DOSSIERS
Alle dossiers

rechtspraak  

LS&R 649

Geen vermelding betreft nuttigen bij claim inzake ziekterisicobeperking

HvJ EU 18 juli 2013, zaak  C-299/12 (Green Swan) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door de Nejvyšší správní soud, Tsjechië.
Uitlegging van artikel 1, lid 3, artikel 2, lid 2, punt 6, en artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. Begrip „claim inzake ziekterisicobeperking”. Claim op de verpakking van een product waarbij wordt gesteld: „De bereiding bevat ook calcium en vitamine D3, die een risicofactor voor het ontstaan van osteoporose en breuken helpen beperken”.

Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening (...) moet aldus worden uitgelegd dat een gezondheidsclaim, om als „claim inzake ziekterisicobeperking” in de zin van die bepaling te worden aangemerkt, niet noodzakelijkerwijs uitdrukkelijk hoeft te vermelden dat het nuttigen van een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan een risicofactor voor het ontstaan van een ziekte bij de mens „in significante mate” beperkt.

 

2) Artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1924/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 116/2010, moet aldus worden uitgelegd dat een commerciële mededeling op de verpakking van een levensmiddel een handelsmerk of merknaam in de zin van die bepaling kan vormen op voorwaarde dat zij als een dergelijk merk of een dergelijke naam beschermd wordt door de toepasselijke voorschriften. Het is aan de verwijzende rechter, aan de hand van alle gegevens feitelijk en rechtens van de bij hem aanhangige zaak na te gaan of een dergelijke mededeling inderdaad een handelsmerk of merknaam is waarvoor die bescherming geldt.

3) Artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1924/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 116/2010, moet aldus worden uitgelegd dat het enkel verwijst naar levensmiddelen die zijn voorzien van een als een voedings- of gezondheidsclaim in de zin van deze verordening te beschouwen handelsmerk of merknaam en die in die vorm reeds vóór 1 januari 2005 bestonden.

Prejudiciële vragen
1) Is de gezondheidsclaim "De bereiding bevat ook calcium en vitamine D3, die een risicofactor voor het ontstaan van osteoporose en breuken helpen beperken", een claim inzake ziekterisicobeperking in de zin van artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen2, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, hoewel deze claim niet uitdrukkelijk impliceert dat de consumptie van die bereiding een risicofactor voor het ontstaan van de vermelde ziekte in significante mate beperkt?

2)Omvat het begrip handelsmerk of merknaam in de zin van artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, ook een commerciële mededeling op de verpakking van het product?

3) Moet de overgangsbepaling van artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, aldus worden uitgelegd dat zij verwijst naar levensmiddelen (zonder onderscheid) die bestonden vóór 1 januari 2005 of dat zij verwijst naar levensmiddelen waaraan een handelsmerk of merknaam was verbonden en die in die vorm bestonden voor die datum?

 

LS&R 627

Publiekrechtelijke instelling, zoals ziekenfonds, kwalificeert als handelaar

Conclusie A-G HvJ EU 4 juli 2013, zaak C-59/12 (BKK Mobil Oil) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Bundesgerichtshof, Duitsland.
Uitlegging van artikel 3, lid 1, juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29/EG („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) – Werkingssfeer – Begrippen „handelspraktijken” en „handelaar” – Reclame van een wettelijk ziekenfonds die misleidende informatie verschaft over de nadelen die voor haar leden gepaard gaan met een eventuele overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds.

Conclusie:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG (...) („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29, moet aldus worden uitgelegd dat een publiekrechtelijke instelling die is belast met een taak van algemeen belang, zoals een ziekenfonds, kan worden gekwalificeerd als „handelaar” wanneer zij commerciële reclame onder consumenten verspreidt.

Gestelde vraag:

„Moet artikel 3, lid 1, [van de richtlijn], juncto artikel 2, sub d, van [de richtlijn] aldus worden uitgelegd, dat ook van een – als handelspraktijk van een onderneming jegens consumenten te beschouwen – gedraging van een handelaar sprake kan zijn wanneer een wettelijk ziekenfonds zijn leden (misleidende) informatie verschaft over de nadelen die voor deze leden gepaard gaan met een overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds?”

LS&R 621

Uitgangspunt voorschrijven bepaald geneesmiddel, met een reservemiddel na machtiging, is geen reclame

CGR Codecommissie geneesmiddelen 24 mei 2013, Advies AA13.030
In 2012 heeft zorgverzekeraar [B] aan zorgaanbieders de voorwaarden meegedeeld waaronder zij bereid is overeenkomsten voor medisch specialistische zorg te sluiten. Onderdeel van die voorwaarden zijn de zogenoemde “ziektespecifieke inkoopspecificaties”, waarin de zorgverzekeraar met de zorgaanbiedende instelling overeenkomt welke behandelingen worden vergoed. Advies over de volgende vragen:

1) Is de voorwaarde van [B], waarin de mogelijkheid tot het afsluiten van een contract onder de Zorgverzekeringswet afhankelijk wordt gesteld van het voorschrijven van één bepaald geneesmiddel, te beschouwen als beïnvloeding van hetvoorschrijfgedrag en dus reclame zoals bedoeld in de CGR-code en de Geneesmiddelenwet? (zie verdere vragen lees verder)

De voorwaarde die aan de Stichting worden gesteld om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van een aandoening wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, handelt [B] c.q. een arts in strijd met art. 2 van de CGR-code en art. 84 lid 3 Geneesmiddelenwet en/of het verbod op gunstbetoon, door een dergelijke voorwaarde in een overeenkomst op te nemen en aan te bieden c.q. te accepteren?
3) Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen nog verschil dat de voorwaarde het off label gebruik van een geneesmiddel stimuleert, waardoor er immers sprake kan zijn van overtreding van art. 4.2 Gedragscode resp. art. 84 lid 2 Geneesmiddelenwet?
4) Is de Codecommissie het met mij eens dat het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen geen verschil uitmaakt of [B] door de voorwaarde direct of indirect het voorschrijfgedrag beïnvloedt, in die zin dat de formele afspraak wordt gemaakt tussen zorgverzekeraar en het ziekenhuis waarin de arts werkzaam is, waarbij wel vaststaat dat de afspraak door het ziekenhuis moet worden “doorgegeven” aan de arts en ook die arts de financiële consequenties heeft van de afspraak?

De beoordeling

6. 1 Het voorgaande in aanmerking nemende kan de eerste door [X] gestelde vraag ontkennend worden beantwoord: de voorwaarde die [B] aan de Stichting stelt om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van [aandoening C] wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

6.2 Daarmee behoeft de tweede vraag van [X] geen beantwoording meer.

6.3 Ook de derde vraag die [X] aan de Commissie heeft voorgelegd heeft als uitgangspunt dat sprake is van reclame als hiervoor bedoeld. Nu dat niet het geval is behoeft die vraag geen verdere behandeling. Overigens blijkt uit het hiervoor aangehaalde advies van [vereniging H] dat gebruik van [geneesmiddel D] voor [aandoening C] standaardprocedure is.

6.4 De vierde vraag van [X] berust op de kennelijke miskenning dat volgens de eigen beroepsgroep van [X] [geneesmiddel D] een veilig, effectief en doelmatig geneesmiddel is voor het overgrote deel van de patiëntengroep die kampt met de [aandoening C], zodat het uit een oogpunt van goede gezondheidszorg, waaronder te verstaan een optimaal gebruik van de beperkt beschikbare middelen voor die zorg, aangewezen is bij de wens tot vergoeding van een geneesmiddel uit de algemene middelen van dat geneesmiddel gebruik te maken, tenzij er bijzondere redenen zijn om van [geneesmiddel E] gebruik te maken, en op een zeker misverstand, namelijk dat de vrijheid van voorschrijven en het vergoedingsstelsel over hetzelfde spoor lopen. Vast staat dat het iedere arts op grond van zijn eigen afwegingen over goede zorg en onafhankelijkheid bij een behandeling van [aandoening C] vrij blijft staan altijd [geneesmiddel E] voor te schrijven, zij het dat dit middel dan slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komt. Dat is de ene kant van de medaille van goede gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar daarbij. De andere kant is dat de zorgverzekeraar mag waken over de doelmatigheid van de aan hem toevertrouwde middelen voor de uitvoering van goede gezondheidszorg.

 

De vierde vraag ziet in dit verband op de relatie tussen de arts en de zorginstelling waarbinnen hij zijn zorg verleent.

 

In hoeverre de arts gebonden is aan voorschriften van zijn zorginstelling is een vraag van civiel recht, namelijk van (uitleg van) de overeenkomst die de arts met zijn zorginstelling heeft gesloten, waarin de vrijheid van handelen van de arts naar de maatstaven van goede gezondheidszorg gewaarborgd moet zijn. Of [B] de overeenkomst tot vergoeding van zorg afsluit met de zorginstelling of met de arts rechtstreeks is voor de beoordeling van de geoorloofdheid van het stellen van de in dit advies besproken voorwaarde echter niet van onderscheidend belang.

LS&R 614

Vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken

CvB RCC 19 juni 2013, dossiernr. 2013/00073 (hoofdpijn.nl)
Medicijnen. Vorm van beïnvloeding. Kennelijke doel. Aanbeveling. Het betreft een radiospotje met tag-on (hierna ook: radiocommercial), waarin het volgende wordt gezegd: “Wordt jouw dag regelmatig verpest door hoofdpijn? En helpen de pijnstillers van de drogist niet? Misschien heb je migraine. Doe de hoofdpijntest op hoofdpijn.nl. Je huisarts kan specifieke medicijnen tegen migraine voorschrijven die jouw dag weer mooi kunnen maken”. Tag-on: “Laat je dag niet verpesten door migraine. Meer weten? Ga naar hoofdpijn.nl”.

De klacht - In de uiting spoort het farmaceutische bedrijf MSD mensen ongevraagd aan om te testen of men migraine heeft, om vervolgens naar de dokter te gaan en impliciet om medicijnen tegen migraine te halen, zoals medicijnen van MSD. Dit is verkapte reclame voor een medicijn, onder het mom van het geven van informatie en zorg over de gezondheid van de luisteraar. Ten onrechte wordt gesuggereerd dat in geval van hoofdpijn medicijnen nodig zijn en dat indien de huidige medicijnen niet helpen, zwaardere medicijnen nodig zijn. Impliciet wordt een diagnose vastgesteld zonder de persoon en diens klachten en omstandigheden te kennen. De arts moet wel stevig in zijn schoenen staan om de “zelfdiagnose” van de cliënt af te wijzen. Hoofdpijn zou ook op een gezonde manier kunnen worden opgelost door bijvoorbeeld meer te slapen, minder hard te werken, meer te ontspannen en je stress en problemen op te lossen. Mogelijke normale reacties op ongezond leven worden nu onnodig gemedicaliseerd. Dit houdt de klachten in stand ten behoeve van het kunnen afzetten van meer medicijnen.

Naar het oordeel van de Commissie moet de wijze waarop in de radiocommercial “specifieke medicijnen tegen migraine” onder de aandacht van het publiek worden gebracht, namelijk door deze voor te stellen als mogelijke oplossing bij hoofdpijn in geval van migraine, meer in het bijzonder door de mededeling “die jouw dag weer mooi kunnen maken”, worden aangemerkt als een vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen, dan wel het geven van de opdracht daartoe. Door MSD is niet weersproken dat er ook andere vormen van behandeling van migraine kunnen zijn, die tussen de arts en de patiënt kunnen worden besproken en in plaats van medicijngebruik in het individuele geval door de arts kunnen worden aanbevolen. Door eenzijdig in de radiocommercial te wijzen op de mogelijkheid van gebruik van een ander medicijn is sprake van beïnvloeding van het publiek met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of het gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen.

Dat in de uiting niet wordt gesproken over of verwezen naar een “specifiek medicijn tegen migraine” van een bepaalde aanbieder, zoals bijvoorbeeld het -naar ter vergadering door MSD is meegedeeld, enige door MSD op de markt gebrachte middel tegen migraine Maxalt®, met een marktaandeel van ongeveer 20%, leidt niet tot een ander oordeel. Aannemelijk is immers dat het door MSD op de markt gebracht middel zal meeliften met het met de verschafte informatie beoogde ruimere gebruik van middelen van deze aard.

Nu de onderhavige uiting via de radio bij uitstek (ook) voor anderen dan beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 82, onder a Geneesmiddelenwet (zoals onder meer arts, apotheker, tandarts en verloskundige) is bestemd, is sprake van publieksreclame in de zin van de Geneesmiddelenwet. Omdat het bij ''specifieke medicijnen tegen migraine” gaat om geneesmiddelen die uitsluitend op recept ter hand mogen worden gesteld, is artikel 85 van de Geneesmiddelenwet en derhalve artikel 2 NRC overtreden.

De beslissing - Op grond van het voorgaande acht de Commissie de radiocommercial in strijd met artikel 2 NRC. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.


Het oordeel van het College 

9. De grief kan niet slagen. Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep - Bevestigt de beslissing van de Commissie.

LS&R 603

Proefsachet probiotica

RCC 30 mei 2013, dossiernr. 2013/00309 (Service Apotheek)
Ongewenste reclame. Voedingssuplement. Gezondheidclaim. Kenmerken product. Aanbeveling. Het betreft een reclame-uiting voor het product Service Apotheek Bifido Lacto Complex, bestaande uit een brochure over probiotica en een kaart met daarop een proefsachet van genoemd product, die tezamen in een door de apotheek aan klager verstrekt medicijnzakje zaten.

De klacht - Klager maakt in de eerste plaats bezwaar tegen de ontvangst van ongevraagde en ongewenste reclame in het medicijnzakje van de apotheek. Voorts voert klager aan dat Service Apotheek aldus reclame maakt voor een product dat in de vrije verkoop is, waarvan het positieve effect niet wetenschappelijk is onderbouwd maar waarvan wel ernstige complicaties, zelfs overlijden, zijn beschreven. Deze reclame is in strijd met de van een apotheker te verwachten deskundigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid op het gebied van medicatiebewaking.

Het oordeel van de Commissie
 1) Hoewel in de brochure met als kop “Probiotica” geen specifiek product wordt genoemd, is deze brochure samen met een proefsachet van het voedingssupplement “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” aan klager aangeboden, zodat de inhoud van de brochure onlosmakelijk met dit product van Service Apotheek verbonden is. Aldus vormen de brochure en het proefsachet een reclame-uiting voor “Service Apotheek Bifido Lacto Complex”.
2) De NRC bevat geen algemeen verbod op het ongevraagd aanbieden van een proefverpakking van een voedingsmiddel met een algemene beschrijving van de werking daarvan in een medicijnzakje. Voor zover de klacht is gericht tegen de wijze waarop de onderhavige reclame klager heeft bereikt, wordt de klacht daarom afgewezen.

3) Inhoudelijk acht de Commissie de reclame-uiting echter wel in strijd met de NRC. Zij overweegt daartoe het volgende.
4) “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” is een voedingssupplement. Ingevolge artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet is het verboden eet- en drinkwaar aan te prijzen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen, die aan de waar eigenschappen toeschrijven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziek­te van de mens, of die toespelingen maken op zodanige eigenschappen. In de brochure staat, op de pagina met de aanhef “Het belang van probiotica”, onder meer het volgende: “Met de toename in de hoeveelheid chronische ziekten, neemt ook het belang van probiotica toe” en “Naast het verschil in activiteit van de verschillende stammen, verschillen ziektebeelden ook sterk van elkaar. Zo hebben allergieën voornamelijk bacteriën nodig die actief zijn op het derde niveau om het overactieve immuunsysteem te onderdrukken. Reizigersdiarree heeft daarentegen bacteriën nodig die voornamelijk actief zijn op het eerste niveau. Op het eerste niveau gaan probiotische stammen de bacterie die de diarree veroorzaakt te lijf.” en “Omdat een multispecies probioticum actief is op alle niveaus in de darm, kan een multispecies preparaat ook worden ingezet op verstoringen in de darm die zich afspelen op alle niveaus.” De hiervoor genoemde mede­delingen dienen naar het oordeel van de Commissie te worden aangemerkt als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. De uiting is daarom in strijd met artikel 2 NRC, waarin is bepaald dat reclame in overeenstemming dient te zijn met de wet.
5) Voorts dienen naar het oordeel van de Commissie verschillende mededelingen in de brochure te worden aangemerkt als gezondheidsclaims in de zin van artikel 2 lid 5 van de EG Verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims (hierna: de Claimsverordening). Dit is (bijvoorbeeld) het geval bij de mededelingen dat “ter aanvulling van een tekort aan ‘goede’ darmbacteriën een hooggedoseerd probioticum kan worden gebruikt om de darmflora weer op orde te krijgen” en “een aanvulling met een probioticum zorgt dat zowel het aantal als de kwaliteit van de darmbacteriën wordt verhoogd.” Voorts wordt gesteld “Een goede darmflora is dus van essentieel belang voor een goede gezondheid. Probiotica spelen daarbij een grote rol” en “Een multispecies probioticum kan dan ook voor een breed scala aan darmgerelateerde gezondheidsindicaties worden ingezet.” In Verordening (EU) Nr. 432/2012 van 16 mei 2012, die op 14 december 2012 van toepassing is geworden, is opgesomd welke gezondheidsclaims voor levensmiddelen toelaatbaar zijn. Met betrekking tot probiotica blijken op de lijst geen toegelaten gezondheidsclaims voor te komen. Hieruit volgt dat de reclame-uiting, waarin gezondheidseffecten van probiotica in het algemeen en het voedingssupplement “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” in het bijzonder worden geclaimd, in strijd is met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC. Dit houdt tevens in dat sprake is van strijd met artikel 3 lid 1 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV).
6) Nu de bestreden uiting reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in strijd met de NRC en de RVV wordt geacht, komt de Commissie aan de beoordeling van (een voldoende onderbouwing van) de werking van het aangeprezen product niet toe.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC en artikel 3 lid 1 RVV. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

LS&R 596

Geen wetenschappelijke onderbouwing alcoholisch kruidenmiddel

Vz. RCC 28 mei 2013, dossiernr. 2013/00183 (Microbioticum)
Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Onjuist en oneerlijk. Aanbeveling. Het betreft drie pagina’s van adverteerders website www.microbioticum.com waarop Microbioticum wordt aangeprezen.

De klacht - Microbioticum is een alcoholisch kruidenmiddel dat antibiotica overbodig zou maken voor alle zoogdieren en vogels. Klaagster acht de uiting misleidend aangezien er geen enkele wetenschappelijke onderbouwing van de claim is. Klaagster verwijst in dit verband naar de  uitspraak van de Reclame Code Commissie van 5 mei 2009, dossier 2009/00194.

De klacht (vervolg) - De mededeling “onderbouwt effectief de weerstand en helpt bij infecties” heeft geen betekenis en is misleidend. Microbioticum is een alcoholisch extract dat, aldus de “Samenstelling”, acht kruiden bevat. Bij elk van de kruiden staat wat de werking daarvan is. Aangezien Microbioticum niet de hele plant bevat, is het de vraag of Microbioticum de eigenschappen bezit die aan de verschillende kruiden worden toegeschreven. Klaagster betwijfelt overigens of die kruiden de eigenschappen hebben die in de uiting daaraan worden toegeschreven. Voorts betreffen de daarbij genoemde referenties slecht enkele kruiden en geen kruidenmengsels en er staat evenmin bij of zij voor dier of mens gelden. Ten aanzien van de werkzaamheid stelt klaagster dat men in zijn algemeenheid kan stellen dat verschillende producten bij verschillende dieren een andere werking kunnen hebben voornamelijk door verschillen in absorptie, (re)distributie en biotransformatie in lever en excretie in gal, urinewegen en faeces.

Vanwege de onjuiste claims bestaat het gevaar dat effectieve behandeling onnodig lang wordt uitgesteld, hetgeen tot financiële schade kan leiden en/of de gezondheid van mens en/of dier kan schaden. Overigens geeft goedkeuring door de AID aan dat de bestanddelen van Microbioticum voor toevoeging aan diervoeder zijn toegelaten, maar dit zegt niets over de werkzaamheid van het middel. Klaagster verwijst, ter onderbouwing van haar klacht, naar verschillende door haar overgelegde bijlagen en concludeert dat de uiting misleidend.

Het oordeel van de voorzitter
Klaagster heeft gemotiveerd weersproken dat Microbioticum de werking heeft die adverteerder daaraan in de uiting toeschrijft. Adverteerder heeft geen verweer gevoerd, zodat de Commissie constateert dat adverteerder de juistheid of de eerlijkheid van de reclame niet aannemelijk heeft gemaakt.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

LS&R 554

Juistheid geclaimde werking niet aannemelijk gemaakt

RCC 3 mei 2013, dossiernr. 2013/00135 (Tancosan)
Misleidende reclame. Digitale marketing. Betreft claims op de websites van Tancosan.com. Volgens de websites is Tancosan een voedingssupplement dat het afweersysteem ondersteunt en zorgt voor een goede weerstand en een hoog energieniveau. Klaagster heeft echter geen wetenschappelijke onderbouwing kunnen vinden waaruit blijkt dat deze claims waar zijn. Volgens haar bevatten de uitingen niet genoeg informatie en bovendien onjuiste gegevens, waardoor zij misleidend zijn.

Naar het oordeel van de Keuringsraad, zouden de claims niet van een toelatingsstempel zijn voorzien, indien zij zouden zijn voorgelegd. Naar het oordeel van de Commissie is niet duidelijk, op grond van welke ingrediënten van Tancosan wordt beweerd dat dit product het immuunsysteem van het lichaam verbetert en leidt tot een hoger energieniveau. Adverteerder is niet geslaagd in het aannemelijk maken van de juistheid van de geclaimde werking. De Commissie acht de reclame-uitingen derhalve in strijd met artikel 7 NRC en beveelt adverteerder niet meer op dergelijke wijze reclame te maken.

1) De Commissie stelt voorop dat de klacht in het bijzonder is gericht tegen de mededelingen in de bestreden uiting die inhouden of impliceren dat Tancosan het immuunsysteem (de “weerstand”) van het lichaam ondersteunt of verbetert respectievelijk leiden tot een “hoger energieniveau”. De Commissie acht de claims niet van een dusdanige aard, dat sprake is van medische claims. Wel is sprake van gezondheidsclaims in de zin van artikel 3 lid 1 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV) in verbinding met artikel 2 lid 5 van de EU-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen nr. 1924/2006 (verder: de Claimsverordening). Bij EU-verordening nr. 432/2012 van 16 mei 2012 is - ter uitvoering van (artikel 13 van) de Claimsverordening - een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen vastgesteld.
 
2) Niet duidelijk is geworden op grond van welke specifieke ingrediënten van Tancosan wordt beweerd dat dit product het immuunsysteem van het lichaam verbetert en leidt tot een hoger energieniveau. Adverteerder verwijst weliswaar naar een als bijlage bij zijn  verweerschrift genoemde opgave van “ingrediënten, WHO monografieën en referenties (selectie van Pubmed), maar de Commissie heeft bij gebreke aan stukken waaruit duidelijk de samenstelling van Tancosan blijkt, niet kunnen verifiëren of de genoemde ingrediënten in Tancosan in werkzame hoeveelheid aanwezig zijn. Voor zover er vanuit wordt gegaan dat Tancosan de in de bijlage genoemde ingrediënten bevat, geldt het volgende.
 
3) Als relevante ingrediënten worden genoemd: Echinacea, Eleutherocci, Allium, Matricaria, Pau p’arco, Peumus boldus, Viola tricolor, Agropyron repens, Triticum repens en Drosera rotundifolia. De Commissie heeft geconstateerd dat met betrekking tot de hier aan de orde zijnde ingrediënten geen claims zijn vermeld op de als bijlage bij Verordening 432/2012 gevoegde lijst van toegestane gezondheidsclaims. Wel zijn met betrekking tot Echinacea, Allium, Matricaria, Peumus boldus, Viola tricolor, Agropyron repens, Triticum repens en Drosera rotundifolia claimsvermeldingen gedaan die voor een deel betrekking hebben op de geclaimde werking van Tancosan. De Commissie constateert dat deze claims thans nog “on hold” staan.
 
4) De Commissie zal op grond van het voorgaande de uiting wegens het gebruik van de bestreden claims toetsen aan de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu klaagster gemotiveerd de juistheid en eerlijkheid van de reclame heeft aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de geclaimde werking van Tancosan aannemelijk te maken. Adverteerder is hierin niet geslaagd.

LS&R 549

Volgens etikettering een bijzonder doel, dan moet er toevoeging plaatsvinden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 februari 2013, zaak C-137/13 (Herbaria Kräuterparadies GmbH tegen Freistaat Bayern)
Prejudiciele vragen gesteld door Bayerische Verwaltungsgericht München (Duitsland).
Etikettering. Biologische producten. Herbaria Kräuteurparadies heeft een voedingssupplement ‘Herbaria Blutquick’ in de handel gebracht, een fruitsapmengeling met kruidenextracten. Zij wordt echter gesommeerd de beschermde verwijzing naar biologische landbouw van het etiket te verwijderen.

De vrijstaat Beieren heeft dit verordonneerd omdat het product een schending is van artikel 23, lid 4, sub a-i van Vo. (EG) 834/2007 juncto artikel 19, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 834/2007 en artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008. Vitaminen en mineralen zijn bij vervaardiging van biologische producten alleen toegelaten als zij volgens de wet aan het product moeten worden toegevoegd en dat is hier niet het geval.

In de beroepsprocedure stelt verzoekster dat de Europese wetgever met het vereiste van artikel 27, lid 1, sub f, van de verordening tot doel had de toevoeging van mineraalstoffen en vitaminen onder voorwaarden toe te laten. Aan voedingsmiddelen die volgens de etikettering een bijzonder doel inzake voeding hebben, moeten vitaminen en mineraalstoffen toegevoegd zijn om aan de wettelijke vereisten te voldoen. Verzoekster verzekert om die reden niet te kunnen afzien van de toevoeging van ijzerglucomaat en vitaminen. Verweerder ontkent dat er een wettelijk voorschrift voor de toevoeging bestaat, maar slechts een toelating. Het streven is in ieder geval volgens Vo. 834/2007 de additieven in de biologische landbouw tot een minimum te beperken.

Verzoekster geeft aan in verband met dit geschil ‘Herbaria Blutquick’ in het vervolg als dieetvoeding in de handel te brengen, maar ook dat is volgens verweerder alleen mogelijk als de verwijzing naar biologische landbouw wordt verwijderd.

De verwijzende Duitse rechter stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen slechts wettelijk is voorgeschreven, wanneer een Unierechtelijk of een met het Unierecht verenigbaar nationaal voorschrift voor het levensmiddel, waaraan de genoemde stoffen moeten worden toegevoegd, de toevoeging van de genoemde stoffen direct voorschrijft of althans een minimumgehalte voor de toe te voegen genoemde stoffen vastlegt?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen ook wettelijk is voorgeschreven, ingeval het in de handel brengen van een levensmiddel als voedingssupplement respectievelijk met gebruik van gezondheidsclaims zonder toevoeging van ten minste één van de genoemde stoffen misleidend en bedrieglijk voor de consument zou zijn, omdat het levensmiddel wegens te geringe concentratie van een van de genoemde stoffen zijn doel als voedingsmiddel respectievelijk zijn met de gezondheidsclaims tot uitdrukking gebrachte doel niet kan vervullen?

3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 27, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 889/2008 aldus worden uitgelegd dat het gebruik van de genoemde stoffen ook wettelijk is voorgeschreven, ingeval een bepaalde gezondheidsclaim alleen voor levensmiddelen mag worden gebruikt, die een bepaalde, zogenaamd significante hoeveelheid van ten minste één van de genoemde stoffen bevatten?

LS&R 538

Tijdelijke karakter activiteiten niet relevant

College van Beroep voor het Bedrijfsleven 2 april 2013, LJN BZ8258 (Eureka tegen Minister)
Rechtspraak.nl
: Boete wegens overtreding artikel 11 in verbinding met artikel 10 van de Tabakswet, in verbinding met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en/of c, van het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten. Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat in dit geval geen sprake is van een inrichting waarin voorzieningen worden aangeboden op de terreinen van maatschappelijke ondersteuning en een inrichting voor kunst en cultuur. Op de beheerder van de inrichting rust de verplichting maatregelen te treffen ter voorkoming van hinder en overlast van roken, waaronder ten minste het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod als bedoeld in artikel 10 van de Tabakswet.

Met samenvatting van Robert Kreuger, masterstudent Internet, IE en ICT VU Amsterdam.

Voor de vraag of een inrichting voor maatschappelijke ondersteuning en/of kunst en cultuur onder het ‘Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten’ valt is beslissend dat door de inrichting feitelijk voorzieningen worden aangeboden op het terrein van de bevordering van de sociale samenhang in en de leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. Een tijdelijk karakter van de voorzieningen doet hier niet aan af.

Eureka is een sociaal-culturele vereniging gevestigd in Zwolle. De minister heeft bij besluit van 3 april 2009, kenmerk 200900883, aan Eureka een boete van € 300,- opgelegd wegens overtreding op 28 november 2008 van artikel 10, tweede lid, in verbinding met artikel 11, tweede lid, van de Tabakswet. De rechtbank verklaart het door Eureka ingestelde beroep tegen dit besluit gegrond. Echter, de aangevallen uitspraak wordt door het College vernietigd.

7. (...) Anders dan de minister is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke activiteiten in dit geval niet doorslaggevend zijn, nu die, zoals onweerspoken door Eureka is gesteld, slechts van tijdelijke aard kunnen zijn.

Het College oordeelt:

8. “Beslissend is of zij, voor zover in dit kader van belang, een inrichting beheerde voor kunst en cultuur. Daarvoor dient te worden gekeken naar alle op dat moment van belang zijnde feiten en omstandigheden en komt geen beslissende betekenis toe aan het eventuele tijdelijke karakter van de toen bestaande activiteiten. Noch in de Tabakswet noch in het Besluit is voorzien in een afzonderlijke regeling voor activiteiten op het gebied van kunst en cultuur die – eventueel – van tijdelijke aard zijn.”

Op Eureka rust de verplichting maatregelen te treffen ter voorkoming van hinder en overlast van roken. Het tijdelijke karakter van de bestaande activiteiten is niet relevant voor de vraag of het een inrichting beheerde voor kunst en cultuur.

8. Het College kan dit oordeel van de rechtbank evenmin volgen.
Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of Eureka ten tijde van de inspecties in november 2008 en februari 2009 verplicht was maatregelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet te hebben getroffen, beslissend of zij, voor zover in dit kader van belang, een inrichting beheerde voor kunst en cultuur. Daarvoor dient te worden gekeken naar alle op dat moment van belang zijnde feiten en omstandigheden en komt geen beslissende betekenis toe aan het eventuele tijdelijke karakter van de toen bestaande activiteiten. Noch in de Tabakswet noch in het Besluit is voorzien in een afzonderlijke regeling voor activiteiten op het gebied van kunst en cultuur die – eventueel – van tijdelijke aard zijn.
Ook gelet op het vorenstaande kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven en komt deze voor vernietiging in aanmerking.

Beslissing
Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen:
- verklaart het beroep van Eureka ongegrond.

LS&R 526

Non-interventional study is toegestaan

CGR Codecommissie Geneesmiddelen, 15 maart 2013, Advies AA13.006
Art. 16 Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Onderzoek met geneesmiddelen, tenzij WMO van toepassing. Studie naar de evaluatie van de tevredenheid over het gebruik van [A] bij patiënten in het [ziekenhuis B] in Rotterdam.

Verzoekster heeft op dit punt aangevoerd dat het om een “non-interventional study” gaat en dat niet voorop staat te onderzoeken of een bepaald geneesmiddel al dan niet werkzaam is, maar dat in het algemeen zal worden nagegaan hoe patiënten op [A] reageren. Dit niet-WMO-plichtig onderzoek voldoet aan de vijftal genoemde eisen. Tegen het bedrag dat artsen ontvangen van €20 per patiënt, zijn geen bezwaren.

Deze gedragscode geneesmiddelenreclame is ook van toepassing op onderzoek met geneesmiddelen, tenzij het onderzoek onder de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) valt en op grond van artikel 3 van die wet door een erkende medisch ethische toetsingscommissie of de centrale commissie mensgebonden onderzoek is, wordt of dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Een niet-WMO-plichtig onderzoek moet aan een vijftal eisen voldoen. Er moet een schriftelijke (dienstverlenings)overeenkomst zijn, de doelstelling en uitvoering van het onderzoek moet helder omschreven zijn, de doelstelling dient zinvol en legitiem te zijn en de opzet en uitvoering behoort voldoende kwaliteit te waarborgen, de te betalen tegenprestatie dient in redelijke verhouding te staan tot de verrichte werkzaamheden en de samenkomsten die in het kader van het onderzoek plaatsvinden moeten voldoen aan artikel B4 b Uitwerking normen gunstbetoon.
Bij de stukken die bij de aanvraag zijn overgelegd, bevindt zich een “services agreement” met daarbij een “summary” waarin omschreven wordt wat met het onderhavige onderzoek wordt nagestreefd en waarin is vastgelegd welke rechten en verplichtingen verzoekster en de deelnemende artsen over en weer zullen hebben. Daarmee is aan de eerste eis in voldoende mate voldaan. De Codecommissie heeft geen gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de doelstelling van het onderzoek niet zinvol en legitiem zou zijn terwijl voorts op grond van de overgelegde stukken kan worden aangenomen dat de uitvoering voldoende kwaliteit zal hebben. Per patiënt zal aan de deelnemende artsen een bedrag van € 20,-- worden vergoed. Tegen dit bedrag bestaan geen bezwaren. Van samenkomsten als in de laatste eis bedoeld, lijkt geen sprake te zijn zodat aan deze eis geen aandacht behoeft te worden besteed.

Een en ander leidt tot de conclusie dat aan de eisen voorzover voor het onderhavige onderzoek van belang, voldaan wordt. Er kan daarom een positief advies worden afgegeven.