3 okt 2016
Prejudicieelgestelde vragen aan HvJ EU: Zijn organismen die verkregen worden via mutagenese, genetisch gemodificeerde organismen?
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 3 oktober 2016, LS&R 1398 (Confédération paysanne e.a.) Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s); begrip mutagenese; interne markt. Verzoeksters hebben nietigverklaring gevraagd van een artikel in het Wb van milieu en instelling van een verbod op de teelt en het in de handel brengen van herbicidetolerant gemaakte koolzaadrassen. Zij stellen dat de minister-president niet bevoegd was en om het gewraakte artikel vast te stellen: het door mutagenese verkregen plantenrassen uitsluiten van de werkingssfeer van de regels inzake ggo’s. Zij wijzen tevens op het feit dat de gevolgde procedure onregelmatig is omdat de aangewezen beoordelende instantie niet om advies is gevraagd. Het gaat om het begrip ‘mutagenese’ dat in de FRA regelgeving wordt omschreven als een techniek die niet leidt tot genetische modificatie. Zij stellen dat dit in strijd is met RL 2001/18, RL 2002/53, het voorzorgsbeginsel en het Protocol van Cartagena (biodiversiteit). De vraag is of mutagenese, en in het bijzonder de nieuwe gerichte mutagenesetechnieken, waarbij gentechnologische procedés worden toegepast, kan worden beschouwd als een van de in bijlage I A genoemde technieken, naar welke bijlage artikel 2 van de RL 2001/18 verwijst.
De verwijzende FRA rechter (Raad van State) heeft voor beslissing in deze zaak nadere uitleg nodig van het begrip mutagenese. Verzoeksters hebben gewezen op het verschil in definiëring van ggo’s in richtlijnen 2001/18 en 2002/53. Hij wijst op vaste rechtspraak van het HvJEU over het voorzorgsbeginsel dat bij onzekerheid omtrent het bestaan of de omvang van risico’s beschermende maatregelen mogen worden genomen, zonder dat gewacht moet worden totdat ten volle blijkt dat deze risico’s inderdaad bestaan en groot zijn. Voor juiste toepassing van dit beginsel is vereist dat een beoordeling plaatsvindt op grond van de meest recente en betrouwbare wetenschappelijke onderzoeksgegevens. Indien dit niet mogelijk is en reële schade waarschijnlijk, is vaststelling van beperkende maatregelen geoorloofd. De rechter vraagt zich ook af of RL 2001/18 streeft naar volledige harmonisatie, of dat de EULS nog een beoordelingsvrijheid hebben welke regeling van toepassing is op via mutagenese verkregen organismen. Hij wijst ook op de nieuwe technieken als ‘ODM’(oligonucleotide directed mutagenese) en SDN-1 (site directed nuclease) die in FRA nog niet worden toegepast. Mogelijk worden op termijn rassen die via de nieuwe gerichte-mutagenesetechnieken zijn verkregen in Europa ingevoerd of wordt om opneming ervan in de Europese rassenlijst verzocht. Verzoeksters zijn met name beducht voor milieu- en watervervuiling en negatieve effecten op de gezondheid van mens en dier. De kwestie van de geldigheid van RL 2001/18 die verzoeksters in twijfel trekken zal aan het HvJEU moeten worden voorgelegd. De vragen luiden als volgt:
1° Zijn organismen die verkregen worden via mutagenese, genetisch gemodificeerde organismen in de zin van artikel 2 van richtlijn [2001/18/EG] van 12 maart 2001, ook al worden zij op grond van artikel 3 en bijlage I B van de richtlijn vrijgesteld van de opgelegde verplichtingen ten aanzien van de introductie en het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen? Kunnen met name mutagenesetechnieken en in het bijzonder de nieuwe gerichte-mutagenesetechnieken, waarbij gentechnologische procedés worden toegepast, worden beschouwd als technieken die worden genoemd in bijlage I A, waarnaar artikel 2 verwijst? Moeten de artikelen 2 en 3, en de bijlagen I A en I B, van richtlijn 2001/18 van 12 maart 2001 bijgevolg aldus worden uitgelegd dat zij alle via mutagenese verkregen genetisch gemodificeerde organismen en zaden vrijstellen van de voorgeschreven maatregelen inzake preventie, effectbeoordeling en traceerbaarheid, of slechts de organismen die verkregen zijn via de al vóór de vaststelling van die bepalingen bestaande klassieke technieken van willekeurige mutagenese door ioniserende straling of blootstelling aan chemische mutagentia?
2° Zijn de via mutagenese verkregen rassen te beschouwen als genetisch gemodificeerde rassen in de zin van artikel 4 van richtlijn 2002/53/EG van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen, die niet worden vrijgesteld van de verplichtingen van deze richtlijn? Of is de werkingssfeer van die richtlijn daarentegen gelijk aan die van de artikelen 2 en 3, en bijlage I B, van de richtlijn van 12 maart 2001, en stelt zij de via mutagenese verkregen rassen ook vrij van de in de richtlijn van 13 juni 2002 neergelegde verplichtingen tot opneming van genetisch gemodificeerde rassen in de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen?
3° Zijn de artikelen 2 en 3, en bijlage I B, van richtlijn 2001/18/EG van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, voor zover zij mutagenese uitsluiten van de werkingssfeer van de verplichtingen van die richtlijn, maatregelen die een volledige harmonisatie bewerkstelligen, die de lidstaten verbieden via mutagenese verkregen organismen geheel of gedeeltelijk te onderwerpen aan de verplichtingen van die richtlijn of aan enige andere verplichting? Of hadden de lidstaten bij de omzetting ervan in hun nationaal recht een beoordelingsvrijheid om vast te stellen welke regeling van toepassing zou zijn op via mutagenese verkregen organismen?
4° Kan de geldigheid van de artikelen 2 en 3, en van bijlagen I A en I B, van richtlijn 2001/18/EG van 12 maart 2001, voor zover die bepalingen via mutagenese verkregen genetisch gemodificeerde organismen niet onderwerpen aan maatregelen inzake preventie, effectbeoordeling en traceerbaarheid, worden getoetst aan het in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde voorzorgsbeginsel, door daarbij de ontwikkeling van gentechnologische procedés, het dankzij die technieken verschijnen van nieuwe plantenrassen en de onzekerheden die nu in de wetenschap bestaan ten aanzien van de gevolgen van die technieken en van de risico’s die zij kunnen opleveren voor het milieu en de gezondheid van mens en dier, in aanmerking te nemen?