Medische dienst  

LS&R 661

Vergoeding eerste spataderconsult duidt op medische behandeling

RCC 16 juli 2013, dossiernr. 2013/00265 (Bergman Clinics)
Gezondheid. Geneesmiddelen en medische behandelingen. Aanbeveling. Het betreft een televisiereclame. Daarin vertelt een vrouw dat zij zich in verband met spataderen heeft laten behandelen bij Bergman Clinics. Zij vertelt dat haar spataderen “helemaal weg” zijn en zegt: “Het wordt ook nog vergoed”. De voice-over luidt: “Ga voor specialistische spataderzorg naar Bergman Clinics. Kijk op bergmanclinics.nl. In beeld verschijnt: “Eerste spataderconsult altijd vergoed met verwijzing van uw huisarts”.

De klacht - Deze reclame, die klager zag op 8 april 2013 op Nederland 3 en RTL4, beide in het reclameblok van 19.30 uur, is in strijd met artikel 2.94 lid 2 onder a van de Mediawet. Daarin staat: “Het programma-aanbod bevat geen reclame- en telewinkelboodschappen voor: medische behandelingen”. Een paar weken eerder zag klager een soortgelijke reclame van adverteerder voor ooglaserbehandelingen. Daar heeft klager geen opname van.

Het oordeel van de Commissie
8. In de uiting wordt onder meer de aandacht gevestigd op een “eerste spataderconsult” dat “altijd” wordt “vergoed met verwijzing van uw huisarts”. Dit duidt naar het oordeel van de Commissie op een medische behandeling, die “alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar” is. In zoverre acht de Commissie de televisiereclame in strijd met artikel 2.94 lid 2 onder a Mediawet en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC, voor zover de uiting is uitgezonden via de publieke omroep Nederland 3.

9. Voor zover de uiting is uitgezonden op RTL4, overweegt de Commissie dat artikel 2.94 lid 2 Mediawet, waarop klager zich beroept, niet van toepassing is, omdat Hoofdstuk 2 van de Mediawet, daaronder begrepen artikel 2.94, regels bevat die betrekking hebben op publieke mediadiensten, waartoe de diensten van RTL 4 niet kunnen worden gerekend. Voor zover de klacht moet worden opgevat in die zin dat artikel 3.7 lid 2 onder a Mediawet is overtreden, voor wat betreft uitzending van de reclame op RTL4, overweegt de Commissie het volgende. De Commissie vat deze bepaling op in die zin dat deze betrekking heeft op het programma-aanbod van commerciële media-instellingen in de zin van de Mediawet. Ingevolge artikel 1.1 onder 1 Mediawet is een commerciële media-instelling een “natuurlijke persoon of rechtspersoon die een commerciële mediadienst verzorgt en die voor de toepassing van deze wet onder de bevoegdheid van Nederland valt”. Dit laatste is waar het betreft RTL4 niet het geval. Gelet op het voorgaande is artikel 3.7 lid 2 onder a Mediawet in dit geval niet van toepassing. De Commissie stelt vast dat artikel 9 lid 1 sub f van de Richtlijn Audiovisuele mediadiensten (AVMD) (“audiovisuele commerciële communicatie voor geneesmiddelen en medische behandelingen die in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de aanbieder van mediadiensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn, is verboden”) evenals in de artikelen 2.94 en 3.7 Mediawet, ook is geïmplementeerd in Luxemburgse mediawetgeving, waaraan -zoals bij verweer is meegedeeld- RTL 4 dient te voldoen. Artikel 27 lid 4 van de “Loi du 17 décembre 2010 portant modification de la li modifiëe du 27 juillet 1991 sur les médias électroniques” luidt: “La Communication commerciale audiovisuelle pour les médicaments et les traitements médicaux qui sont disponibles uniquement sur ordonnance est interdite”. Gegeven deze met de artikelen 2.94 en 3.7 Mediawet overeenstemmende verbodsbepaling in de Luxemburgse wetgeving, is de Commissie van oordeel dat het vertrouwen in de reclame als bedoeld in artikel 5 NRC is geschaad, voor zover de bestreden uiting is uitgezonden via RTL4.

De beslissing
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in onderdeel 8 acht de Commissie de reclame-uiting, voor zover deze is uitgezonden op Nederland 3, in strijd met artikel 2 NRC. Op grond van hetgeen is overwogen in onderdeel 9 acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 5 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

LS&R 660

Sponsoring artsen (niet in opleiding) toegestaan bij innovatieve en/of kwaliteitsverbeterende activiteiten

CGR Codecommissie 11 juli 2013, advies AA13.037 (Sponsoring tropenstage)
Artsen (niet) in opleiding. Sponsoring. Gastvrijheid. Verbetering medische zorg. Positief advies.
Het verzoek - Het opleidingsinstituut [A] en een werkgroep van de Vereniging [B] hebben het voornemen om op enig moment een 8-daagse tropenstage in Ghana te organiseren voor Nederlandse [artsen C] in opleiding. De doelstelling is het ontwikkelen van expertise bij zeldzame aandoeningen [D] en het uitwisselen van kennis en vaardigheden tussen Ghanese en Nederlandse artsen. Het gaat om 9-10 [artsen C] in opleiding, die vergezeld zullen worden door 3-4 [artsen C] en 2 medewerkers van [X]. Er zullen ter plaatse klinieken bezocht worden en er zullen operaties worden uitgevoerd, waarbij de [artsen C] in opleiding zullen assisteren. Daarnaast zullen er voordrachten worden gehouden. Het programma is verder nog niet uitgewerkt en er zijn ook nog geen sprekers bekend. Wel is reeds een voorlopige begroting bepaald, die per deelnemer neerkomt op € 900,- voor de vluchten en € 105,- per dag voor de verblijfskosten. [X] heeft het voornemen om de reis- en verblijfskosten van de deelnemers te betalen. Zij verzoekt toetsing van dit voornemen, waartoe zij stelt dat een en ander toelaatbaar is op grond van de Gedragsregels Sponsoring. Zij verwijst in dit kader naar een eerder advies van de Codecommissie, A12.052.

Het oordeel van de Codecommissie
De Codecommissie begrijpt het verzoek zo dat alleen ter beoordeling staat of de reis- en verblijfskosten van de begeleidende [artsen C] kunnen worden gesponsord, en niet ook die van de deelnemende [artsen C] in opleiding. In onderdeel 2.1. van het verzoek wordt immers gesproken over "...een bijdrage ten behoeve van beroepsbeoefenaren die aan een bijeenkomst deelnemen door het geven van voordrachten en het uitvoeren van operaties in het kader van opleiding...". Indien de Codecommissie dit niet goed heeft opgevat en het derhalve dus ook het doel is om de [artsen C] in opleiding te "sponsoren", geldt dat voor deze categorie sprake is van een samenkomst die niet langs de lijn van de Gedragsregels Sponsoring beoordeeld dient te worden, maar langs de lijn van de regels die gelden voor het verlenen van Gastvrijheid. Voor een verantwoord advies in die trant - nogmaals: zo dat al beoogd is door [X] - ontbreekt echter voldoende informatie, zodat de Codecommissie ook om die reden daartoe (nog) niet zal overgaan.

Wat betreft de [artsen C] (niet in opleiding) geldt dat de Codecommissie, met de nodige voorzichtigheid gelet op de summiere informatie, vooralsnog met [X] van oordeel is dat hier inderdaad sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met die welke in A12.052 is beschreven. Sponsoring is toegestaan indien aannemelijk is dat de ondersteuning betrekking heeft op innovatieve en/of kwaliteitsverbeterende activiteiten, de ondersteuning directe of indirecte verbetering van zorg aan patiënten tot doel heeft en de betreffende activiteiten niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd. Bij deze tropenstage lijkt aan deze vereisten te worden voldaan. Het gaat om verbetering van de medische zorg zowel in Ghana als in Nederland (ook in Nederland kunnen zich de hier zeldzame maar in Ghana veel voorkomende aandoeningen voordoen) en er is geen sprake van enige andere (volledige) financiering. Het gaat hier niet om een vast onderdeel van de opleiding [E], maar om een facultatieve activiteit. (...)

Met in achtneming van al het voorgaande, het aangegeven voorbehoud daaronder nadrukkelijk begrepen, komt de Codecommissie tot een positief advies ten aanzien van de deelnemende [artsen C] niet in opleiding.

LS&R 648

Overzicht Tuchtrecht week 28-29

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per twee weken te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.
Regionaal Tuchtcollege Den Haag 16 juli 2013, YG3095, 2012-135
Klager verwijt de bedrijfsarts een onzorgvuldige begeleiding bij zijn arbeidsongeschiktheid en re-integratie. Meer specifiek verwijt klager de arts dat hij niet naar klager heeft geluisterd, dat hij onzorgvuldig heeft gewerkt en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Berisping.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 16 juli 2013, YG3094, 2011-137
Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij haar een therapie heeft gegeven die zich kenmerkte door het ontbreken van een behandelplan en een professioneel medisch dossier. Klaagster verwijt de fysiotherapeut voorts dat hij buiten zijn deskundigheid een diagnose heeft gesteld en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en belangenverstrengeling en dat hij uitgaat van zijn eigen (onder andere financiële) belangen. Klaagster verwijt hem tot slot dat hij een afhankelijkheidsrelatie met haar heeft opgebouwd. Schorsing van de inschrijving als fysiotherapeut in het BIG-register voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 16 juli 2013, YG3093, 2012-359V
De IGZ verwijt de verloskundige dat zij is tekortgeschoten in het verlenen van verantwoorde zorg. De verloskundige heeft gehandeld buiten haar deskundigheidsgebied door een hoog- risicobevalling in de thuissituatie te begeleiden en door haar professionele grenzen onvoldoende af te bakenen. Daarbij heeft zij onjuist geadviseerd en haar beleid niet aangepast aan het verloop van de baring. Zij heeft niet zorg gedragen voor de continuïteit van de zorg waardoor de vrouw en haar man tijdens de baring 17u alleen gelaten zijn. Bovendien was de foetale monitoring en dossiervoering onvoldoende. Gegrond, berisping.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 16 juli 2013, YG3092, 2012/358V
De IGZ verwijt de verloskundige dat zij buiten haar deskundigheidsgebied is getreden door een hoog- risicobevalling te begeleiden in de thuissituatie. De verloskundige heeft dit van tevoren met de moeder afgesproken en aldus gehandeld in strijd met de professionele standaard. Voorts verwijt de IGZ de verloskundige dat zij tijdens de bevalling geen verantwoorde verloskundige zorg heeft verleend door de wensen van de ouders te laten prevaleren boven hetgeen de professionele standaard voorschrijft. Gegrond, berisping.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 16 juli 2013, YG3091, 2012/357V
De IGZ verwijt de verloskundige, die zichzelf presenteert als holistisch vroedvrouw, dat zij buiten haar deskundigheidsgebied is getreden door een hoog- risicobevalling te begeleiden in de thuissituatie. De IGZ verwijt de verloskundige voorts dat zij heeft nagelaten om adequaat medisch advies  te geven en de wensen van ouders heeft laten prevaleren boven het verlenen van verantwoorde verloskundige zorg. Gegrond, doorhaling met voorlopige voorziening.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 10 juli 2013, YG3084, 12187b
Verpleegkundige. Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen door op te treden als beroepsbeoefenaar in de zorg rondom haar eigen echtgenoot en in het bijzonder het uitvoeren van palliatieve sedatie. Zij heeft voorbehouden handelingen thuis verricht, zich niet aan de KNMG-richtlijn gehouden en niets vastgelegd. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 10 juli 2013, YG3083, 12187a
Anesthesioloog. Klaagster verwijt verweerder dat hij op onzorgvuldige wijze een traject van palliatieve sedatie is ingegaan bij de echtgenoot (patiënt) van een collega van verweerder (verpleegkundige). Verweerder heeft de indicatiestelling van de verpleegkundige gevolgd zonder de patiënt te zien of te spreken. Hij heeft medicatie voorgeschreven en zich verder niet met het traject bemoeid. Verweerder heeft hiervan geen enkele notitie in het (medisch)dossier gemaakt. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 9 juli 2013, YG3082, 2012-051
Klager verwijt de arts dat hij zonder de toestemming van klager medische gegevens heeft verstrekt aan de gemeente en dus zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 9 juli 2013, YG3081, 2012-183
Klager verwijt de orthopeed dat hij nalatig is geweest door maandenlang de pijnklachten van klager niet serieus te nemen en op kwetsende wijze af te doen en na te laten om aanvullend onderzoek te doen, waardoor klager uiteindelijk een spoedoperatie moest ondergaan na de heupoperatie die een aantal maanden eerder had plaatsgevonden. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 9 juli 2013, YG3079, 2011/511T

Klaagster verwijt de tandarts dat hij onjuiste declaraties heeft verricht, opdracht heeft gegeven om valselijk nota’s te incasseren en onzorgvuldig is omgegaan met de privacy van patiënten. Gegrond, waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 20 juni 2013, YG3102, 1316
Psychiater. Klaagster verwijt verweerster valsheid in geschrifte en het manipuleren van gegevens om het onderzoek er zorgvuldiger en uitgebreider uit te laten zien dan het in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. De rapportage is onvoldoende onderbouwd en klaagster is niet geïnformeerd over het inzage- en correctierecht.Er is bewust een verkeerde weergave van de mederapporteur en van klaagster en haar echtgenoot vermeld. Verweerster heeft zich niet aan de afspraken en niet aan het protocol gehouden. Gegrond, berisping.

LS&R 641

Scheidsgerecht heeft grote betekenis toegekend aan partijdig rapport

HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0259 (eiser tegen Slotervaartziekenhuis) Procureur-Generaal, zie ECLI:NL:PHR:2013:CA0259.
Sick buildingArbitrage. Arbeidsrecht. Bewijs. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding. Eiser is medisch specialist, volgens een beding in zijn arbeidsvoorwaarden worden (arbeidsrechtelijke) geschillen tussen partijen beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Het Scheidsgerecht ontbindt, na overlijden van een behandelde patiënt, de overeenkomst op grond van 7:685 lid 2 BW. De rechtbank oordeelt dat het vonnis van het scheidsgerecht in strijd met de openbare orde of de goede zeden tot stand is gekomen. Gezien de samenstelling van de onderzoekscommissie was namelijk de vrees van [eiser] gerechtvaardigd dat het onderzoeksrapport niet op objectieve wijze tot stand zou komen.

Het Hof oordeelt dat uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld. En dat deze reden het oordeel zelfstandig kan dragen.

3.2.3. (...) Uit de motivering van het vonnis van het scheidsgerecht wordt duidelijk dat het zich een eigen, zelfstandig oordeel heeft gevormd over de mogelijkheden tot herstel van vertrouwen tussen het Slotervaartziekenhuis en [eiser]. Uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld, en (ii) [eiser] heeft zich in de procedure voor het scheidsgerecht zodanig negatief uitgelaten over personen binnen het ziekenhuis dat hij heeft bijgedragen aan de inmiddels onontkoombare gevolgtrekking dat voldoende grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Geen van beide redenen is ontleend aan het rapport waartegen [eiser] zich keert; beide redenen zijn door het scheidsgerecht zelf, op basis van eigen waarneming, geformuleerd. (rov. 4.4) De eerste reden kan het oordeel dat van vertrouwensherstel geen sprake meer kan zijn, zelfstandig dragen. De tweede reden vormt daarvan een nadere ondersteuning. (rov. 4.5)

Het hof volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het onderzoeksrapport voor het scheidsgerecht bepalend is geweest. [eiser] stelt daartoe dat het scheidsgerecht heeft overwogen "Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden". Naar het oordeel van het hof moet deze overweging echter aldus worden begrepen dat het eigen oordeel van het scheidsgerecht over de (on)mogelijkheid tot vertrouwensherstel overeenstemt met de conclusies van het onderzoek. (rov. 4.10)

3.3 Volgens onderdeel 2 van het middel is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht enkel op basis van eigen waarneming een onherstelbare vertrouwensbreuk aanwezig heeft geacht.

3.4 Het onderdeel treft doel. Het scheidsgerecht heeft onder meer als volgt geoordeeld:

“4.4    Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft het onderzoeksrapport ruimschoots voldoende aangetoond dat sprake is van een onherstelbare verstoring van de verhoudingen tussen partijen. (...) Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden. (…)”

Deze passages laten geen andere lezing toe dan dat het scheidsgerecht voor zijn oordeel grote betekenis heeft toegekend aan het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde rapport. Dat wordt niet anders doordat het scheidsgerecht in de rov. 4.4-4.7, weergegeven in de conclusie van de plv. Procureur-Generaal onder 15, ook eigen overwegingen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het oordeel van het hof dat de eigen overwegingen van het scheidsgerecht diens oordeel zelfstandig dragen en het rapport daarbij niet bepalend is geweest, is dan ook onbegrijpelijk.

LS&R 639

Huisarts tekortgeschoten bij verdenking diep veneuze trombose

Hof Den Haag 21 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1488 (Diep veneuze trombose)
Simpósio de Trombose e HemostasiaMedische aansprakelijkheid; verdenking diep veneuze trombose; is de huisarts in 1997, gelet op het verslag van de radioloog van het uitgevoerde echografisch onderzoek, tekort geschoten jegens de patient in haar onderzoeksplicht en informatieplicht? Deskundigenonderzoek.

8. Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van het laatste verwijt van [appellante] als genoemd in de onder 7 vermelde rechtsoverweging sub c, inhoudende dat [geïntimeerde] [appellante] ten onrechte niet op 1 december 1997 heeft geïnstrueerd dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 3 april 2012 onder 5, zal het hof op dit punt een huisarts benoemen als deskundige. Het hof stelt zich voor om aan deze deskundige de volgende vraag voor te leggen:

Had [geïntimeerde], als redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en naar de stand van de wetenschap op dat moment gelet op de destijds vigerende richtlijnen, [appellante] op 1 december 1997 moeten instrueren dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken? U dient er bij de beoordeling van deze vraag van uit te gaan dat [geïntimeerde] het verslag van het echografisch onderzoek dat diezelfde dag bij [appellante] had plaatsgevonden en waaruit geen aanwijzingen voor een DVT naar voren kwamen als betrouwbaar mocht beschouwen, maar dat – naar [geïntimeerde] wist – ondanks de uitslag van het echografisch onderzoek een diep veneuze trombose bij [appellante] niet volledig kon worden uitgesloten.
Hebt u vanuit uw deskundigheid verder nog opmerkingen die volgens u voor de beoordeling van bovenstaande vraag relevant kunnen zijn?


Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 juni 2013 voor het nemen van akte aan de zijde van beide partijen met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 9 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
LS&R 635

CBP: herhaalrecepten vaak via onbeveiligde verbinding

CBP, Onderzoek naar de beveiliging van het online aanvragen van herhaalrecepten bij huisarts en apotheek, cbpweb.nl 10 juli 2013.
Online aanvragen voor herhaalrecepten worden vaak over een onbeveiligde verbinding verzonden. Dit concludeert het CBP na een steekproef onder 150 websites van huisartsen en apotheken. Bijna een derde van de sites bleek op dit punt onbeveiligd. Hierdoor kunnen anderen de gevoelige, medische gegevens relatief eenvoudig meelezen, verwijderen of aanpassen. Huisartsen en apothekers die niet zorgen voor een veilige verbinding (bijvoorbeeld te zien aan https) voor de verzending van de aanvragen voor herhaalrecepten, handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Er vinden op internet tal van interacties plaats, waarbij persoonsgegevens worden verstrekt. Zo ook bij huisartsen en apothekers die steeds vaker de mogelijkheid bieden om herhaalrecepten online aan te vragen en medicijnen te bestellen. De aanvraagformulieren bevatten gevoelige gegevens, onder meer de benodigde medicatie. Huisartsen en apothekers zijn ervoor verantwoordelijk dat de persoonsgegevens van hun patiënten op een veilige manier worden verstuurd, zodat derden hier geen toegang toe hebben. Hiertoe dienen huisartsen en apothekers het verkeer tussen de browser en de server goed te beveiligen. Het CBP constateert dat dit bij 43 van de 150 onderzochte websites niet het geval is.

Medische gegevens
Medische gegevens zijn per definitie privacygevoelig. De beveiliging van dergelijke gegevens moet dan ook aan de hoogste normen voldoen. Mensen moeten er op kunnen vertrouwen dat met de medische gegevens die zij toevertrouwen aan een zorgverlener zorgvuldig wordt omgegaan. Huisartsen en apothekers hebben de wettelijke verantwoordelijkheid om de persoonlijke levenssfeer van hun patiënten te beschermen. De beveiliging van medische gegevens blijft de komende tijd een speerpunt van het CBP.

Vervolg
In het najaar van 2013 zal het CBP opnieuw onderzoek doen en controleren of huisartsen en apothekers de verbindingen hebben beveiligd. Als dat niet het geval is, zal het CBP in individuele gevallen nader onderzoek doen.

 

LS&R 633

Informele Zienswijze beoordeling concurrentie tussen apotheken

ACM, Zienswijze en consultatie - Beoordeling van mogelijkheden tot gezamenlijk contracteren tussen niet-concurrenten, ACM/DM/2013/202346.
Een samenwerkingsverband van zelfstandige apotheken die geen concurrenten van elkaar zijn, mag gezamenlijk onderhandelen met zorgverzekeraars. Dit zegt de Autoriteit Consument & Markt in haar informele zienswijze aan de Coöperatieve Vereniging PACT U.A.

Download publicatie (PDF - 186 KB)

LS&R 612

Afwijzing vernietiging arbitraal vonnis tussen artsen

Rechtbank Amsterdam 1 mei 2013, LJN CA3727 (arbitraal artsenmaatschapvonnis)
WillAfwijzing vordering tot vernietiging arbitraal vonnis; conflict artsen in maatschap.

[A] heeft naar aanleiding van de opzegging door [B] c.s. een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt. [A] vordert dat de rechtbank het gewezen arbitrale (tussen)vonnis vernietigt: De arbiters hebben bij het opstellen van het arbitrale vonnis op verschillende punten hun opdracht hebben geschonden, evenals hun motiveringsplicht. Bovendien is het arbitrale vonnis in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus [A]. De rechtbank stelt voorop dat – anders dan [A] stelt – strijdigheid van het arbitrale vonnis met de redelijkheid en billijkheid geen in de wet genoemde vernietigingsgrond is. De vordering wordt afgewezen en [A] wordt in de kosten veroordeeld.

In citaten:

Het Scheidsgerecht in de procedure tussen [A] en het ziekenhuis een arbitraal vonnis gewezen dat – voor zover thans van belang – als volgt luidt:

4.10  (…) De Stichting is in algemene zin verantwoordelijk voor een goed niveau van zorg binnen haar ziekenhuis en dient op deze grond zich naar redelijkheid in te spannen om de uitval van een specialist zo kort mogelijk te laten duren en de voorwaarden voor herstel optimaal te doen zijn. Ook tegenover een zieke specialist is zij verplicht om voorwaarden te scheppen om de kans op een succesvolle terugkeer te vergroten. (…)

4.11  Het Scheidsgerecht komt tot het oordeel dat de Stichting niet in voldoende mate aan haar onder 4.10 beschreven verplichting tegenover eiser heeft voldaan. (…) De Stichting (…) heeft (…) niet aannemelijk gemaakt dat zij goede redenen had om niet positief te reageren op de (vooralsnog weliswaar zeer beperkte) re-integratiemogelijkheden die eisers behandelende psychiater blijkens diens verklaringen van 3 augustus en van 23 oktober 2009 heeft beschreven. Het Scheidsgerecht acht het bepaald aannemelijk dat de (…) wijze van bejegening door de Stichting het genezingsproces van eiser, zoals onder meer beschreven in de brieven van (…) de bedoelde psychiater, nadelig heeft beïnvloed. In zoverre heeft de Stichting zich niet als een goede contractspartner gedragen.
  (…)
4.17  Dit alles leidt tot een vergoeding, naar redelijkheid en billijkheid, ten bedrage   van € 200.000,- als bedrag ineens. (…)”

2.13 [A] heeft naar aanleiding van de opzegging door [B] c.s. een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt.

3.1.  [A] vordert dat de rechtbank het tussen hem en [B] c.s. op 21 november 2011 gewezen arbitrale (tussen)vonnis vernietigt, met veroordeling van [B] c.s. in de kosten van deze procedure.

3.2.  [A] legt aan zijn vordering kort gezegd ten grondslag dat de arbiters bij het opstellen van het arbitrale vonnis op verschillende punten hun opdracht hebben geschonden, evenals hun motiveringsplicht. Bovendien is het arbitrale vonnis in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus [A].

Opzegging op ondeugdelijke grond
4.6.  De rechtbank overweegt als volgt. In het arbitrale vonnis hebben de arbiters bij de vaststaande feiten in 3.31 onder meer opgenomen dat de maatschapsovereenkomst bij aangetekende brief “met een toelichting” is opgezegd. Vervolgens is onder 4.3 van het arbitrale vonnis het standpunt van [A] weergegeven, onder meer inhoudende dat de grondslag van de opzeggingen [van 27 augustus 2009 en 15 april 2010, rb] niet de arbeidsongeschiktheid van [A] is, maar het verlies van vertrouwen en dat de maatschapsovereenkomst niet de mogelijkheid kent om een maat uit te stoten wanneer er verlies van vertrouwen is. Onder 5.3 van het arbitrale vonnis is het standpunt van [B] c.s. onder meer als volgt samengevat dat het verlies aan vertrouwen niet de grond voor de opzegging is geweest, maar een omstandigheid die [B] c.s. hebben meegewogen bij hun afweging of ze van hun opzeggingsbevoegdheid gebruik zouden maken.

4.7.  Uit de weergave van de standpunten van beide partijen in het arbitrale vonnis blijkt dat de arbiters dit verschil van inzicht tussen partijen met betrekking tot de gebruikte opzeggingsgrond hebben onderkend. Uit het feit dat bij de vaststaande feiten in het arbitrale vonnis staat opgenomen dat [B] c.s. een opzeggingsbrief “met een toelichting” hebben gestuurd, volgt dat de arbiters die brief als zodanig hebben opgevat, namelijk als een toelichting van [B] c.s. op de moeilijke beslissing om gebruik te maken van de contractuele opzeggingsgrond om de maatschapsovereenkomst vanwege de periode van arbeidsongeschiktheid te beëindigen. De arbiters hebben het standpunt van [A] dus niet alleen onderkend, maar hebben dat standpunt ook als feitelijk onjuist beoordeeld en verworpen. Hoewel het de inzichtelijkheid, opbouw en motivering van de beslissing van de arbiters ten goede zou zijn gekomen wanneer de arbiters bij de beoordeling expliciet zouden hebben overwogen waarom zij dit voor [A] duidelijk zo belangrijke standpunt niet volgden, brengt het achterwege laten daarvan niet met zich dat de arbiters buiten hun opdracht zijn getreden. Eventuele onjuiste beoordeling van het betreffende standpunt van [A] door de arbiters kan geen onderdeel uitmaken van de beoordeling van de rechtbank in het kader van onderhavige vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis. De onderhavige procedure is immers, zoals hiervoor reeds overwogen, geen hogere voorziening waarbij integraal hernieuwde beoordeling van het standpunt van [A] kan plaatsvinden.

Conversie
4.12.  De rechtbank stelt voorop dat het kader waarbinnen de arbiters op grond van de maatschapsovereenkomst hun uitspraak dienden vorm te geven, als goede mannen naar billijkheid, op zichzelf geen beletsel is om conversie toe te passen. Voor zover [A] aan de orde heeft willen stellen dat de arbiters de verkeerde maatstaf hebben aangelegd, volgt de rechtbank hem daarin niet. Voor het overige geldt, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat de rechtbank niet bevoegd is om het arbitrale vonnis inhoudelijk te toetsen. De vraag of de arbiters het laatste zinsdeel van artikel 3:42 BW in aanmerking nemend wel of niet tot conversie mochten overgaan en of hun beslissing op dat punt voor juist kan worden gehouden, kan dan ook in het kader van de onderhavige procedure niet door de rechtbank worden beantwoord.

4.13.  Voor zover [A] betoogt dat de arbiters het arbitrale vonnis niet met redenen hebben omkleed door voorbij te gaan aan de stelling van [A] dat [B] c.s. zich niet aan hun verplichting hebben gehouden om mee te werken aan de re-integratie van [A] in de periode tot aan 1 januari 2010, volgt de rechtbank [A] daarin niet. De rechtbank wijst op overweging 9.3 van het arbitrale vonnis, waarin onder meer het volgende staat.

4.26.  [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [B] c.s. Anders dan [B] c.s. betogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke, forfaitaire liquidatietarief. Het door [B] c.s. aangevoerde kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen aan de zijde van [A]. De proceskosten aan de zijde van [B] c.s. zullen dan ook conform het liquidatietarief worden begroot op:
LS&R 608

Goodwill en patiëntbestand vertrekkende therapeut

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 juni 2013, LJN CA3979 (Goodwill vertrekkende fysiotherapeut)
På briksenGoodwill. Is met de vertrekkende fysiotherapeut de overdracht van het maatschapsdeel goodwill overeengekomen? Ja, en er is eveneens geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking, maar door de collega is wel het cliëntenbestand overgenomen. Vertrekkende therapeut ging naar het buitenland en kon de diensten niet (meer) verlenen.

4.1. -[betrokkenen] zijn op 1 januari 1999 met elkaar voor onbepaalde tijd een maatschap aangegaan, waarbinnen zij een fysiotherapiepraktijk hebben uitgeoefend. Op 13 juli 2007 heeft [betrokkene 2] de maatschap opgezegd tegen 1 januari 2008. Hij heeft zijn patiëntenbestand aangeboden aan [appellante], [geïntimeerde] en [betrokkene 1], die de behandeling van die patiënten hebben overgenomen en [betrokkene 2] daarvoor een goodwillvergoeding van € 30.438 hebben betaald. De hoogte van deze vergoeding is door de betrokkenen vastgesteld aan de hand van richtlijnen van het Koninklijk Nederlands Genootschap van Fysiotherapeuten (KNGF).

- Op 30 december 2009 heeft [betrokkene 1] aan [appellante] het bedrag van € 21.713,50 betaald als saldo van het bedrag van € 39.692,50 ter zake van goodwill en het bedrag van € 17.979 wegens de vordering die de maatschap nog had op [appellante]

4.3  Vast staat dat [appellante] aan [betrokkene 1] en [geïntimeerde] heeft aange¬boden dat deze tegen betaling van een goodwillvergoeding haar patiënten zouden overnemen en dat de verdere behandeling van die patiënten vanaf het vertrek van [appellante] vanaf 1 juli 2009 werd verzorgd door de fysiotherapiepraktijk die [betrokkene 1] en [geïntimeerde] tot 1 januari 2010 hebben gevoerd. [geïntimeerde] heeft echter bestreden dat zij het aanbod van [appellante] heeft aanvaard. Volgens haar had [appellante] niet mogen aannemen dat [geïntimeerde] stilzwijgend met dat aanbod heeft ingestemd, in het licht van het feit dat de maatschap niet meer bestond toen [appellante] (eind 2008) opzegde.

4.4 (...) Dat in het halve jaar voorafgaand aan het vertrek van [appellante] tussen [appellante], [betrokkene 1] en [geïntimeerde] is gesproken over de voortzetting van de behandeling van die patiënten wijst namelijk niet noodzakelijkerwijs op het bestaan van overeenstemming over de door [appellante] voorgestelde verkoop van het patiëntenbestand, maar kan ook worden opgevat als opvang van de door [appellante] achtergelaten patiënten. [appellante] vertrok immers naar het buitenland, zodat de behandeling van de patiënten niet langer door haar of onder haar verantwoordelijkheid kon worden voortgezet. (...)

4.5  Nu niet gebleken is dat [appellante] uit verklaringen en/of gedragin¬gen van [geïntimeerde] heeft mogen afleiden dat deze instemde met de verplichting tot betaling van een goodwillvergoeding, passeert het hof de bewijsaanbiedingen van [appellante], ook waar die betrekking hebben op de overdracht van de patiënten per 1 juli 2009: die overdracht staat immers vast. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank de primaire grondslag van de vordering van [appellante] terecht heeft verworpen, zodat de grieven 1, 2 en 3 falen.

4.7  Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende onder¬bouwd dat (het vermogen van) [geïntimeerde] is verrijkt als gevolg van de over¬dracht van de patiënten. Niet duidelijk is dat dat vermogen per 1 juli 2009 toenam doordat die overdracht plaatsvond, en in het licht van de situatie van dat moment, waarin [geïntimeerde] en [betrokkene 1] met elkaar streden over de ontbinding van de maatschap, acht het hof het niet redelijk om bij de beoordeling van deze vordering uit te gaan van een andere datum dan 1 januari 2010, toen duidelijk was dat [betrokkene 1] de praktijk zou voortzetten, met dien verstande dat [geïntimeerde] haar eigen patiënten meenam. Tot die door [geïntimeerde] meegenomen patiënten behoorde, naar onweersproken is, slechts één patiëntje dat uit het bestand van [appellante] kwam, terwijl dat patiëntje ook nog eens bijna uitbehandeld was. In hoeverre hieruit voordeel voor [geïntimeerde] is voortgevloeid, heeft [appellante] niet toegelicht. Hetzelfde geldt voor het voordeel dat [geïntimeerde] heeft genoten doordat de omzet gedurende de tweede helft van het jaar 2009 in de maatschap op een hoger niveau lag dan het geval zou zijn geweest indien [appellante] haar patiënten niet aan de maatschap zou hebben overgedragen. Duidelijkheid over de kosten van die omzet, die naar eveneens onweersproken is gebleven grotendeels is gerealiseerd met behulp van personeel van de maatschap, ontbreekt.

LS&R 600

Kortingen leveranties moeten als uitdeling worden aangemerkt

Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2013, LJN CA3438 (belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst)
Belastingen. Medicijnen. Korting, lening, uitdeling. Eiser is apotheker van beroep. In 1998 is hij directeur en enig aandeelhouder van [A] Beheer B.V.. Kortingen - wegens leveranties van medicijnen - zijn niet in de administratie verantwoord, maar zijn aan belanghebbende in privé uitbetaald. De kortingen zijn terecht als uitdelingen aan belanghebbende aangemerkt. Het Hof acht het niet aannemelijk dat er sprake was van een lening van belanghebbende aan de B.V., maar een uitdeling.

2.2. Naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingesteld landelijk onderzoek in de farmaciebranche zijn de administraties van de groothandel in medicijnen [E] B.V. en [F] B.V. onderzocht. Het onderzoek betrof de jaren 1994 tot en met 1998. Blijkens dit onderzoek zijn kortingen wegens leveranties van medicijnen over de jaren vanaf 1994 niet door de apotheekvennootschappen in hun administraties verantwoord en via tussenpersonen aan eiser in privé uitbetaald.

2.4. Inzake de kortingen die zijn ontvangen in 1994 tot en met 1996 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 1994 tot en met 1996 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1996 tot en met 1998 opgelegd. Het geschil hierover heeft geleid tot een rechterlijke procedure

 

4.2.1. Belanghebbende stelt zich – ook – in hoger beroep op het standpunt dat de door hem ontvangen kortingen niet als uitdelingen gekwalificeerd dienen te worden, maar als leningen. Zo valt, aldus belanghebbende, uit de aangifte op te maken dat de ontvangen kortingen in rekening-courant met de apotheekvennootschappen zijn geboekt.

4.5. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden zowel eiser als [A] Beheer B.V. alsmede de apotheekvennootschappen, zich van genoemde bevoordeling bewust waren dan wel moesten zijn, waarbij de rechtbank met name in aanmerking neemt de aard en de omvang van de bevoordeling en het feit dat eiser zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij kortingen ontving die de apotheekvennootschappen toekwamen. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat deze bevoordeling van eiser heeft plaatsgevonden in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van [A] Beheer B.V. Nu voor het overige ook is voldaan aan de vereisten voor een winstuitdeling, is het gelijk aan verweerder.

4.6. Het subsidiaire betoog van eiser dat de kortingen slechts voor 65% als een uitdeling moeten worden aangemerkt omdat de fiscale eenheid over de kortingen 35% vennootschapsbelasting is verschuldigd, verwerpt de rechtbank. Immers, eiser heeft ten volle over de kortingen in privé beschikt, en dat voor hem op dat moment een terugbetalingsverplichting jegens de fiscale eenheid voor een gedeelte groot 35% daarvan ontstond, is niet aannemelijk gemaakt.”

Het Hof komt op grond van dezelfde overwegingen tot hetzelfde oordeel als de rechtbank.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.