Geneeskunde  

LS&R 1356

Misleidende reclame Chinese geneeskunde bij behandeling kankerpatiënt

Reclame Code Commissie 28 jul 2016, LS&R 1356; Dossiernr 2016/00416 Dossiernr: 2016/00548 (Chinese geneeskunde bij behandeling kankerpatiënt), https://lsenr.nl/artikelen/misleidende-reclame-chinese-geneeskunde-bij-behandeling-kankerpati-nt

Vz. RCC 28 juli 2016, RB 2750; Dossiernr 2016/00416 en Dossiernr: 2016/00548 (Chinese geneeskunde bij behandeling kankerpatiënt). Uit: Dossiernr 2016/00416: Toewijzing. Klacht: Dit betreft een getuigenis van een darmkankerpatiënt. Hoewel de titel rept van 'kanker te lijf' gaan met Chinese geneeskunde en de patiënt verklaart "Volgens de diagnose van Dhr. Song is de kanker al veel beter", wordt helemaal aan het einde opgemerkt dat de patiënt inmiddels is overleden. Het op deze wijze adverteren “over de rug van een overleden patiënt” is in strijd met de goede smaak en het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat geldt ook en vooral voor de bewering dat de patiënt vanwege financiële redenen de behandeling bij adverteerder niet heeft kunnen voorzetten. Daarvan gaat de suggestie uit dat de patiënt nog had geleefd als hij de behandeling had kunnen betalen. Dat is smakeloos, want uit alles blijkt dat de diagnose van het ziekenhuis correct was en de patiënt niet meer te redden viel. Adverteerder is al eens eerder op de vingers getikt voor een advertentie die in strijd was met de goede smaak en het fatsoen (dossiernr. 2015/00550) en heeft daar kennelijk geen lering uit getrokken. De reclame is verder in strijd met artikel 7 NRC. Adverteerder wekt de indruk dat hij kanker kan behandelen en zelfs genezen met acupunctuur, Chinese kruiden en massage. De kop zegt immers “kanker te lijf met Chinese geneeskunde” en in de advertentie wordt beweerd dat de kanker van de patiënt al veel beter was.

LS&R 1273

Verzoek masterclass Basingstoke leidt tot negatief advies

CGR 11 januari 2016, LS&R 1273, Advies AA15.116 (Bijeenkomst Basingstoke)
Verzoeker is voornemens op drie dagen in 2016 in Basingstoke een bijeenkomst te organiseren, zijnde een masterclass voor multidisciplinaire teams bestaande uit artsen, met als doel bijscholing van leden van bedoelde teams op het gebied van een bepaalde ziekte. Wegens ontbreken van afdoende gegevens en informatie kan de Codecommissie niet tot een positief advies komen. De Codecommissie wenst, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, van verzoeker nadere aan de hand van relevante documenten onderbouwde informatie te verkrijgen.

LS&R 1188

Meewerken aan geneeskundige behandelingsovereenkomst door zorginstelling verplicht

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 april 2015, LS&R 1188; ELCI:NL:RBZWB:2015:2681 (eisers tegen Stichting WVO Zorg)
Geneeskundige behandelingsovereenkomst. Eiseres is getroffen door een hersenbloeding waarvan zij ernstige medische beperkingen ondervindt waarna opname in een verpleeghuis heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft een euthanasieverzoek gedaan. Dit verzoek mag niet worden uitgevoerd in de verpleeginstelling. Om die reden wil de verpleeginstelling de zorgovereenkomst beëindigen. Rechtbank bepaalt dat gedaagde moet meewerken aan de beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel zorgleveringsovereenkomst die is gesloten tussen eiseres en gedaagde.

4.1. Ter beoordeling staat eerst de vraag of [eiseres sub 1] wilsbekwaam is de zorgovereenkomst op te zeggen en aldus zelf zal kunnen beslissen te vertrekken bij WVO. Bij deze beoordeling moet worden betrokken dat de opzegging van de zorgovereenkomst niet op zichzelf staat; de opzegging door [eiseres sub 1] is erop gericht om kort na haar vertrek bij WVO door de SLK te worden geholpen bij haar levenseinde.

4.6. Op grond van al het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat van de wilsbekwaamheid van [eiseres sub 1] ten aanzien van haar euthanasiewens voldoende is gebleken. Hieruit volgt ook dat er vanuit mag worden gegaan dat zij de gevolgen van de opzegging van de zorgovereenkomst voldoende overziet en derhalve wilsbekwaam moet worden geacht deze op te zeggen. De vordering zal dan ook worden toegewezen.

De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt WVO op een door [eisers] te bepalen datum die is gelegen in april 2015 mee te werken aan de beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel zorgleveringsovereenkomst die is gesloten tussen [eiseres sub 1] en WVO (...)

LS&R 1184

Ongeoorloofde publieksreclame niet aannemelijk bij beperkte groep

CGR 31 juli 2015, LS&R 1184 (Geen sprake van ongeoorloofde publieksreclame bij een beperkte groep)
Ongeoorloofde publieksreclame. Verzoek tot een multidisciplinair internationaal medisch congres die artsen, zorgprofessionals, wetenschappers en andere experts samenbrengt. Anderen dan de beroepsoefenaren hebben toegang tot de tentoonstellingsruimte en kunnen daardoor passief kennis nemen van de reclame die zichtbaar is vanuit de stands. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de opzet van het congres ongeoorloofde publieksreclame zal zijn. De anderen dan beroepsbeoefenaren vormen in verhouding tot het aantal deelnemende beroepsbeoefenaren een beperkte groep (i.c. minder dan 1/3) die mede gelet op hun relatie tot de bepaalde groep van beroepsbeoefenaren of tot de congresorganisatie zelf, niet kunnen worden aangemerkt als "het brede publiek" waarop de definitie van publieksreclame ziet. De CGR acht de realisatie toelaatbaar.

2. Het oordeel van de CGR
De CGR gaat er onder de feitelijke door [X] voorgelegde omstandigheden vanuit dat de reclame voor receptgeneesmiddelen die zichtbaar zal zijn vanuit de stands van farmaceutische bedrijven, is bestemd voor de aan het congres deelnemende beroepsbeoefenaren. De CGR neemt daarbij aan dat deze reclame – gezien haar inhoud en de wijze waarop zij wordt geuit – niet kennelijk op anderen dan beroepsbeoefenaren is gericht of voor zodanige anderen is bestemd, althans het tegendeel blijkt niet uit de informatie die door [X] is verstrekt. Dat anderen dan beroepsbeoefenaren toegang hebben tot de tentoonstellingsruimte (zoals bij dit congres zorgprofessionals zonder voorschrijfbevoegdheid, wetenschappers en experts, werkend op het gebied van de [Y] zorg, maar ook congresmedewerkers, medewerkers van exposerende bedrijven en journalisten) en passief kennis kunnen nemen van de reclame die zichtbaar is vanuit de stands, is vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat in de opzet van het congres sprake zal zijn van ongeoorloofde publieksreclame. De anderen dan beroepsbeoefenaren vormen in verhouding tot het aantal deelnemende beroepsbeoefenaren een beperkte groep (i.c. minder dan 1/3) die mede gelet op hun relatie tot de bedoelde groep van beroepsbeoefenaren of tot de 3 congresorganisatie zelf, niet kunnen worden aangemerkt als “het brede publiek” waarop de definitie van publieksreclame ziet. De conclusie uit het bovenstaande is als volgt. De CGR acht de hierboven omschreven opzet van het congres in beginsel in overeenstemming met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en acht de realisatie van deze opzet derhalve toelaatbaar.
LS&R 1180

Vraag aan HvJ EU of levering van plasma onafhankelijk van het gebruiksdoel ervan al dan niet levering van bloed in de zin van de btw-richtlijn is

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 24 maart 2015, LS&R 1180, zaak C-412/15 (TMD tegen Finanzamt Kassel II-Hofgeismar)
Geneesmiddelen. Plasma. Verzoekster TMD (Gesellschaft für transfusionsmedizinische Dienste mbH) is eigenaar van een bloedbank. Zij levert plasma aan een in Zwitserse gevestigde firma (die het bij haar ophaalt en doortransporteert naar productlocaties in andere EULS) voor vervaardiging van geneesmiddelen. Verzoekster trekt in haar btw-aangifte over 2008 voorbelasting voor deze leveringen af, maar belastingdienst Kessel (verweerster) weigert dit toe te staan omdat levering van plasma naar andere EULS als intracommunautaire levering is vrijgesteld.

In december 2012 vraagt verzoekster om aanpassing van de voorlopige btw-vaststellingen over 2008 tot en met 2010. Zij wenste erkenning van de met de levering van het plasma samenhangende voorbelasting omdat het gaat om levering van zogenoemd sourceplasma aan farmaceutische bedrijven die het tot geneesmiddelen verwerken. Daarvoor zou wel aftrek mogelijk zijn. Verweerster wijst het verzoek af waarop verzoekster in beroep gaat. Zij houdt vast aan de stelling dat levering van plasma ten behoeve van de vervaardiging van geneesmiddelen geen levering van bloed is als bedoeld in de Duitse btw-wet respectievelijk artikel 132, lid 1, onder d) van Richtlijn 2006/112. Het begrip bloed is in de wet niet gedefinieerd. Het doel van vrijstelling voor leveringen tussen bloedbanken en verpleeginrichtingen was het drukken van de kosten voor gezondheidszorg. Een btw-vrijstelling voor levering aan aftrekgerechtigde ondernemingen beantwoordt niet aan dit doel. Verzoekster stelt dat het dan ook vanuit fiscaal oogpunt nodig is om onderscheid te maken tussen plasma dat rechtstreeks voor therapeutische doeleinden wordt gebruikt en plasma dat slechts geschikt en bestemd is voor de vervaardiging van geneesmiddelen. Verweerster wijst op noodzakelijke strikte uitleg en rechtszekerheid voor wat betreft de inschatting voor ondernemers van de hen opgelegde lasten. Het btw-comité heeft inmiddels (in juli 2013) geadviseerd dat onder ‘bloed’ in de btw-RL naast de levering van volbloed ook de levering van afzonderlijke bloedbestanddelen zoals plasma of menselijke bloedcellen moet worden verstaan. Maar volgens verweerster is alleen levering van onbehandeld plasma als bestanddeel van menselijk bloed vrijgesteld, terwijl de levering van daarmee vervaardigde geneesmiddelen wel belast is.

De verwijzende Duitse rechter (Hessisches Finanzgericht) besluit vragen voor te leggen aan het HvJEU omdat oplossing van het geschil afhangt van het antwoord op de vraag of levering van plasma onafhankelijk van het gebruiksdoel ervan al dan niet levering van bloed in de zin van de btw-richtlijn is. De vragen luiden als volgt:
1. Moet artikel 132, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd, dat de levering van menselijk bloed ook de levering van uit menselijk bloed gewonnen plasma omvat?
2. Bij bevestigende beantwoording van de eerste vraag: geldt dit ook voor plasma dat niet rechtstreeks voor therapeutische doeleinden maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen bestemd is?
3. Bij ontkennende beantwoording van de eerste vraag: komt het voor de kwalificatie als bloed slechts aan op het doel waarvoor het plasma is bestemd of ook op de theoretische gebruiksmogelijkheid?





LS&R 1175

Verzoek masterclass in Londen leidt tot negatief advies

CGR 4 augustus 2015, LS&R 1174, Advies AA.15.062 (Masterclass in Londen leidt tot negatief advies)
Verzoekster heeft het voornemen om een masterclass te organiseren in Londen. De Codecommissie kan er niet vanuit gaan dat de objectiviteit van presentaties voldoende gewaarborgd zijn en dat het programma voorziet in een onafhankelijke informatiebehoefte van beroepsbeoefenaren. Er is geen informatie verstrekt waaruit kan worden afgeleid in hoeverre de verzoekster invloed heeft gehad op de presentaties. Daardoor kan de objectiviteit niet worden vastgesteld. Er moet daarom als uitgangspunt worden genomen dat er sprake is van een manifestatie, waarbij er niet meer dan 75 tot 225 euro per jaar mag worden gerekend per beroepsbeoefenaar en per therapeutische klasse. In dit geval neemt verzoekster een bedrag van 600 euro per beroepsbeoefenaar voor haar rekening. Een en ander leidt tot een negatief advies.

LS&R 1170

Cardioloog handelt in strijd met KNMG Richtlijnen inzake omgaan medische gegevens

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag 25 augustus 2015, LS&R 1170 (Klacht tegen cardioloog) Arbeidsongeschiktheidsassuradeur werd onvolledige geïnformeerd over de medische toestand van klager. De cardioloog heeft een oordeel gegeven over de arbeidsongeschiktheid. Door het percentage van de arbeidsongeschiktheid te noemen heeft de arts een oordeel gegeven en daarmee in strijd gehandeld met de KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens. De arts in in de gegevensverstrekking aan de medisch adviseur niet onvolledig geweest. De klacht is dus deels gegrond en ongegrond. De cardioloog krijgt een waarschuwing.

5.1 Volgens de KNMG-publicatie ‘Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens’ (2010) was op de berichtgeving door verweerder aan de medisch adviseur de volgende norm toepasselijk: De behandelend arts beperkt zich tot het beantwoorden van de gerichte vragen waarbij hij slechts relevante medische informatie van feitelijke aard verstrekt. Op vragen van oordelende aard geeft een behandelend arts geen antwoord. De arts dient zich immers te onthouden van het geven van oordelen of conclusies. Door zowel in zijn brief van 1 december 2011 als in zijn brief van 2 maart 2012 met betrekking tot klager een percentage van arbeidsgeschiktheid te noemen heeft verweerder een oordeel gegeven en daarmee gehandeld in strijd met deze richtlijn. Dit geldt temeer nu het verweerder bekend was dat de medisch adviseur die hem om informatie had gevraagd optrad namens een verzekeraar in het kader van de arbeidsongeschiktheid van klager. Daarmee had verweerder zich moeten realiseren dat het geven van een dergelijk oordeel potentieel verstrekkende gevolgen voor klager zou kunnen hebben en de arts-patiënt-relatie ernstig verstoord kon raken. Onder deze omstandigheden valt verweerder van dit optreden tuchtrechtelijk een serieus verwijt te maken. Anders dan klager vindt het College niet dat verweerder in de gegevensverstrekking aan de medisch adviseur onvolledig is geweest. Immers de medisch adviseur trad op naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van het opgetreden hartinfarct, zodat het aan verweerder was om te beoordelen welke de relevante medische gegevens waren. Blijkens het medisch dossier was bovendien slechts sprake van een geringe longproblematiek. In het licht daarvan mocht verweerder volstaan met de medische gegevens die in de brieven zijn opgenomen. Het College oordeelt niet over de vraag of verweerder jegens klager onrechtmatig handelen of nalaten kan worden verweten en evenmin of daaruit al of niet schade voor klager is ontstaan. Dat zijn vragen van civielrechtelijke aard, waarvoor de tuchtprocedure zich niet leent.
 
5.3 De conclusie is dat de klacht voor het eerste onderdeel gegrond is. Verweerder had behoren te volstaan met het  - met toestemming van klager - verstrekken van uitsluitend objectieve medische informatie zoals vastgelegd in het medisch dossier. Door daarnaast een oordeel over klagers arbeidsongeschiktheid te geven heeft verweerder de grenzen van zijn kundigheid als beroepsbeoefenaar overschreden. Het College acht de hierna te noemen maatregel daarom passend. 
LS&R 1169

Orthopedisch chirurg zorgt niet voor een adequate behandeling

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage 25 augustus 2015, LS&R 1169 (Klacht tegen orthopedisch chirurg)
Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat er een verkeerde diagnose is gesteld. Dat er is nagelaten om klager te volgen en te begeleiden in de verschillende stappen van de verschillende diagnostische activiteiten. En dat er sprake is van een onvolledige en slecht leesbare decursus. Alle klachtonderdelen zijn gegrond. De orthopedisch chirurg heeft met zijn opstelling en handelwijze niet voor een adequate behandeling van klaagster gezorgd. Hierdoor heeft hij in strijd gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënt behoorde te betrachten. Maatregel van berisping is passend.

5.1       eerste en tweede klachtonderdeel
Verweerder heeft met zijn eerste diagnose ‘bursitis trochanterica en een milde coxartrose van de linkerheup’ en zijn tweede diagnose ‘lage rug- en beenpijn rechts op basis van radiculopathie bij degeneratief SI-gewricht rechts’ geen juiste diagnose gesteld. Uit de röntgenfoto’s blijkt bij herhaling dat de rug van klaagster in slechte conditie verkeerde en dat er ernstige degeneratieve afwijkingen waren. Al in 2012 was er sprake van een gevorderde coxartrose beiderzijds. Dit blijkt echter niet uit de decursus en de brieven van verweerder aan de huisarts van klaagster. Uit de decursus blijkt evenmin dat verweerder bij zijn diagnose heeft overwogen dat er sprake was van coxartrose en een ‘hip-spine-dilemma’, zoals hij in zijn verweer stelt en ter zitting heeft herhaald. Ondanks dat verweerder heeft aangegeven dat hij ervoor had gekozen zich eerst te richten op maximale behandeling van de rugklachten en pas later op de heupklachten rechts, heeft hij bij beide consulten geen vervolgconsult voor klaagster ingepland. Zowel bij het eerste als bij het tweede consult had hij het initiatief daartoe moeten nemen zodat hij zich ervan kon vergewissen of de behandelingen door de specialisten naar wie hij klaagster had verwezen, tot verbetering hadden geleid. Aan de hand van het resultaat van die diagnostiek en behandelingen had verweerder een eventuele vervolgbehandeling moeten bepalen. Voor zover verweerder inderdaad bij het tweede consult aan een hip-spine-dilemma heeft gedacht, had hij deze overweging op 7 oktober 2013 aan de pijnspecialist moeten meedelen. Het College merkt nog op dat verweerder er niet toe over had mogen gaan klaagster naar een neuroloog te verwijzen zonder dat hij haar tevoren had gezien. Dit geldt zeker nu het laatste consult van ruim een half jaar vóór de verwijzing dateerde.
Het College is van oordeel dat verweerder de diagnoseprocedure niet goed heeft uitgevoerd door het ontbreken van een goed behandelplan en opvolging. De klachtonderdelen zijn gegrond.
 
5.2       derde klachtonderdeel
Het College is van oordeel dat het handschrift in de decursus zeer slecht leesbaar is terwijl deze de basis en geheugensteun voor de verdere behandeling is en ook bedoeld is voor de opvolgende behandelaar. Voorts heeft het College geconstateerd dat de decursus – voor zover deze leesbaar is – onvolledig is. Uit de decursus en correspondentie blijkt niet welke overwegingen verweerder heeft gehad, dat hij heeft gedacht aan een hip-spine dilemma (wat essentieel is voor een adequate behandeling), wat zijn behandelplan was en een beschrijving van de nieuwe foto van de heup (aan de hand waarvan de progressie van de artrose goed gezien had kunnen worden). Dit klachtonderdeel is gegrond.
 
5.3       Verweerder heeft met zijn opstelling en handelwijze niet voor een adequate behandeling van klaagster gezorgd. Hierdoor heeft hij in strijd gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en daarmee in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.
 
5.4       Het geheel overziend is het College van oordeel dat de maatregel van berisping passend is.
 
LS&R 1106

Geneeskundige behandelingsovereenkomst

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 april 2015, LS&R 1106 (X tegen Stichting Fokus Exploitatie)
De voorzieningenrechter meent dat de overeenkomst tussen Van Velthoven en Fokus als geneeskundige behandelingsovereenkomst moet worden geduid, hetgeen ertoe leidt dat Fokus de overeenkomst met Van Velthoven heeft kunnen opzeggen als zij daarvoor gewichtige redenen had. Fokus heeft de overeenkomst tussen partijen opgezegd en zij heeft hierbij als grond aangevoerd dat Van Velthoven niet bereid is gebleken zich in overleg met Fokus in te spannen om voldoende medewerkers in te werken voor het bij haar inbrengen van de klysma’s. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de bodemrechter uiteindelijk zal oordelen dat sprake is van gewichtige redenen die de opzegging van de overeenkomst rechtvaardigen. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat van gewichtige redenen alleen sprake is als voortzetting van de samenwerking niet langer mogelijk is, waarvan hij nog niet is overtuigd en dus zijn de vorderingen van Van Velthoven bij wege van ordemaatregel toegewezen.

LS&R 1039

'Voor de operatie geen klachten, daarna wel' voldoet niet aan stelplicht

Hof 's-Hertogenbosch 18 november 2014, LS&R 1038 (Stichting VieCuri/geïntimeerde)
Medische aansprakelijkheid. Omvang stelplicht. De enkele stelling: ‘voor de operatie had ik klachten niet en na de operatie wel’ is onvoldoende. Vermelding medische term in patiëntendossier betekent niet dat arts de complicatie niet in begrijpelijke woorden aan patiënt heeft uitgelegd.

Inzake stelplicht:

3.5.2. De enkele, door Viecuri aangehaalde overweging van de kantonrechter dat in beginsel de (enkele) stelling “voor de operatie had ik de klachten niet en na de operatie heb ik de klachten wel” voldoende is voor het instellen van een vordering op grond van een beweerdelijke medische fout, is in zijn algemeenheid onvoldoende en bovendien niet van toepassing in deze zaak. Onder bijzondere omstandigheden kan een dergelijke zeer beperkte stelling wellicht voldoende zijn, maar in dit geval heeft [geïntimeerde] wel degelijk meer stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Hij heeft gesteld dat hij niet vooraf naar behoren is geïnformeerd over de risico’s van de TURP ingreep en met name niet is gewaarschuwd voor een risico op impotentie, en dat [appellant] andere technieken en ingrepen had moeten overwegen en met [geïntimeerde] had moeten bespreken. Over de uitvoering van de operatie heeft [geïntimeerde] gesteld dat deze niet lege artis is uitgevoerd, en dat [appellant] wat meer dan vooraf besproken van de prostaat heeft weggesneden, waarbij kennelijk de zenuwen zijn beschadigd (aansprakelijkstelling van 8 oktober 2010). Daarmee heeft [geïntimeerde] aan zijn stelplicht voldaan.

Inzake uitleg medische term:

3.6.2. Uit het enkele feit dat in het patiëntdossier een medische term is opgenomen om vast te leggen waarover de arts met de patiënt heeft gesproken kan niet worden afgeleid dat die term door de arts niet in begrijpelijke woorden aan de patiënt is uitgelegd. Het is volstrekt logisch en begrijpelijk dat een arts zich beperkt tot de vermelding van de medische term en in het patiëntdossier niet in detail aangeeft hoe hij een en ander aan de patiënt heeft uitgelegd. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dat in dit geval niet is gebeurd. Het hof gaat er daarom vanuit [appellant] ook [geïntimeerde] in begrijpelijke woorden heeft voorgelicht en hem in eveneens begrijpelijke woorden heeft uitgelegd wat de term retrograde ejaculatie inhoudt. Het andersluidende oordeel van de kantonrechter kan om die reden geen stand houden.