LS&R 2262
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
LS&R 2263
4 november 2024
Uitspraak

Octrooi en ABC van BMS op apixaban zijn geldig

 
LS&R 2261
18 oktober 2024
Uitspraak

Eerste vonnis in nietigheidsprocedure over octrooi met betrekking tot enzalutamide

 
LS&R 1203

E-Lybra's beweerdelijke succesvolle behandeling verondersteld genezing

Voorz. RCC 21 oktober 2015, LS&R 1203; dossiernr. 2015/00998 (E-Lybra)
Reclamerecht. Toewijzing. Artikel 7 en 8.2 NRC. Het betreft een advertentie (advertorial) in de Trouw met als aanhef: “Juiste frequentie bij Become Healthy E-Lybra brengt lichaam in balans." De voorzitter acht het opmerkelijk dat de bij adverteerder betrokken personen die blijkens het artikel zelf een opleiding bij de ontwikkelaar van het apparaat hebben gevolgd, desondanks de naam van deze persoon verkeerd doen vermelden in het artikel, dat door hen voorafgaand aan de plaatsing is gelezen en goedgekeurd. Door deze onjuiste vermelding zal de gemiddelde consument, indien deze in verband met de advertentie de naam “[naam]” googelt, ten onrechte in de veronderstelling verkeren dat bedoelde internist bij e-Lybra is betrokken. Aan deze onjuiste indruk dragen ook de mededelingen “wetenschappelijk” en “kunnen wetenschappelijk worden aangetoond” in de uiting bij. Van betrokkenheid van een gespecialiseerde arts of het bestaan van enig wetenschappelijk bewijs is geen sprake.

Klacht: Klager stelt dat er geen enkel (wetenschappelijk) bewijs voor het bestaan van het fenomeen bioresonantie bestaat. Adverteerder kan geen verifieerbare bewijzen overleggen voor de werking van het apparaat en doet uitspraken die niet onafhankelijk te controleren zijn. Klager is arts en elektrotechnisch ingenieur en kan op basis van eigen deskundigheid stellen dat de e-Lybra methode niet kan werken. Adverteerder maakt zich om die reden in de uiting schuldig aan het bedrieglijk beweren dat haar methode ziekten kan genezen. In de uiting wordt voorts [naam] genoemd. Dit is een gerespecteerd internist die niets met de e-Lybra methode te doen heeft. De werkelijke producent van de e-Lybra is [naam], een ICT-er die geen enkele medische achtergrond heeft. Deze informatie in de advertentie is derhalve onjuist en kan de suggestie wekken dat een gerespecteerd medicus de methode zou ondersteunen. In de advertentie komt een kopje “wetenschappelijk” voor. Dit wordt nergens onderbouwd en de verpleegkundige achtergrond van een van de adverteerders kan daarvoor geen argument zijn. Klager acht de uiting op dit punt in strijd met artikel 10 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Voorzitter:

1)  De klacht is in de eerste plaats gericht tegen mededelingen in de bestreden uiting waarin staat of wordt gesuggereerd dat een behandeling met het in de uiting genoemde apparaat (e-Lybra, een apparaat dat in de uiting nader wordt omschreven als een bioresonantie-apparaat) een genezend effect heeft. De voorzitter noemt in dit verband, gelet op de klacht en de nadere toelichting door klager, de volgende mededelingen: Met de e-Lybra, een geavanceerd bioresonantie-apparaat, wordt het zelfherstellend vermogen van het lichaam gemeten en geactiveerd. Het zet het lichaam aan tot genezing, waardoor een behandeling gezondheidsklachten kan genezen, zowel lichamelijk als geestelijk. Ook kinderen met gedragsproblemen, en volwassenen met lichamelijke, emotionele, chronische en psychische klachten zoals PTSS worden met de e-Lybra succesvol behandeld”.
De voorzitter overweegt in verband met laatstbedoelde mededeling dat een beweerdelijke “succesvolle behandeling” van lichamelijke en psychische klachten door de gemiddelde consument zal worden opgevat als het genezen daarvan. Immers, een succesvolle behandeling impliceert dat klachten afnemen of verdwijnen hetgeen een genezing veronderstelt.

2)  Klager heeft betwist dat een behandeling met het e-Lycra apparaat enig genezend effect heeft. Volgens klager wordt in de advertentie bedrieglijk beweerd dat met dit apparaat ziekten en gebreken kunnen worden genezen. Hiervoor bestaat volgens klager, anders dan in de uiting wordt gesuggereerd, geen wetenschappelijke onderbouwing. Adverteerder heeft in reactie hierop de werking van het apparaat niet aannemelijk gemaakt en ook niet weersproken dat die werking niet wetenschappelijk kan worden onderbouwd. Om die reden is de reclame-uiting misleidend in de zin van artikel 8.5 NRC in verbinding met punt 16 van de bij artikel 8.5 behorende bijlage 1 van de Nederlandse Reclame Code. Dit impliceert dat de reclame-uiting misleidend is en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat adverteerder, naar zij stelt, de gevolgen van de tekst niet heeft kunnen overzien, doet voor de toepasselijkheid van deze regeling niet ter zake. Het in het kader van een aanprijzing doen van feitelijke beweringen over een genezend effect van een product is immers uitsluitend toegestaan indien de adverteerder deze beweringen in voldoende mate kan onderbouwen aan de hand van relevante stukken. Het niet aandragen van enige onderbouwing voor de lichamelijke effecten die een consument op grond van de uiting  van het gebruik van het product mag verwachten, brengt mee dat de bewering onjuist dient te worden geacht en de uiting reeds om die reden in strijd met punt 16 van bijlage 1 is (vgl. in dit verband het Werkdocument van de diensten van de Commissie, Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van richtlijn 2005/29/eg betreffende oneerlijke handelspraktijken blz. 58, 59 en 60).

3)  Met betrekking tot de naam van de ontwikkelaar van het e-Lybra apparaat is niet in geschil dat deze in de uiting ten onrechte als [naam] wordt geschreven in plaats van als [naam]”. Eerstgenoemde naam is gelijk aan die van een gespecialiseerde arts (een internist) in Amerika. De voorzitter acht het opmerkelijk dat de bij adverteerder betrokken personen die blijkens het artikel zelf een opleiding bij de ontwikkelaar van het apparaat hebben gevolgd, desondanks de naam van deze persoon verkeerd doen vermelden in het artikel, dat door hen voorafgaand aan de plaatsing is gelezen en goedgekeurd. Door deze onjuiste vermelding zal de gemiddelde consument, indien deze in verband met de advertentie de naam “[naam]” googelt, ten onrechte in de veronderstelling verkeren dat bedoelde internist bij e-Lybra is betrokken. Aan deze onjuiste indruk dragen ook de mededelingen “wetenschappelijk” en “kunnen wetenschappelijk worden aangetoond” in de uiting bij. Van betrokkenheid van een gespecialiseerde arts of het bestaan van enig wetenschappelijk bewijs is geen sprake. Op grond hiervan acht de voorzitter de uiting tevens onjuist in de zin van artikel 8.2 aanhef NRC. Verder is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Ook om deze redenen dient de reclame-uiting oneerlijk en om die reden in strijd met artikel 7 NRC te worden geacht. Bij deze uitkomst is niet meer relevant of het gebruik van het woord “wetenschappelijk” in de uiting voldoet aan het bepaalde in artikel 10 NRC. Reeds op grond van het voorgaande dient het gebruik van dit woord immers onjuist en niet toegestaan te worden geacht. Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van de voorzitter

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
LS&R 1202

Lustrumconferentie VFenR Fighting antimicrobial resistance, an One Health perspective

Aanmelden. Conferentie Antibioticaresistentie; programma; 13 november; Fighting antimicrobial resistance, an One Health perspective; Het bestuur heeft dit onderwerp gekozen omdat dit het een groot maatschappelijk belang vertegenwoordigt. Dat het onderwerp belangrijk is, blijkt onder meer uit het feit dat Minister Schippers de problematiek van antibioticaresistentie als één van haar topprioriteiten om in internationaal verband aan te pakken heeft bestempeld. Het zal een van de belangrijke punten zijn van het Nederlands voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016.
 
Wij zien het als een uitdaging voor de Vereniging Farma en Recht bij te dragen aan de beleidsvorming tijdens het EU voorzitterschap van Nederland in de eerste helft van 2016 en menen door de expertise en de netwerken van onze leden een goede bijdrage te kunnen leveren.

Antibioticaresistentie is op verschillende wijzen grensoverschrijdend. Het voorkomen van antibioticaresistentie beperkt zich niet tot het zorgvuldig voorschrijven van antibiotica bij de mens. De mens wordt in zijn omgeving voortdurend blootgesteld aan resistente bacteriën: in zijn directe omgeving, op reis, via het voedsel. Het concept ‘One Health’ gaat uit van een integrale aanpak van de ontwikkeling van antibioticaresistentie bij mensen, dieren en in het milieu. Het onderwerp is dus aan de orde zowel in de geneeskunde als in de diergeneeskunde. Dit is de reden dat voor deze conferentie zowel belanghebbenden uit de humane farma, maar ook belangstellenden uit de veterinaire farma zijn uitgenodigd.
 
Voorts is het een onderwerp dat op de internationale agenda’s staat en moet staan: bacteriën trekken zich niets aan van landsgrenzen. Dit is de reden dat het bestuur heeft gekozen voor een internationale aanpak met Engels als voertaal.
 
Hoewel het onderwerp van de antibioticaresistentie wat afwijkt van de in andere VFenR-bijeenkomsten besproken onderwerpen, meent het bestuur toch een goede keuze gemaakt te hebben. Het bestuur moedigt u daarom van harte aan om – ook al had u wellicht enige twijfels – u alsnog in te schrijven voor de jubileumbijeenkomst. Al heb je in je werk niet rechtstreeks met de resistentieproblematiek te maken, kennis van farma en recht zijn zeer relevant voor het vinden van oplossingen. Wij beloven een conferentie waarin je de problematiek leert (her)kennen en wordt geprikkeld mee te denken aan beleidsoplossingen. Juristen en (beleids)deskundigen van de farmasector hebben zich nog niet vaak gezamenlijk gebogen over dit vraagstuk. De beleidsdeskundigen van de Ministeries van VWS en EZ, alsmede de Europese Commissie, werken graag mee aan onze conferentie. Zie bijgevoegd ons ambitieuze dagprogramma.
 
Wij verzoeken u zich zo spoedig mogelijk aan te melden voor de lustrumbijeenkomst. De bijeenkomst is vrij toegankelijk voor leden van de VFenR. Voor niet-leden is de prijs € 35,-. Zowel leden als niet-leden kunnen voor € 35,- deelnemen aan een driegangendiner met aansluitend feestelijke muziek. U kunt zich hier aanmelden.

LS&R 1201

Arts bepaalt of er sprake is van een medische noodzaak

Ktr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 oktober 2015, LS&R 1201; ECLI:NL:RBZWB:2015:6768 (medische noodzaak levering medicijn)
Medicijnen. In verband met hartklachten en een te hoog cholesterolgehalte slikt eiser al meer dan 10 jaar het middel Lipitor 40 dat later niet meer werd vergoed. Pfizer, een goedkopere merkloze variant (Atorvastatine) was op de markt gebracht met dezelfde werkzame stof en dezelfde fabrikant. Gedaagde heeft besloten om de merkloze variant voor te schrijven. Dit heeft eiser besproken met de cardioloog. Eiser kreeg na gebruik van de merkloze variant Atorvastatine last van bijwerkingen in de vorm van spierpijen en pijn in de benen en volgens de cardioloog werden deze klachten veroorzaakt door gebruik van Atorvastatine. Om verdere klachten en stijging van het cholesterol te voorkomen schreef de cardioloog om die reden na enkele maanden weer het middel Lipitor voor vanwege een medische noodzaak. Volgens de kantonrechter is het in beginsel slechts de arts die bepaalt of er sprake is van medische noodzaak. Indien een zorgverzekeraar meent dat de "verklaring medische noodzaak" ten onrechte is verstrekt, dient zij zich te wenden tot de arts die de verklaring heeft afgegeven. Desgewenst zou de zorgverzekeraar daarbij een andere arts kunnen inschakelen voor een second opinion. Kantonrechter veroordeelt gedaagde tot nakoming van de verbintenis uit de zorgovereenkomst en derhalve tot vergoeding van de kosten van het geneesmiddel Lipitor 10 aan eiser.

Blijkens het zogenaamde Besluit Zorgverzekering, en overigens ook blijkens de verzekeringsvoorwaarden van [gedaagde] behoudt de verzekerde aanspraak op een ander geneesmiddel als het medisch niet verantwoord is de verzekerde slechts toegang te geven tot het aangewezen middel. Volgens de onvoldoende weersproken stelling van [eiser] kreeg [eiser] na gebruik van de merkloze variant Atorvastatine last van bijwerkingen in de vorm van spierpijnen en pijn in de benen en volgens de cardioloog werden deze klachten veroorzaakt door gebruik van Atorvastatine. Om verdere klachten en stijging van het cholesterol te voorkomen schreef de cardioloog om die reden na enkele maanden weer het middel Lipitor voor, aangezien [eiser] hier al jaren goed op reageerde en geen last had van bijwerkingen. Door de behandelend cardioloog werd aangegeven dat er sprake was van “een medische noodzaak” voor afwijking van preferente en voor levering van het spécialité Lipitor, zoals hiervoor uitvoerig aangegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter is het in beginsel slechts de arts die bepaalt of er sprake is van medische noodzaak als hier aan de orde. Indien een zorgverzekeraar meent dat de “verklaring medische noodzaak” ten onrechte is verstrekt, dan wel twijfels heeft terzake, dient zij zich te wenden tot de arts die de verklaring heeft afgegeven. Desgewenst of zonodig zou de zorgverzekeraar daarbij een andere arts kunnen inschakelen voor een second opinion. Niet gesteld of gebleken is dat zulks in casu is geschied. Het gaat dan ook niet aan om in casu de juistheid van de verklaring te betwisten en zonder meer het aanbevolen medicijn te weigeren.

Uit de IB1-teksten (thans ShaPE of SPC) (= registratietekst van het geneesmiddel van het college ter beoordeling van geneesmiddelen), voor de beide geneesmiddelen, die algemeen bekend en te raadplegen zijn, is de kantonrechter overigens gebleken dat weliswaar ten aanzien van beide geneesmiddelen geen verschillen in bijwerkingen van de werkzame stof zijn aangewezen, maar dat de hulpstoffen –anders dan [gedaagde] stelt- wel verschillen. Niet valt uit te sluiten dat zulks het gebruik van het geneesmiddel bij patiënten doet verschillen.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat [gedaagde] gehouden was en is over te gaan tot vergoeding van de kosten van het geneesmiddel Lipitor 10, zodat de vordering van [eiser] kan worden toegewezen.
LS&R 1200

HvJ EU: liggingsvoorwaarde ziekenhuis in strijd met art. 23 lid 2 Richtlijn 2004/18/EG

HvJ EU 22 oktober 2015, LS&R 1200, zaak C-552/13 ( Grupo Hospitalario Quiron tegen Departamento de Sanidad del Gobierno Vasco)
Prejudiciele verwijzing. Het verzoek om een prejudiciele beslissing betreft de uitlegging van het Unierecht inzake overheidsopdrachten, met name art. 23 lid 2 Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten. Het Hof verklaart voor recht: Artikel 23, lid 2, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten verzet zich tegen een vereiste als in het hoofdgeding aan de orde, dat als een technische specificatie is opgenomen in aankondigingen van overheidsopdrachten voor de verlening van gezondheidszorgdiensten, volgens hetwelk de betrokken diensten uitsluitend kunnen worden verstrekt door particuliere ziekenhuizen die zijn gelegen in een bepaalde gemeente, waar de patiënten voor wie die diensten bedoeld zijn niet noodzakelijk hun woonplaats hebben, aangezien dit vereiste ertoe leidt dat inschrijvers die deze diensten niet in een dergelijk in die gemeente gelegen ziekenhuis kunnen verlenen, maar aan alle overige voorwaarden van de aanbestedingen voldoen, automatisch worden uitgesloten.

Prejudiciële vraag die gesteld is:
Is de voorwaarde in overheidsopdrachten voor het beheer van openbare gezondheidsdiensten dat de in de aanbesteding aan de orde zijnde gezondheidsdienst UITSLUITEND in een welbepaalde gemeente wordt verricht waarin de patiënten niet noodzakelijk hun woonplaats hebben, verenigbaar met het recht van de Europese Unie?

LS&R 1199

Mondhygiënisten vallen buiten de groep beroepsbeoefenaren

CGR 26 augustus 2015, LS&R 1199, Advies AA.15.070 (Mondhygiënisten)
Verzoekster vraagt toestemming voor het uitnodigen van mondhygiënisten voor deelname aan een lezing via internet, waarbij op de praktijk digitaal moet worden ingelogd. Van gastvrijheid is geen sprake. De Codecommissie oordeelt dat mondhygiënisten bevoegd zijn om zelfstandig bepaalde receptgeneesmiddelen toe te dienen, maar geen bevoegdheid hebben deze voor te schrijven. Voor de reclameregels vallen de mondhygiënisten buiten de groep beroepsbeoefenaren voor wie reclame voor receptgeneesmiddelen is toegestaan. Als er reclame wordt gemaakt, zal dit een overtreding vormen op het verbod op publiekreclame voor receptgeneesmiddelen. Er valt niet uit te sluiten dat tijdens het seminar indirect reclame wordt gemaakt voor het product van bedrijf Z. Er zijn onvoldoende gegevens om tot een positief oordeel te komen. 

2. (...) Vervolgens komt de vraag aan de orde of in deze van reclame kan worden gesproken. De doelgroep van het webinar zijn [artsen A] en mondhygiënisten. Mondhygiënisten zijn weliswaar bevoegd zelfstandig bepaalde receptgeneesmiddelen toe te dienen, maar hebben – anders dan [artsen A] - geen bevoegdheid deze voor te schrijven. Voor de reclameregels vallen mondhygiënisten buiten de groep beroepsbeoefenaren tot wie reclame voor receptgeneesmiddelen is toegestaan. Indien tijdens het webinar reclame wordt gemaakt voor receptgeneesmiddelen, zal dit gezien de doelgroep een overtreding vormen van het verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen. In het verzoekschrift worden geen specifieke producten genoemd. Er is alleen sprake van "[producten B]". Doelstelling van het webinar is hoe [aandoening C] te behandelen en te voorkomen, hoe risico-patiënten te signaleren en hoe “[producten B]” ter vermindering en preventie van [aandoening C] toe te passen. [Bedrijf Z] is registratiehouder van een “[product B]”. Niet is uit te sluiten dat tijdens het seminar over “[producten B]” indirect reclame wordt gemaakt voor het product van [bedrijf Z], te meer daar het webinar verder gaat dan informatie die van belang is bij de juiste toepassing van het product dat door een [arts A] is voorgeschreven. Ook voor het overige kan door het ontbreken van voldoende gegevens over de inhoud van het webinar, niet worden vastgesteld of aan de vereisten voor informatie in overeenstemming met artikel 5.8.10 van de Code is voldaan.
LS&R 1198

Schadevergoeding voor 15 % toegewezen bij kind met meningokokkensepsis

Hof 's-Hertogenbosch 30 september 2014, LS&R 1198; ECLI:NL:GHSHE:2014:3887,ECLI:NL:GHSHE:2014:1265 (Medische fout)
Zie eerder LS&R 901. Gebrekkige informatie. Het ging hier om een kind van anderhalf jaar dat meningokokkensepsis bleek te hebben. Dit was niet geconstateerd bij het huisartsbezoek. Volgens de rechtbank was niet gebleken van een fout en daar zijn de grieven nu tegen gericht. Appellante stelt dat de schade 50 % groter is geweest dan zou zijn geweest bij adequate behandeling en voorlichting. Naar 's hofs oordeel is noch de relatie noch de absolute toename doorslaggevend voor het deel van de schade dat voor vergoeding in aanmerking komt. De ontstane zekerheid komt voor risico van geïntimeerde. Geen toepassing van de omkeringsregel. Bij ontbreken van enig aanknopingspunt dient te worden gerekend vanuit de kans dat de schade zich zou voordoen. Kans dient hierbij te worden verstaan als waarschijnlijkheid, uitgedrukt in een percentage van het totale aantal gevallen. Het rapport van Hartwig leidt ertoe dat geïntimeerde aansprakelijk zijn voor 15 % van de schade. Schadevergoeding wordt toegewezen en komt neer op 25.000 euro. 

10.6.3. [appellante] stelt, kort gezegd, dat de schade dus 50 % groter is geweest dan deze geweest zou zijn bij adequate behandeling en voorlichting door [geïntimeerden] c.s. Welke conclusies [appellante] aan die relatieve toename verbindt is niet geheel duidelijk. [geïntimeerden] c.s. stelt dat die relatieve toename van de kans bij de waardering van het aandeel van de schade dat voor rekening van de “veroorzaker” komt niet van belang is. Naar ’s hofs oordeel is niet de relatieve toename (dat wil zeggen: de toename van 30 naar 45 %, zijnde een relatieve toename van 50 %), doch de absolute toename (dat wil zeggen: de toename van 30 naar 45 %, zijnde 15 procentpunten) van het verlies van een kans doorslaggevend voor het deel van de schade dat voor vergoeding in aanmerking komt. Een andere visie zou ertoe kunnen leiden dat, bijvoorbeeld, in een situatie waarin de kans op het intreden van een gevolg 2 % bedraagt, en deze kans als gevolg van een fout wordt vergroot naar 4 % (dus een absolute toename van (slechts) 2 procentpunten maar een relatieve toename van 100 %) 100 % van de schade zou worden vergoed, zulks terwijl de kans nog steeds “slechts” 4 % bedroeg.

10.6.7. Uitgangspunt vormt de schade zoals die uiteindelijk wordt vast gesteld. Vanzelfsprekend zit hier een probleem, want niet alleen kan pas achteraf worden vastgesteld of er schade is ontstaan, maar ook blijkt pas achteraf welke schade is ontstaan en op welk geldbedrag deze gewaardeerd kan worden. Toch dient, bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, terug geredeneerd te worden vanuit de schade zoals deze zich in concreto heeft gemanifesteerd, en vervolgens te worden bezien hoe groot - voordat de schade zich daadwerkelijk had gemanifesteerd! - de kansen waren dat de schade zich zou voordoen. Kans dient hierbij te worden verstaan als waarschijnlijkheid, uitgedrukt in een percentage van het totale aantal gevallen. Dat percentage kan vermenigvuldigd worden met de daadwerkelijke schade. Dat rekenkundige product kan “risico” worden genoemd. Die “risico’s” kunnen worden berekend voor de situatie dat er geen, en de situatie dat er wel een fout is gemaakt. Het verschil daartussen kan als de door de fout veroorzaakte schade worden aangemerkt.

10.6.9. Het rapport van Hartwig leidt ertoe dat [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk zijn voor 15 % van de schade zoals deze door [appellante] [appellante] is geleden en zoals deze uiteindelijk zal worden vastgesteld.
LS&R 1197

Gemeente Amsterdam verplicht tot afgifte urgentieverklaring

Ktr. Rechtbank Amsterdam 28 september 2015, LS&R 1197; ECLI:NL:RBAMS:2015:7270 (eiser tegen Gemeente Amsterdam)
Afgifte urgentieverklaring. Gezin vordert van de Gemeente afgifte van een urgentieverklaring op medische gronden, die zij niet verstrekt krijgen, ondanks erkenning van medische urgentie. Daarbij beroept de Gemeente zich op een afspraak dat er een maximum is van 10 gevallen per jaar. De medische situatie is in dit geval niet ernstig genoeg. De kantonrechter stelt vast dat de afspraken met de woningbouwcorporaties niet schriftelijk zijn vastgelegd. Er ontbreken objectiveerbare medische criteria. De toetsing van de GGD-arts is niet inzichtelijk. De Gemeente heeft onzorgvuldig gehandeld tegenover het gezin, en wordt veroordeeld tot afgifte van de urgentieverklaring op straffe van een dwangsom.

3.4. De kantonrechter neemt als uitgangspunt bij de beoordeling daarvan dat, ook al handelt de Gemeente bij de beoordeling van een verzoek om een urgentieverklaring als een (privaatrechtelijke) contractspartner, ten aanzien van deze besluitvorming bij de toetsing van hetgeen conform art. 6:162 BW betamelijk is, ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dienen te worden betrokken. Dat betekent dat getoetst moet worden of het besluit zorgvuldig, niet willekeurig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen, toereikend is gemotiveerd en niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of de rechtszekerheid.

3.7 (...) In deze mailwisseling wordt gesproken over “een beperkt aantal medisch schrijnende gevallen” en “een maximum van tien gevallen”. De Gemeente heeft geen duidelijk antwoord kunnen geven op de vraag of er (objectieve) medische criteria bij de beoordeling worden gehanteerd, en zo ja welke. Evenmin heeft de Gemeente duidelijk gemaakt of, en zo ja op welke wijze, verschillende gegadigden met een medische problematiek met elkaar worden vergeleken. Bij akte lijkt de Gemeente zich op het standpunt te stellen dat een dergelijke vergelijking niet wordt gemaakt. Als er inderdaad geen objectieve vergelijking van de verschillende gegadigden wordt gemaakt is temeer onaanvaardbaar nu, als gezegd, een objectiveerbare medische toets.

3.8. De kantonrechter gaat er voorts vanuit dat de medische situatie van verschillende gegadigden door meerdere GGD-artsen wordt beoordeeld. Dan kan er, zonder objectieve
criteria, moeilijk sprake zijn van een objectiveerbare beoordeling en ligt veeleer willekeur op de loer.

3.11. Op grond van het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat de Gemeente onrechtmatig, immers onzorgvuldig heeft gehandeld door het verzoek van [eisers gezamenlijk] om een urgentieverklaring af te wijzen. Zij heeft naar het oordeel van de kantonrechter gehandeld in strijd met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals hierboven beschreven. Dat betekent dat de Gemeente, zoals door [eisers gezamenlijk] gevorderd, zal worden verplicht te doen wat zij ten onrechte heeft nagelaten, zulks op de voet van artikel 3:296 BW.

LS&R 1196

Probleem in minimumafnameverplichting zorgt niet voor schadevergoeding

Rechtbank Amsterdam 30 september 2015, LS&R 1196; ECLI:NL:RBAMS:2015:6642 (YouMedical International tegen Fagron Group)
YouMedical ontwikkelt, produceert en verkoopt farmaceutische producten die zonder recept verkrijgbaar zijn, zoals"Footner". De Fagron-group richt zich op de productie en verkoop van grondstoffen en halffabricaten. YouMedical heeft een distributieovereenkomst gesloten met Fagron. YouMedical heeft Fagron gedagvaard voor onder meer schadevergoeding wegens het niet voldoen van minimumafnameverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken uit e-mailverkeer dat YouMedical Fagron heeft gewezen op jaarlijkse minimumafnameverplichtingen maar slechts vroeg om een raming van de bestelling van het aantal Footner-producten. Partijen wisten al eerder dat het voor Fagron een probleem was om hieraan te voldoen. Er werd niet gesproken over schadevergoeding. YouMedical heeft met haar handelswijze het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij geen belang hechtte aan een strikte naleving van de overeenkomst. Dan is het onaanvaarbaar dat zij nog schadevergoeding zou krijgen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De vordering in revoncentie wordt afgewezen. Het is onvoldoende onderbouwd dat de minimale houdbaarheidsdatum zou zijn overschreden.

4.4. In 2011 is meerdere malen contact geweest tussen YouMedical en Fagron c.s. over het aantal af te nemen Footner-producten. In dat verband beroepen Fagron c.s. zich onder meer op e-mails van YouMedical aan Fagron c.s. van 16 en 26 augustus 2011 (rov. 2.10 en 2.11). Fagron c.s. wijzen er terecht op dat in deze e-mails van de zijde van YouMedical (de rechtbank begrijpt: evenals in het addendum van 18 oktober 2010) slechts gesuggereerd is om de samenwerking voor wat betreft de Footner-producten te beëindigen indien er tussen partijen over de bestaande discussiepunten geen overeenstemming kon worden bereikt. Vaststaat dat Fagron c.s. na oktober 2011 nog slechts enkele bestellingen Footner-producten hebben gedaan en dat het daarbij ging om bestellingen van relatief beperkte omvang. YouMedical stelt dat uit de door haar als producties 15 en 17 overgelegde e-mailcorrespondentie en de e-mailcorrespondentie die door Fagron c.s. is overgelegd als productie 16 blijkt dat YouMedical Fagron c.s. in 2012 is blijven aanspreken op de afnameverplichtingen. De rechtbank stelt echter vast dat uit de aangeduide correspondentie slechts blijkt dat YouMedical Fagron c.s. enkele malen verzocht heeft om een raming te geven van het aantal Footner-producten dat in de komende periode besteld zou worden. Uit de correspondentie blijkt echter niet – zoals Fagron c.s. terecht hebben aangevoerd – dat YouMedical Fagron c.s. gewezen heeft op jaarlijkse minimumafnameverplichtingen van Fagron c.s. of meer in het bijzonder op het in dit geding ingeroepen gevolg van het niet-voldoen aan dergelijke verplichtingen, te weten dat zij aanspraak zou maken op schadevergoeding.

4.7. Partijen wisten kortom al in 2010 dat het voor Fagron c.s. een probleem was om te voldoen aan de minimumafnameverplichtingen uit de Footner-distributieovereenkomsten. (...) Toen YouMedical uiteindelijk op 11 februari 2014 aanspraak maakte op schadevergoeding, was feitelijk dus al ten minste een jaar lang geen uitvoering meer aan de Footner-distributieovereenkomsten gegeven zonder dat daaraan door YouMedical rechtsgevolgen werden verbonden. Fagron c.s. hadden toen ook geen mogelijkheden meer de gevolgen van de gestelde tekortkomingen te beperken omdat de relatie feitelijk al tot een einde was gekomen. (...)

4.8. YouMedical heeft in plaats daarvan, met haar handelwijze, bij Fagron c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij geen belang meer hechtte aan een strikte naleving van de Footner-distributieovereenkomsten. Derhalve is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien YouMedical thans, kennelijk mede naar aanleiding van het geschil dat ontstaan is over de Nailner-distributieovereenkomst, alsnog aan Fagron c.s. zou kunnen tegenwerpen dat zij de distributieovereenkomsten voor het product Footner niet hebben nageleefd en dat zij in dat kader betaling van een aanzienlijke schadevergoeding zou kunnen verkrijgen. De vorderingen van YouMedical zijn derhalve niet toewijsbaar, ook indien aangenomen zou moeten worden dat Fagron c.s. bij het niet voldoen aan de minimumafnameverplichtingen uit de Footner-distributieovereenkomsten in beginsel schadeplichtig waren jegens YouMedical in plaats van dat YouMedical dan slechts de bevoegdheid had de distributieovereenkomsten op grond van artikel 17.2 aanhef en onder (i) op te zeggen (hetgeen Fagron c.s. betogen met een beroep op uitleg van de Footner-distributieovereenkomsten, mede tegen de achtergrond van het in rov. 2.5 bedoelde addendum en de wijze waarop partijen zich ook overigens tegenover elkaar hebben gedragen). De verdere verweren van Fagron c.s. behoeven daarom geen bespreking.

4.13. (...) De stelling van Fagron c.s. dat zij schade hebben geleden door de levering van Footner-producten met een kortere houdbaarheidsduur, welke stelling YouMedical betwist, is door Fagron c.s. echter op geen enkele wijze onderbouwd. (...)
LS&R 1195

Enkele reclame-uitingen voor geneesmiddel Toujeo onvoldoende onderbouwd

CGR 8 september 2015, LS&R 1195, K15.005 (Novo Nordisk tegen Sanofi-Aventis)
Reclame. De klacht van Novo Nordisk heeft betrekking op reclame-uitingen van Sanofi voor haar geneesmiddel Toujeo. Sanofi claimt dat er sprake is van een nieuwe generatie basale insuline. Deze claim is misleidend volgens de Codecommissie. De claim "Effectieve HbA1c verlaging, non-inferior t.o.v. Lantus (...)", is naar het oordeel van de Codecommissie juist, voldoende wetenschappelijk onderbouwd en niet misleidend evenals "Een nieuwe, compacte formulering van insuline glargine(...)", "Het volume van glargine is gereduceerd tot 1/3" inclusief de afbeeldingen van de moleculen en "De afgifte van insuline glargine moleculen gaat geleidelijker door het kleinere oppervlak".

Ten aanzien van de claim: "Een Stabieler glucoseverlagend effect gedurende meer dan 24 uur t.o.v. Lantus" is de Codecommissie van oordeel dat het niet vermelden dat de resultaten van de studies zijn behaald bij patiënten met diabetes type 1, misleidend is. De claims die onvoldoende onderbouwd zijn: "Toujeo geeft minder nachtelijke hypoglykemieën dan Lantus bij patiënten met diabetes type 2" inclusief staafdiagrammen met de tekst "minder hypoglykemieën in de titratiefase en onderhoudsfase".
De claim "Verminderd risico op nachtelijke hypoglykemie is in strijd met SPC van Toujeo. De teasercampagne is niet aan te merken als publiekreclame. De klacht van Novo Nordisk is op onderdelen gegrond.
LS&R 1194

Verkeerde insert in congrestas terecht gekomen

CGR 8 oktober 2015, LS&R 1194, K15.009 (CGR/BMS en Virology Education)
Intrekking. Op 1 oktober organiseerde Virology Education de 2e Nationale Hepatites Dag. Er is per abuis een insert met de tekst: "DAKLINZA. In Combinatie-behandeling bij Hepatites C" in de congrestas terecht gekomen. De uiting is uit de congrestassen gehaald en tijdens de plenaire zitting is door de dagvoorzitter melding van deze omissie gemaakt. In haar melding heeft BMS aangegeven dat de insert door een menselijke fout per vergissing voor de congrestas terecht is aangeleverd. Voor toekomstige congressen zal BMS een structurele check uitvoeren op alle aan te leveren materialen die toegankelijk zijn voor deelnemers. CGR heeft besloten de klacht af te doen met publicatie van de feiten.