HvJ EU: Cosmeticaproduct waarvoor dierproeven in derde landen zijn verricht, mag in de EU worden geweigerd

HvJ EU 21 september 2016, LS&R 1490; ECLI:EU:C:2016:703; C-592/14 (EFCI tegen Secretary of State for Business, Innovation and Skills) Cosmetische producten die ingrediënten of combinaties van ingrediënten bevatten waarvoor, om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen’, een dierproef is verricht. Uit het persbericht: Het Unierecht schermt de Europese markt af voor cosmetica met ingrediënten waarvoor dierproeven zijn verricht. Wanneer die proeven buiten de Unie zijn verricht om het product in derde landen op de markt te brengen en het resultaat van die proeven wordt gebruikt om de veiligheid van het product aan te tonen, mag dit product de toegang tot de markt van de Unie worden geweigerd. Antwoord HvJ EU:
Artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten moet aldus worden uitgelegd dat het een verbod kan inhouden om in de Europese Unie cosmetische producten op de markt te brengen met bepaalde ingrediënten waarvoor dierproeven buiten de Unie zijn verricht met het oog op het in de handel brengen van cosmetische producten in derde landen, indien de daaruit voortvloeiende resultaten worden gebruikt om de veiligheid van deze producten te bewijzen om ze in de Unie op de markt te kunnen brengen.
Vragen aan HvJ EU: Verbod op het gebruik van elementen of kenmerken – inclusief merken – die verwijzen naar een smaak, geur- of smaakstoffen bij tabaksproducten

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 21 april 2017, IEF 17031; RB 2941; LS&R 1488; IEFbe 2307; C-220/17-verwijzingsbeschikking (Planta Tabak) Merkenrecht. Tabak. Reclame. Het verbod op het gebruik van elementen of kenmerken – inclusief merken – die verwijzen naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven, dan wel naar het ontbreken daarvan in artikel 13, lid 1, onder c), van de richtlijn. Na Philip Morris Brands [IEF 15923; IEFbe 1787, LS&R 1312; RB 2710] moet nog verduidelijkt worden of de etiketteringsverboden moeten worden opgevat als een „verbod om de smaakstof als reclame te gebruiken” dan wel als een „verbod om de smaakstof te vermelden. Via Minbuza: De prejudiciële vragen hebben betrekking op drie vraagcomplexen:
Gestelde vragen aan HvJ EU: leidt de verplichting van neutrale sigarettenpakjes tot inbreuk op het eigendomsrecht, de vrijheden van meningsuiting en ondernemerschap en het evenredigheidsbeginsel?
HvJ EU 19 mei 2017, RB 2942; LS&R 1489; C-288/17 (neutraal sigarettenpakje) Via Minbuza: Bij de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter) zijn vijf beroepen ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van 19 mei 2016 tot omzetting van richtlijn 2014/40/EU (hierna: de richtlijn). Dit besluit herschikt bepalingen van de Franse wetboek volksgezondheid met betrekking tot het vereiste van het “neutrale pakje”. Daarnaast zet dat besluit artikel 13 van de richtlijn in nationaal recht om waar het met name het gebruik verbiedt van merken die tabak aanprijzen/aanmoedigen. In een uitvoeringsbesluit moet worden vastgesteld welke elementen of kenmerken verboden zijn. Twee verzoeksters (SEITA en BAT France) stellen dat de wetgever inbreuk maakt op hun merkrechten, die zij op één lijn stellen met eigendomsrechten, en op de vrijheden van ondernemerschap en van meningsuiting. De Conseil d’État stelt het Hof bijgevolg vragen over de draagwijdte van de betrokken bepalingen van richtlijn 2014/40 en over hun geldigheid in het licht van bepaalde grondrechten.
Minister mocht maximumprijs van Lyrica niet baseren op prijzen van generieke kopieën

CBB 7 juli 2017, LS&R 1487; ECLI:NL:CBB:2017:249 (Pfizer tegen Minister VWS) Zie eerder ECLI:NL:CBB:2016:62. Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp). Vaststelling maximumprijs voor Lyrica. Appellanten hebben terecht aangevoerd dat de Wgp gebaseerd is op het respecteren van octrooirechten en dat is beoogd om alleen de prijzen van generieke producten in aanmerking te nemen die (na het verstrijken van het octrooi) in de referentielanden rechtmatig in de handel zijn gebracht. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit geen rekenschap gegeven van de bijzondere situatie die zich in het onderhavige geval voordoet, waarbij de generieke kopieën voor Lyrica die in de referentielanden zijn verschenen slechts mogen worden verhandeld voor de indicatie epilepsie en gegeneraliseerde angststoornis (eerste indicaties), maar niet voor de indicatie neuropatische pijn (pijnindicatie). Het College is van oordeel dat verweerster de maximumprijs voor (de pijnindicatie van) Lyrica niet heeft mogen baseren op de prijzen van de generieke kopieën die in de referentielanden alleen voor de eerste indicaties mogen worden verhandeld. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd voor zover daarbij maximumprijzen voor Lyrica zijn vastgesteld.
Gegevensregistratie GGZ valt niet onder Wbp nu individuele personen niet herleidbaar zijn

Rechtbank Midden-Nederland 2 augustus 2017, LS&R 1486; IT 2328; ECLI:NL:RBMNE:2017:4011 (Gegevensregistratie GGZ) Wbp en zorg. Privacy. Rechtspraak.nl: Twee belangenorganisaties in de geestelijke gezondheidszorg en twee zorgcliënten spanden een kort geding aan omdat zij willen dat de Stichting Benchmark GGZ stopt met de huidige vorm van gegevensregistratie. Die stichting registreert gegevens van zorgtrajecten om de kwaliteit in de branche te verhogen. De eisende partijen vinden dat niet wordt voldaan aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Stichting Benchmark GGZ vindt dat de gegevens die zij verwerkt (waar geen namen in staan) niet onder die wet vallen, omdat ze niet op individuele personen herleidbaar zijn. Dat is wel het geval als geregistreerde gegevens toch op individuen herleidbaar zijn door de gegevens met andere informatie te combineren. In een kort geding moet de rechter vaststellen of de eis van de belangenorganisaties en zorgcliënten hoogstwaarschijnlijk ook in een bodemprocedure toewijsbaar zal zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat in deze zaak niet vastgesteld kon worden dat de gegevens wel onder de wet vielen. Voor een definitief oordeel op dat punt is een diepgaander onderzoek nodig.
Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, The Law Factor.
Internetconsultatie wetswijziging btw-tarief voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en cosmetica

Basisoctrooi voor ABC Bortezomib blijft overeind, verwijdering uit G-standaard bevolen

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 juli 2017, IEF 16989; LS&R 1484; ECLI:NL:RBDHA:2017:8259 (Millenium Pharmaceuticals tegen Teva - Pharmachemie) Octrooirecht. Geneesmiddel Bortezomib werd tot 26 oktober 2015 beschermd door EP 0 788 360 B31, ‘Boronic ester and acid compouds, synthesis and uses’ op naam van Millennium. EP 360 is het basisoctrooi voor ABC (NL) 300151 voor ‘Bortezomib of een farmaceutisch aanvaardbare ester daarvan, desgewenst in de vorm van een farmaceutisch aanvaardbaar zout daarvan’ (hierna: het ABC). Het ABC is van kracht tot en met 27 april 2019. Pharmachemie heeft Bortezomib Teva laten opnemen in de G-standaard. Het basisoctrooi voor het ABC bortezomib wordt aangevallen, maar is voorshands inventief. Verbod en bevel tot verwijdering uit G-standaard.
"Chiropractor" geen beschermde titel en niet in strijd met wet BIG

Hof Den Haag 31 januari 2017, LS&R 1483; ECLI:NL:GHDHA:2017:2103 (Chiropractor) Titel chiropractor. Wet BIG. SNRC vordert geïntimeerde te verbieden om zich als werkzoekende chiropraktor aan te bieden, deze benaming in zijn KvK-inschrijving te verwijderen en hem te verbieden om zich op welke manier dan ook aan te duiden als chiropractor. Volgens het hof is geen sprake van onrechtmatig handelen van geïntimeerde. Het enkele feit dat een deel van in Nederland werkende chiropractoren zich bij SNRC heeft laten registreren en SNRC zelf normen heeft opgesteld, betekent niet dat sprake is van een professionele standaard. Daarbij stelt de wet BIG ook geen opleidingseisen aan chiropractoren.
Inzage medisch dossier door ouders van overleden dochter afgewezen

Rechtbank Limburg 19 juli 2017, LS&R 1482; ECLI:NL:RBLIM:2017:6887 (Medisch dossier dochter) Beroepsgeheim. Inzage medisch dossier. Ouders van door zelfdoding overleden dochter willen inzage in haar medisch dossier. Met ggz heeft dit geweigerd omdat de dochter bij leven geen toestemming heeft verleend. Zij heeft meermalen uitdrukkelijk gezegd dat zij haar ouders niet bij de behandeling wilde betrekken. In dit geval mag geen veronderstelde toestemming worden aangenomen. Opheffing van het beroepsgeheim betekent bovendien niet zonder meer een verplichting tot inzageverlening.
MS-octrooi nietig vanwege Conference Abstract

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 juli 2017, IEF 16959; LS&R 1481; ECLI:NL:RBDHA:2017:7628 (Swiss pharma tegen Biogen)
Octrooirecht. Biogen houdt zich bezig met geneesmiddelen en therapieën voor de behandeling van serieuze neurologische, zeldzame ziekten en auto-immuunziekten. Eind jaren '90 onderzocht zij natalizumag als behandelwijze voor MS; zij houdt het octrooi EP1485127. Uitleg conclusies in het licht van de beschrijving en de tekeningen. De gemiddelde vakman begrijpt ‘chronic pathological inflammation’ in conclusie 1 als een chronische pathologische ontsteking veroorzaakt door MS, in de zin van een steeds terugkerende/voortdurende ontsteking die typerend is voor een chronische aandoening als MS en leidt tot demyelinisatie en dus niet als een specifieke soort ontsteking binnen MS. Conclusies 1, 3 en 4 zijn niet nieuw door abstract van wetenschappelijk congres. Conclusie 2 niet inventief. Het wordt niet in het Conference Abstract geopenbaard, maar het ligt voor de vakman voor de hand om bij de chronische, ongeneeslijke ziekte MS de behandeling te verlengen van 6 tot 12 maanden.