10 dec 2015
Prejudiciële vragen HvJ EU over verboden transgene mais voor (dier)voeding
Prejudiciële vragen HvJ EU 10 december 2015, LS&R 1314; zaak C-111/16 (Fidenato)
Voedselveiligheid (genetisch gemodificeerde organismen). Verzoeker heeft van de rechter-commissaris een strafbeschikking ontvangen wegens het telen van transgene mais, hetgeen in ITA bij wet verboden. Verzoeker gaat in verzet stellende dat het onderliggend besluit onwettig is (genomen zonder inachtneming van de procedureregels van Vo. 178/2002, met name artikel 34). Verzoeker voert aan dat de ITA regering de EURCIE een aantal wetenschappelijke studies heeft voorgelegd en op grond van artikel 53/54 van Vo. 178/2002 op 11-04-2013 de EURCIE heeft verzocht om de noodmaatregelen van artikel 34 van Vo. 1829/2003 te treffen. De EURCIE antwoordde daarop (17-05-2013) dat zij daarin geen reden voor onderzoek zag maar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EVVA) zou inschakelen en met verzoek voor eind september 2013 te rapporteren. Op grond van het advies van EVVA van 24-09-2013 (ITA levert geen nieuw wetenschappelijk bewijs die de noodmaatregelen onderbouwen) heeft de EURCIE de vergunning van Monsanto ongewijzigd gelaten. Desondanks heeft ITA voorlopige nationale maatregelen getroffen.
De verwijzende ITA rechter (Rb Udine) legt daarom de volgende vragen voor het HvJEU:
a) Moet de Commissie krachtens [artikel] 54, lid 1, van [verordening] nr. 178/2002, wanneer zij daartoe een verzoek ontvangt van een lidstaat, noodmaatregelen treffen in de zin van [artikel] 53 van [verordening] nr. 178/2002, ook al is zij van oordeel dat er, voor bepaalde levensmiddelen en diervoeders, geen ernstig en kennelijk risico voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu is?
b) Mag de lidstaat die om maatregelen als bedoeld van [artikel] 34 van [verordening] nr. 1829/2003 verzoekt, in de zin van [artikel 53] van [verordening] nr. 178/2002, voorlopige noodmaatregelen treffen, wanneer de Commissie de verzoekende lidstaat meedeelt dat haar beoordeling niet overeenkomt met zijn verzoek, zodat er ten gronde geen noodzaak bestaat om noodmaatregelen te nemen, en zij daarom niet de maatregelen treft waar de lidstaat om verzoekt?
c) Kunnen overwegingen in verband met het voorzorgsbeginsel, die losstaan van de criteria van het ernstig en kennelijk risico voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu bij het gebruik van een levensmiddel of een diervoeder, rechtvaardigen dat een lidstaat voorlopige noodmaatregelen in de zin van [artikel] 34 van [verordening] EG nr. 1829/2003 treft?
d) Mag een lidstaat zijn voorlopige noodmaatregelen in stand laten of opnieuw in werking stellen, nadat de voorlopige periode waarvoor zij werden getroffen, is verstreken, als de Commissie duidelijk en kennelijk tot het oordeel is gekomen dat aan de grondvoorwaarden om noodmaatregelen voor een levensmiddel of een diervoeder te treffen niet is voldaan, wat vervolgens door wetenschappelijke adviezen van de EFSA wordt bevestigd, welke beoordelingen schriftelijk aan de verzoekende lidstaat zijn meegedeeld?