Conclusie AG over verbod cosmeticadierproeven in landen buiten de EU
Conclusie AG 17 maart 2016, LS&R 1284; C-592/14; ECLI:EU:C:2016:179 (EFCI tegen Secretary of State for Business, Innovation and Skills)
Zie eerder LS&R 1073. Verzoekster is een vakvereniging die producenten in de EU van chemische en natuurlijke ingrediënten voor cosmetische producten vertegenwoordigt. Drie van verzoeksters leden hebben buiten de EU dierproeven verricht om zo tegemoet te komen aan de eisen van de Japanse en Chinese markt. De vraag is of cosmetische producten met deze ingrediënten binnen de EU (i.c. in het VK) op de markt mogen worden gebracht. Conclusie AG:
Landelijke infrastructuur voor elektronische gegevensuitwisseling in de zorg niet onrechtmatig
Hof Arnhem-Leeuwarden 8 maart 2016, LS&R 1283; ECLI:NL:GHARL:2016:1697 (VPH tegen VZZ)
Zie eerder LS&R 950. De onderhavige zaak heeft betrekking op de in 2012 ingevoerde landelijke infrastructuur voor elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. VPH c.s. hebben bezwaren tegen de inrichting en het gebruik van de zorginfrastructuur. Zij stellen dat de inrichting van de landelijke infrastructuur voor elektronische gegevensuitwisseling in de zorg onrechtmatig is, gezien het medisch beroepsgeheim en de wijze waarop aan patiënten toestemming voor gegevensuitwisseling wordt gevraagd. Het hoger beroep faalt.
Conclusie AG: Uitsluiting particulieren van voordeel vereenvoudigde VHB-procedure niet verenigbaar met art. 34 en 36 VWEU
Conclusie AG HvJ EU 10 maart 2016, LS&R 1282; C-114/15; ECLI:EU:C:2016:158 (Audace)
Prejudiciële vragen LS&R 1114. Parallelinvoer geneesmiddelen dierkundig gebruik. In deze zaak dient het Hof zich uit te spreken over de procedure voor het afgeven van een vergunning door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die een niet met de fabrikant verbonden particulier, namelijk een veehouder of dierenarts, parallel aan het distributienetwerk van deze fabrikant invoert.
Woord 'sterkte' uit apotheekprestatie 'begeleidingsgesprek nieuw geneesmiddel' geschrapt
CBb 24 februari 2016, LS&R 1281; ECLI:NL:CBB:2016:46 (Pharmacie Le Village tegen NZa)
Beroep van aantal apotheken tegen prestatiebeschrijvingbeschikking farmaceutische zorg zoals die m.i.v. 1-1-2015 is gaan gelden. Betreft het niet opnemen van een termijn waarbinnen de prestatie “farmaceutische begeleiding in verband met ontslag uit het ziekenhuis” moet zijn verricht – hoewel de eerder opgenomen 12-uurstermijn is komen te vervallen blijven zorgverzekeraars als voorwaarde stellen dat de prestatie binnen 12 uur na ontslag uit het ziekenhuis wordt verricht – en het schrappen van het woord “sterkte” uit de prestatie “begeleidingsgesprek nieuw geneesmiddel”, waardoor bij wijziging van (uitsluitend) de sterkte van een geneesmiddel met ingang van 1 januari 2015 geen “begeleidingsgesprek nieuw geneesmiddel” meer kan worden gedeclareerd. Beroep gegrond ten aanzien van het niet toekennen door verweerster van een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten, doch ongegrond voor het overige.
Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
Betalen voor octrooiverlening is onverschuldigd, taxe niet alsnog tijdig betaald
Rechtbank Den Haag 9 maart 2016, IEF 15745; ECLI:NL:RBDHA:2016:2124 (Nesteq tegen Staat)
Octrooirecht. Octrooi van rechtswege vervallen door het niet tijdig betalen van de jaartaks. Geen correctie van het octrooiregister. Betaling vóór de publicatie van de verlening van het octrooi is onverschuldigd; terugbetaling werd niet goed geregistreerd door de octrooihouder, waarna de taxe niet alsnog tijdig is betaald, en het octrooi is vervallen..
AP: Abrona verwerkt in strijd met wet medische gegevens medewerkers
Uit het persbericht: Stichting Abrona handelt bij ziekmelding van haar werknemers in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. Dat is de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens na onderzoek. Abrona is gespecialiseerd in dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking in de provincie Utrecht. Er werken 1300 werknemers en 800 vrijwilligers. De organisatie blijkt bij ziekmelding aard en oorzaak van de ziekte van de zieke werknemer te registeren. Bijvoorbeeld of het gaat om psychische klachten of om fysieke beperkingen. Dat mag niet omdat de wet bepaalt dat werkgevers bij ziekmelding aan zieke werknemers alleen gegevens mogen vragen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de verplichting om loon door te betalen en hoe het verder moet met hun werkzaamheden. Abrona heeft na sluiting van het onderzoek aan de Autoriteit Persoonsgegevens medegedeeld maatregelen te hebben getroffen. De Autoriteit Persoonsgegevens zal nu gaan bekijken in hoeverre deze maatregelen voldoende zijn om de overtreding van de wet te beëindigen en beslissen of het nemen van handhavende maatregelen noodzakelijk is.
Onderzoek Abrona
Uit het onderzoek blijkt dat Abrona aard en oorzaak van de ziekte vastlegt en ook of een werknemer zwanger is. Dit is ook een gegeven over de gezondheid van de werknemer. Werkgevers mogen volgens de wet deze bijzondere persoonsgegevens van hun medewerkers niet verwerken.
Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens geconstateerd dat de zieke werknemer zelf het arbeidsongeschiktheidspercentage vaststelt en dat de leidinggevende dit vervolgens invult in het verzuimsysteem. Het vaststellen of een werknemer arbeidsongeschikt is en de advisering daarover aan de werkgever is uitsluitend een taak van de bedrijfsarts. Abrona zou dus hiervoor de arbodienst of bedrijfsarts moeten inschakelen. De werkgever kan vervolgens samen met de werknemer bekijken wat voor werkzaamheden de werknemer (nog) wel kan doen.
Noodzakelijke medische gegevens
Medische gegevens zijn gegevens van gevoelige aard waarvoor strenge wettelijke eisen gelden. Een werkgever mag in het kader van zijn loondoorbetalingsverplichting en voor de re-integratie een beperkt aantal noodzakelijke medische gegevens verwerken van zijn zieke werknemers. Zo mag hij onder meer vragen naar de verwachte duur van het verzuim en of er mogelijkheden zijn voor het doen van (andere) werkzaamheden. De werkgever mag niet vragen naar de aard en oorzaak van de ziekte.
Do’s and don’ts
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bijzondere aandacht voor de verwerking van gevoelige medische gegevens en het gebruik van persoonsgegevens binnen de arbeidsrelatie. De Autoriteit heeft eerder ook al onderzoek gedaan bij onder meer een verzuimbedrijf, arbodiensten en een werkgever die in strijd met de wet medische gegevens van werknemers verwerkten. Ook heeft de Autoriteit Persoonsgegevens do’s & don’ts gepubliceerd voor werkgevers en werknemers.
Sehos handelt niet onzorgvuldig door te volstaan met triagebeoordeling zonder medische beoordeling
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 24 november 2015, LS&R 1277; ECLI:NL:OGHACMB:2015:68 (Appellant tegen Stichting Sint Elisabeth Hospitaal)
Medische beroepsfout. Appellant heeft zich met zijn lichamelijke klachten tot geïntimeerde gewend, huisarts te Curaçao. Na behandeling heeft appellant de afdeling Spoedeisende hulp van het Sehos bezocht. De volgende dag is appellant geopereerd in Venezuela. Appellant stelt dat het Sehos en geïntimeerde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Het Hof oordeelt dat het Sehos niet onzorgvuldig jegens appellant heeft gehandeld door te volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling. Het Hof draagt geïntimeerde op tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij niet uiterlijk op 24 september 2008 appellant uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg heeft verwezen.
2.6 Het hiervoor in rov. 2.4 sub a bedoelde verwijt is tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. De hiervoor in rov. 2.4 sub b en c bedoelde verwijten zijn in de tegenbewijsopdracht verdisconteerd. Het hiervoor in rov. 2.4 sub d bedoelde verwijt is wellicht terecht gemaakt, maar onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat dit een zelfstandige oorzaak is van schade bij [appellant]. Indien [geïntimeerde] slaagt in het leveren van tegenbewijs, zal de vordering tegen haar worden afgewezen.
2.7 Indien [geïntimeerde] niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, dient de vraag beantwoord te worden wat er zou zijn gebeurd in het hypothetische geval dat [geïntimeerde] uiterlijk op 24 september 2008 [appellant] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg had verwezen, met een verwijsbrief met bevindingen en diagnosestelling. Welke medische behandeling zou er dan gevolgd zijn? Zou [geïntimeerde] dan ook naar het Sehos zijn gegaan en zo ja, op welke datum? Zou hij ook naar Venezuela zijn gereisd voor medische behandeling, en zo ja, op welke datum? Door wie zou de medische behandeling betaald zijn? Voorshands acht het Hof aannemelijk dat een medisch deskundigenbericht nodig zal zijn om het Hof in staat te stellen een deel van deze of dergelijke vragen te beantwoorden. Na bewijslevering kunnen partijen zich hierover uitlaten. Het Hof houdt iedere verdere beslissing in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde] aan.
2.8 Voor zover de vordering tegen het Sehos is gericht, is zij gebaseerd op – naar het Hof begrijpt, mede gelet op het overgelegde rapport van de klachtencommissie – het verwijt dat het Sehos heeft volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling.
2.9 De klachtencommissie van het Sehos heeft opgemerkt dat het emergency-formulier geen melding ervan maakt dat men bekend was met het feit dat [appellant] reeds meermalen de huisarts had geconsulteerd. Het GEA heeft overwogen dat de door [appellant] zelf verstrekte informatie inhield dat hij last had van "pijnlijke hemorroïden". Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij tijdens zijn bezoek aan de afdeling Spoedeisende Hulp van het Sehos aan het triagepersoneel heeft medegedeeld dat hij met zijn klachten al een aantal keer bij de huisarts was geweest en dat de klachten steeds erger werden. Ook is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de informatie dat [appellant] last had van "pijnlijke hemorroïden", naar maatstaven van zorgvuldigheid het Sehos aanleiding had moeten geven om een andere triagebeoordeling te geven of verdere actie te ondernemen. Gelet daarop verenigt het Hof zich met het oordeel van het GEA dat het Sehos niet onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld door te volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling. De enkele omstandigheid dat de klachtencommissie tot een andere conclusie is gekomen, doet daar niet aan af.
Geoorloofde vergelijkende reclame met gratis hoortoestellen
Vzr. Rechtbank Amsterdam 25 februari 2016, LS&R 1276, eerder als RB 2673 (Specsavers tegen Beter Horen)
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Specsavers en Beter Horen verkopen beiden hoortoestellen en verlenen bijbehorende diensten aan consumenten. Specsavers maakt sinds 2013 reclame met gratis hoortoestellen. Beter Horen voert een vergelijkende reclame waarmee, zo stelt Specsavers, de goede naam van Specsavers wordt geschonden, de suggestie wordt gewekt dat Specsavers 'stunt' met het gehoor zodat haar hoortoestellen van een mindere kwaliteit zijn en dat men voor een écht goed advies naar Beter Horen moet gaan. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat in dit geval sprake is van geoorloofde vergelijkende reclame. De beweringen van Beter Horen in haar commercial hebben een subjectief karakter en zijn niet denigrerend van aard. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen.
4.1. Specsavers heeft gesteld dat de reclame-uitingen van Beter Horen van de commercial: "Doen jullie óók vaan gratis hoortoestellen?" zijn aan te merken als (impliciete) vergelijkende reclame, waarmee Beter Horen de goede naam van Specsavers schaadt, door te suggereren dat Specsavers (diegenen die gratis hoortoestellen aanbiedt) 'stunt' met het gehoor zodat haar hoortoestellen gevaarlijk, slecht dan wel niet goed kunnen zijn, dan wel van een inferieure, slechte dan wel mindere kwaliteit zijn en dat men voor een écht toe advies ofwel (kwalitatief) het beste althans beter advies naar Beter Horen moet gaan en niet naar degenen die gratis hoortoestellen aanbiedt (Specsavers). Deze claims en suggesties zijn onjuist en denigrerend jegens Specsavers.
De gemiddelde consument kan immers de reclame-uitingen herleiden tot Specsavers, die gratis hoortoestellen aanbiedt. Specsavers beroept zich op artikel 6:193a-j BW (oneerlijke handelspraktijken), artikel 6:194 BW (misleidende reclame), artikel 6:194a BW (ongeoorloofde vergelijkende reclame) en artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
4.6. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat in dit geval sprake is van geoorloofde vergelijkende reclame. Beter Horen beweert in haar commercial dat zij liever niet stunt met het gehoor van de consument, dat de oren van de consument beter verdienen en dat de consument voor een écht goed advies naar Beter Horen met gaan. Deze beweringen hebben naar hun aard een subjectief karakter. Daarbij geldt dat een zekere overdrijving aan reclame eigen is. in dat licht moet ook de term 'stunten' worden bezien, die in de reclame in het algemeen gebruikt wordt in de zin van 'stunten met prijzen', hetgeen hier ook het geval is. Het gaat immers om de prijs van een hoortoestel, gratis of niet gratis. Dat Beter Horen de suggestie wekt dat haar hoortoestellen en haar service beter zijn dan die van de concurrent (ini dit geval Specsavers) is toelaatbaar. Dat is immers een suggestie die vrijwel iedere reclame wil wekken. Onnodig denigrerend (tegenover Specsavers) is de reclame niet. De suggesties die Specsavers voorts in de commercial ziet, dat Specsavers risico zou nemen het gehoor of zelfs gevaarzettend zou handelen zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver gezocht en vinden geen steun in de feiten.
Tenslotte valt niet in te zien welke (andere) misleidende mededeling Beter Horen in de reclame Doen jullie óók aan gratis hoortoestellen? wordt gedaan. Beter Horen doet immers geen mededeling die onjuist of onvolledig is. Beter Horen doet geen feitelijke mededelingen die zij niet waar kan maken. De vermelding dat Beter Horen geen gratis hoortoestellen aanbidt is juist, en de suggestie dat andere aanbidders van hoortoestellen dat wel doen is eveneens juist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering niet toewijsbaar is op grond van artikel 6:194a BW. Aan het beroep op artikel 6:162 BW zijn geen andere stellingen ten grondslag gelegd dan reeds hiervoor besproken, zodat evenmin op grond van dat artikel de vordering kan worden toegewezen.
De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden afgewezen.
Sponsoring COPD-zorgproject door Boehringer in strijd met Gedragscode Geneesmiddelenreclame
CGR Codecommissie 22 februari 2016, LS&R 1275; B15.004/B15.03 en B15.004/15.04 (Novartis Pharma tegen Boehringer Ingelheim)
Zie eerder LS&R 1193. Novartis en Boehringer zijn ondernemingen die zich bezig houden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen en zijn vergunninghouders als bedoeld in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame (GC). Novataris en Boehringer zijn beide in beroep gekomen tegen de beslissing van de Codecommissie van 12 oktober 2015. De Commissie van Beroep komt tot het oordeel dat de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject een rechtstreeks commercieel doel heeft en leidt tot ongewenste beïnvloeding van de zijde van Boehringer op het voorschrijfgedrag van de huisarts. De beslissing van de Codecommissie dient te worden vernietigd.
4.10 De Commissie van Beroep komt dan ook tot het oordeel dat de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject een rechtstreeks commercieel doel heeft en leidt tot ongewenste beïnvloeding van de zijde van Boehringer op het voorschrijfgedrag van de huisarts, althans dat doel heeft. Een dergelijke vorm van sponsoring tast de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de gesponsorde en sponsor aan, hetgeen in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Aan dit oordeel doet niet af dat het COPD-zorgproject mede een positief effect kan hebben op de kwaliteit van de patiëntenzorg.
4.11 De Commissie van Beroep acht de door Boehringer verleende sponsoring van het COPD-zorgproject in strijd met het bepaalde in de artikelen 6.5.4, 6.5.5 en 6.5.8 Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep van Novartis slaagt.
Advies prijsvraag niet op alle in aanmerking te nemen criteria positief
CGR 8 februari 2016, LS&R 1274, Advies AA15.117 (Prijsvraag)
Het verzoek betreft een prijsvraag. Verzoeker heeft de [ziekte Z] Innovatieprijs in het leven geroepen. Het doel van de prijs is het stimuleren van goede initiatieven op het gebied van [ziekte Z]zorg in het algemeen en zelfmanagement in het bijzonder. De prijs is bedoeld als platform voor het verzamelen van ideeën rond de [ziekte Z]zorg. Het advies kan niet op alle in aanmerking te nemen en te toetsen criteria positief zijn. Niet is voldaan aan de derde voorwaarde, opgenomen in artikel 6.5.5 onder c Gedragscode te weten de betreffende activiteiten mogen niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd. Tevens is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6.5.5, tweede volzin, eerste deel Gedragscode, te weten dat het vragen van ondersteuning in het kader van sponsoring niet mag geschieden uit persoonlijk winstbejag van de gesponsorde.
1.5.2 Waar het betreft de derde voorwaarde, opgenomen in artikel 6.5.5 onder c Gedragscode te weten: de betreffende activiteiten mogen niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd geldt het volgende.
Het project [A] van [instelling B] wordt -aldus de toelichting- niet gefinancierd vanuit een regulier budget. Bij de instelling werkzame personen/afdelingen zijn erbij betrokken om kosten te drukken; er is extern budget aangetrokken om een externe professional
de tekst te laten inspreken.
Het project “[C]” van [instelling D] kent een begroting van € 6.950, -voor het eerste jaar; daarin zijn onder meer begrepen kosten voor
[materiaal E].
Het project “[F]” van [instelling G] kent een begroting van € 11.250,- , waarvan € 6.250,- uit eigen middelen komt; extra kosten aan secretariële kosten, PR - en overheadkosten zullen ook nog uit eigen middelen worden voldaan.
In alle drie projecten is dus sprake van financiering op andere wijze. Echter, de Codecommissie kan in dezen niet inzien dat de projecten behoren tot de normale beroeps -of bedrijfsuitoefening van de instellingen en dat- behoudens waar het betreft de bekostiging uit eigen middelen van materiaal als [E]- financiering door middel van de inkomsten uit de prijsvraag voor de instellingen een voordeel dan wel een besparing oplevert. Hierbij gaat de Codecommissie er bovendien vanuit dat zulks ook geldt voor een/de begroting die verder reikt dan het eerste jaar.
1.6 Van belang is tevens het bepaalde in artikel 6.5.5, tweede volzin, eerste deel, Gedragscode, te weten dat het vragen van ondersteuning in het kader van sponsoring niet mag geschieden uit persoonlijk winstbejag van de gesponsorde. Hiervoor is al overwogen dat evenals voorheen ervan wordt uitgegaan dat de sponsoring geen commercieel doel dient, De bepaling dient evenwel ook gezien te worden in samenhang met de integriteitsbepaling van artikel 6.5.4 Gedragscode, inhoudende dat de bij sponsoring betrokken partijen elkaar met wederzijds respect benaderen en bejegenen en uit dien hoofde de sponsoring op integere, eerlijke en transparante wijze dient plaats te vinden, alsmede dat de sponsoring niet mag leiden tot aantasting van de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van sponsor, gesponsorde en alle betrokken partijen en sector.
Echter, navraag heeft geleerd dat een der juryleden, op zo stelt [X] bij navraag zeer indirecte wijze bij een van de projecten is betrokken. (…) Hoewel de Codecommissie er van uitgaat - er is ook geen enkele indicatie voor het tegendeel - dat het hier bedoelde jurylid integer is en aldus ook heeft gehandeld, kan die relatie aldus afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van sponsor, gesponsorde en alle betrokken partijen en/of sector.