkel als een promotioneel woord voor de positieve aspecten van de dienstverlening, namelijk dat men betrouwbaar (reliable) is. Op de Marques-blog.

6. (...) Firstly, the Board of Appeal took the view that the relevant public would directly and unambiguously perceive the sign RELY-ABLE as a deliberate misspelling of the English word ‘reliable’ to make it more ‘catchy’, but would not perceive that spelling as particularly fanciful or arbitrary. Secondly, the Board of Appeal found that the relevant public would directly perceive the message communicated by the sign RELY-ABLE as a whole, as a banal laudatory message relating to an important characteristic of clinical trial services for pharmaceutical products, namely their reliability. (...)

37      Accordingly, the Board of Appeal did not err in dismissing the appeal against the decision refusing protection, after finding, in paragraph 17 of the contested decision, that the word mark RELY-ABLE is not distinctive, on the ground that it could not be perceived and memorised by the relevant consumer as a trade mark, and that the sign as a whole would be perceived as nothing more than a promotional message whose aim is to highlight an important positive aspect of the services, namely that they are reliable.

LS&R 530

EMA list of medicines under additional monitoring and final advice clinical trial advisory groups

European Medicines Agency publishes initial list of medicines under additional monitoring
Uit't persbericht: The European Medicines Agency has published today the initial list of medicines that are subject to additional monitoring. This represents an important deliverable of the new European pharmacovigilance legislation. These medicines will have to display an inverted back triangle in their package leaflet and in the information for healthcare professionals called the summary of product characteristics (SmPC), together with a short sentence explaining what the triangle means.

All medicines on the European Union (EU) market are carefully monitored. If a medicine is labelled with the inverted black triangle, it does not mean that it is unsafe; the purpose of the symbol is to actively encourage healthcare professionals and patients to report any suspected adverse reactions observed with the medicine, either because the medicine is new to the market or because there is a limitation to the data available on its safety. Lees verder.

European Medicines Agency publishes final advice from clinical trial advisory groups
Uit't persbericht:
The European Medicines Agency (EMA) has published the final advice from the advisory groups that have been set up to inform the EMA in drafting its policy on proactive access to clinical-trial data.

The EMA has committed to the proactive publication of data from clinical trials supporting the authorisation of medicines once the marketing-authorisation process has ended, which the EMA does not consider commercially confidential.

The release of data is ultimately about establishing trust and confidence in the system.The EMA is committed to transparency and openness of information to meet the legitimate public interests to enable scrutiny of the Agency’s recommendations on medicines. Lees verder.

LS&R 529

A EU medical devices regulation chart

Een bijdrage van Erik Vollebregt en Sofie van der Meulen, Axon Lawyers.

And now for something completely different from all the discussion about future rules and where they may take us: the RAPS Dutch/Flanders chapter has been active in defining a list of EU legislation that does not directly regulate medical devices but catches them in its scope, like environmental design requirements for electronic devices.

This resulted in an initial helpful overview in Dutch, which my firm offered to expand to an English language document that includes not only active links to the underlying legislative texts, but also to the EU law summaries in the ScadPlus database (if available) and to the EU Commission web pages with explanation about the rules concerned.

So that’s what we did – and you can download it here, for free, no strings attached, no need to give us your email address, mobile number and birthday and all that (we hate it if we get asked to provide that too so we won’t bug you for that).

We would really appreciate though if you would tell us if you don’t agree with this chart, or if you have helpful additions because you think it’s incomplete. Also, mind you – this list is in constant flux because these rules tend to be amended a lot. If you’re not sure at any point, we – and in particular our new devices lawyer Sofie van der Meulen (who prepared the overview and presented it on 26 April at the RAPS chapter meeting) – can help you figure it out. Also, if you’re active in medical devices in the Netherlands and Belgium, becoming member of the RAPS Dutch speaking chapter is a good idea because they do many useful things, and this initiative is only one of them. They don’t have a website yet, but you can keep track of them by joining their LinkedIn group.

LS&R 528

Geen gedeeltelijke herkansing assessmentprocedure buitenlandse tandarts

Rechtbank 's-Hertogenbosch 17 augustus 2012, LJN BX6662 (eiseres tegen Minister VWS)
Utah Dentists In MoroccoWet BIG. Inschrijving buitenlandse tandartsen. Assessmentprocedure. Verweerder heeft in redelijkheid tot de keuze kunnen komen om geen herkansingsmogelijkheid te bieden voor de beroepsinhoudelijke toets. De rechtbank acht het voorts niet onredelijk dat bij een gehonoreerde nieuwe aanvraag de gehele assessmentprocedure opnieuw dient te worden doorlopen.

8. Artikel 3 van het Reglement ‘Kennis- en vaardighedentoetsen’ voor tandartsen (assessmentreglement) bepaalt dat het assessment tot doel heeft om een buitenlands gediplomeerde tandarts in staat te stellen aan te tonen dat hij voldoende kennis en vaardigheid voor de uitoefening van zijn beroep bezit, teneinde daarmee ofwel een registratie in het BIG-register te verkrijgen of om na advies van de CBGV een beschikking te ontvangen van de minister inhoudende een advies voor verdere studie in Nederland, teneinde daarmee tezamen met het in het buitenland verkregen diploma alsnog te worden ingeschreven in het BIG-register.

14. Het hiervoor weergegeven beleid acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot de keuze heeft kunnen komen om geen herkansingsmogelijkheid te bieden voor de BI-toets. Verweerder heeft gemotiveerd dat en waarom voor de AKV-toets een dergelijke mogelijkheid wel bestaat. Het aldus gemaakte onderscheid tussen de AKV-toets en de BI-toets komt de rechtbank niet onbegrijpelijk voor. Het standpunt van eiseres dat men voor een echt assessment geen voorbereidingstijd heeft, terwijl een buitenlandse zorgverlener wel een korte periode wordt gegund om de BI-toets voor te bereiden waardoor het assessment van verweerder meer weg heeft van een universitaire toetsing waarbij een eenmalige herkansing op zijn plaats zou zijn, deelt de rechtbank niet. Verweerder heeft hierover uiteengezet dat de buitenlandse zorgverlener een korte periode wordt gegund om de BI-toets voor te bereiden, omdat hij van belang acht dat buitenlandse zorgverleners bij de

BI-toets een realistisch beeld hebben van de eisen die aan werken en studeren in Nederland worden gesteld. Dat verweerder aan de buitenlandse zorgverlener enige voorbereidingstijd geeft voor de BI-toets, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet meer van een assessment kan worden gesproken. Tot slot acht de rechtbank van belang dat in het Uitvoeringsreglement onder punt 25 is geregeld dat in het geval van een onvoldoende voor de BI-toets aan de CBGV wordt meegedeeld dat een advies aan de kandidaat kan worden gegeven om zich aan te melden bij ACTA voor een aanvullende cursus die tezamen met het buitenlandse diploma kan leiden tot inschrijving in het BIG-register, maar alleen in het geval indien niet meer dan twee onderdelen van de BI-toets onvoldoende zijn. Op deze wijze voorziet het beleid erin dat, in het geval het tekort in de aanwezige kennis bij de kandidaat niet te groot is, de kandidaat de mogelijkheid wordt geboden dat tekort weg te werken met slechts een aanvullende opleiding van twee jaar. Een onvoldoende in de BI-toets leidt dus niet zonder meer tot de conclusie dat de kandidaat de volledige opleiding tandheelkunde dient te volgen dan wel een nieuwe aanvraag moet indienen om uiteindelijk als tandarts in het BIG-register te kunnen worden ingeschreven.

15. De rechtbank stelt vast dat verweerder het beleid op juiste wijze heeft toegepast. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestond voor verweerder geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het ter zake geldende beleid af te wijken. Eiseres heeft weliswaar gewezen op het belang voor haar om de BI-toets te kunnen herkansen teneinde haar beroep als tandarts in Nederland te kunnen uitoefenen, maar dit is geen bijzondere omstandigheid in de zin van dat artikel.

LS&R 526

Beleidsregels opleggen bestuurlijke boetes door ACM

Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de ACM, Stcr 2013-11214.
De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (verder: Instellingswet ACM) regelt de formele samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA). Deze autoriteiten worden opgeheven onder gelijktijdige instelling van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De wettelijke taken en bevoegdheden van de drie toezichthouders gaan daarmee over op de ACM. Dat betekent onder meer dat de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift voortaan aan de ACM toekomt. Deze bevoegdheid is opgenomen in veruit de meeste van de materiële wetten waarop de ACM toezicht zal houden.

In het kader van de Instellingswet ACM is besloten om de bestaande beleidsregels ten aanzien van de boeteoplegging door de drie toezichthouders te integreren in boetebeleidsregels voor de ACM. In de memorie van toelichting van de Instellingswet ACM (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 3) is aangekondigd dat deze beleidsregels worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken, net als dat ten aanzien van de NMa het geval is. De bevoegdheid van de minister om beleidsregels ten aanzien van de ACM vast te stellen, vloeit voort uit artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze beleidsregels van de Minister van Economische Zaken geven uitvoering aan dit voornemen. Naast deze beleidsregels zijn voor het vaststellen van een bestuurlijke boete uiteraard ook de wettelijke boetemaxima en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2 - Mededinging en energie
Hoofdstuk 3 - Telecommunicatie
Hoofdstuk 4 - Consumenten
Hoofdstuk 5 - Aanbesteden
Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotbepalingen
Bijlage & toelichting

Zie hier.

LS&R 526

Non-interventional study is toegestaan

CGR Codecommissie Geneesmiddelen, 15 maart 2013, Advies AA13.006
Art. 16 Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Onderzoek met geneesmiddelen, tenzij WMO van toepassing. Studie naar de evaluatie van de tevredenheid over het gebruik van [A] bij patiënten in het [ziekenhuis B] in Rotterdam.

Verzoekster heeft op dit punt aangevoerd dat het om een “non-interventional study” gaat en dat niet voorop staat te onderzoeken of een bepaald geneesmiddel al dan niet werkzaam is, maar dat in het algemeen zal worden nagegaan hoe patiënten op [A] reageren. Dit niet-WMO-plichtig onderzoek voldoet aan de vijftal genoemde eisen. Tegen het bedrag dat artsen ontvangen van €20 per patiënt, zijn geen bezwaren.

Deze gedragscode geneesmiddelenreclame is ook van toepassing op onderzoek met geneesmiddelen, tenzij het onderzoek onder de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) valt en op grond van artikel 3 van die wet door een erkende medisch ethische toetsingscommissie of de centrale commissie mensgebonden onderzoek is, wordt of dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Een niet-WMO-plichtig onderzoek moet aan een vijftal eisen voldoen. Er moet een schriftelijke (dienstverlenings)overeenkomst zijn, de doelstelling en uitvoering van het onderzoek moet helder omschreven zijn, de doelstelling dient zinvol en legitiem te zijn en de opzet en uitvoering behoort voldoende kwaliteit te waarborgen, de te betalen tegenprestatie dient in redelijke verhouding te staan tot de verrichte werkzaamheden en de samenkomsten die in het kader van het onderzoek plaatsvinden moeten voldoen aan artikel B4 b Uitwerking normen gunstbetoon.
Bij de stukken die bij de aanvraag zijn overgelegd, bevindt zich een “services agreement” met daarbij een “summary” waarin omschreven wordt wat met het onderhavige onderzoek wordt nagestreefd en waarin is vastgelegd welke rechten en verplichtingen verzoekster en de deelnemende artsen over en weer zullen hebben. Daarmee is aan de eerste eis in voldoende mate voldaan. De Codecommissie heeft geen gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de doelstelling van het onderzoek niet zinvol en legitiem zou zijn terwijl voorts op grond van de overgelegde stukken kan worden aangenomen dat de uitvoering voldoende kwaliteit zal hebben. Per patiënt zal aan de deelnemende artsen een bedrag van € 20,-- worden vergoed. Tegen dit bedrag bestaan geen bezwaren. Van samenkomsten als in de laatste eis bedoeld, lijkt geen sprake te zijn zodat aan deze eis geen aandacht behoeft te worden besteed.

Een en ander leidt tot de conclusie dat aan de eisen voorzover voor het onderhavige onderzoek van belang, voldaan wordt. Er kan daarom een positief advies worden afgegeven.