Rechtbank Utrecht 15 juni 2012, LJN BX0641 (Stichting Drogistenfederatie Pharmacon tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
Geneesmiddelenwet. Examenbevoegde organisatie. In haar tussenuitspraak van 17 februari 2012 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zijn standpunt dat Drogisterijcollege voldoet aan de voorwaarden die redelijkerwijs gesteld kunnen worden aan een instantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder qqq en rrr, van de Gnw, onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de onafhankelijkheid van Drogisterijcollege voldoende is gewaarborgd. Verweerder heeft de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor hem bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege de inrichting van de organisatie en de exameneisen als uitgangspunt hebben gegolden. Verder heeft verweerder thans voldoende gemotiveerd dat Drogisterijcollege de waarborgen heeft ingebouwd die redelijkerwijs kunnen worden geëist voor een onafhankelijke wijze van opereren. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn daarmee hersteld. Omdat het bestreden besluit aanvankelijk een ontoereikende motivering had, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de (aanvullende) motivering bij het aanvullende besluit van 27 maart 2012 voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor hem bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege de inrichting van de organisatie en de exameneisen als uitgangspunt hebben gegolden. Van belang is geweest dat de werkwijze en visie van Drogisterijcollege passend zijn in de dereguleringsvisie van verweerder en dat bij Drogisterijcollege de nadruk ligt op adviesvaardigheden. Verder heeft verweerder waarde toegekend aan de door Drogisterijcollege bij haar aanvraag overgelegde referenties. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat verweerder nog steeds niet duidelijk heeft gemaakt welke factoren van belang zijn geweest bij de toekenning van de examenbevoegdheid aan Drogisterijcollege. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat verweerder slechts heeft volstaan met vast te stellen dat de exameneisen van Drogisterijcollege een invulling zijn van artikel 62 van de Gnw. Verweerder heeft gemotiveerd dat de exameneisen concreet formuleren op welke kennis de examenkandidaten worden getoetst en dat de exameneisen zowel algemene theoretische kennis van wet- en regelgeving als specifieke kennis ten aanzien van zelfzorgklachten, daarbij behorende zelfzorggeneesmiddelen, het onderkennen van risico’s alsmede de advisering omvatten. Daarbij merkt de rechtbank op dat aan verweerder - binnen het kader van de toepasselijke regelgeving - een ruime mate van discretie toekomt bij de beslissing om een organisatie al dan niet als examenbevoegd aan te wijzen. De opvatting van verweerder over de invulling van het vereiste van verantwoorde zorg is bepalend en niet de opvattingen van eiseres of Drogisterijcollege hierover, zoals eiseres lijkt te suggereren. Dat verweerder er daarbij voor kiest niet de maatstaven aan te leggen die eiseres hanteert en wenselijk acht, staat verweerder, gelet op zijn beoordelingsvrijheid, vrij.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met zijn aanvullend besluit van 27 maart 2012 voldoende heeft gemotiveerd dat Drogisterijcollege voldoet aan de voorwaarden die redelijkerwijs gesteld kunnen worden aan een instantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder qqq en rrr, van de Gnw. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het aanvullend besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de onafhankelijkheid van Drogisterijcollege als examenbevoegde instantie voldoende is gewaarborgd. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn daarmee hersteld.