Gepubliceerd op woensdag 21 oktober 2015
LS&R 1198
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Schadevergoeding voor 15 % toegewezen bij kind met meningokokkensepsis

Hof 's-Hertogenbosch 30 september 2014, LS&R 1198; ECLI:NL:GHSHE:2014:3887,ECLI:NL:GHSHE:2014:1265 (Medische fout)
Zie eerder LS&R 901. Gebrekkige informatie. Het ging hier om een kind van anderhalf jaar dat meningokokkensepsis bleek te hebben. Dit was niet geconstateerd bij het huisartsbezoek. Volgens de rechtbank was niet gebleken van een fout en daar zijn de grieven nu tegen gericht. Appellante stelt dat de schade 50 % groter is geweest dan zou zijn geweest bij adequate behandeling en voorlichting. Naar 's hofs oordeel is noch de relatie noch de absolute toename doorslaggevend voor het deel van de schade dat voor vergoeding in aanmerking komt. De ontstane zekerheid komt voor risico van geïntimeerde. Geen toepassing van de omkeringsregel. Bij ontbreken van enig aanknopingspunt dient te worden gerekend vanuit de kans dat de schade zich zou voordoen. Kans dient hierbij te worden verstaan als waarschijnlijkheid, uitgedrukt in een percentage van het totale aantal gevallen. Het rapport van Hartwig leidt ertoe dat geïntimeerde aansprakelijk zijn voor 15 % van de schade. Schadevergoeding wordt toegewezen en komt neer op 25.000 euro. 

10.6.3. [appellante] stelt, kort gezegd, dat de schade dus 50 % groter is geweest dan deze geweest zou zijn bij adequate behandeling en voorlichting door [geïntimeerden] c.s. Welke conclusies [appellante] aan die relatieve toename verbindt is niet geheel duidelijk. [geïntimeerden] c.s. stelt dat die relatieve toename van de kans bij de waardering van het aandeel van de schade dat voor rekening van de “veroorzaker” komt niet van belang is. Naar ’s hofs oordeel is niet de relatieve toename (dat wil zeggen: de toename van 30 naar 45 %, zijnde een relatieve toename van 50 %), doch de absolute toename (dat wil zeggen: de toename van 30 naar 45 %, zijnde 15 procentpunten) van het verlies van een kans doorslaggevend voor het deel van de schade dat voor vergoeding in aanmerking komt. Een andere visie zou ertoe kunnen leiden dat, bijvoorbeeld, in een situatie waarin de kans op het intreden van een gevolg 2 % bedraagt, en deze kans als gevolg van een fout wordt vergroot naar 4 % (dus een absolute toename van (slechts) 2 procentpunten maar een relatieve toename van 100 %) 100 % van de schade zou worden vergoed, zulks terwijl de kans nog steeds “slechts” 4 % bedroeg.

10.6.7. Uitgangspunt vormt de schade zoals die uiteindelijk wordt vast gesteld. Vanzelfsprekend zit hier een probleem, want niet alleen kan pas achteraf worden vastgesteld of er schade is ontstaan, maar ook blijkt pas achteraf welke schade is ontstaan en op welk geldbedrag deze gewaardeerd kan worden. Toch dient, bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, terug geredeneerd te worden vanuit de schade zoals deze zich in concreto heeft gemanifesteerd, en vervolgens te worden bezien hoe groot - voordat de schade zich daadwerkelijk had gemanifesteerd! - de kansen waren dat de schade zich zou voordoen. Kans dient hierbij te worden verstaan als waarschijnlijkheid, uitgedrukt in een percentage van het totale aantal gevallen. Dat percentage kan vermenigvuldigd worden met de daadwerkelijke schade. Dat rekenkundige product kan “risico” worden genoemd. Die “risico’s” kunnen worden berekend voor de situatie dat er geen, en de situatie dat er wel een fout is gemaakt. Het verschil daartussen kan als de door de fout veroorzaakte schade worden aangemerkt.

10.6.9. Het rapport van Hartwig leidt ertoe dat [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk zijn voor 15 % van de schade zoals deze door [appellante] [appellante] is geleden en zoals deze uiteindelijk zal worden vastgesteld.