31 okt 2017
Huisarts mist bij diverse diagnoses belangrijke signalen uit voorgaande consulten
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 31 oktober 2017, LS&R 1534; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:150 (Klaagster tegen huisarts). Gegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts had, op basis van de verhoogde infectie parameters, in combinatie met de duur van de benauwdheidsklachten, het feit dat de prednison kuur de klachten had moeten verminderen, en het feit dat patiënte bekend stond als rookster, een doorverwijzing voor verder onderzoek moeten realiseren. De huisarts heeft steeds op geleide van de klachten een andere diagnose gesteld zonder de diagnose longkanker te overwegen en in de differentiaal diagnose mee te nemen. Het College overweegt daarbij dat de huisarts bij het stellen van de diverse diagnoses belangrijke signalen uit voorgaande consulten niet heeft meegenomen. Klacht gegrond. Waarschuwing.
5.1. Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder staat bij de beoordeling het persoonlijk handelen van verweerder centraal.
5.2 Patiënte is in de periode van 14 augustus 2014 tot en met 13 november 2014 met aanhoudende klachten meerdere keren door verweerder op zijn spreekuur gezien. Ten aanzien van het consult van 27 oktober 2014 constateert het College dat patiënte op dat moment al voor de vierde keer met benauwdheidsklachten de praktijk bezocht, die op dat moment al drie maanden aanhielden. Uit het medisch dossier blijkt dat op 6 oktober 2014 door een waarnemend huisarts een X thorax is aangevraagd, welke niet is gemaakt. Verweerder is hier tijdens zijn consult van 27 oktober niet bij patiënte op teruggekomen. Hoewel dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, had het College in deze graag een pro-actievere houding van verweerder gezien in die zin dat verweerder dit ter sprake had gebracht bij patiënte.
5.3 Tijdens het consult op 27 oktober 2014 heeft patiënte vanwege haar klachten om een hernieuwd allergie onderzoek verzocht. Uit het laboratoriumonderzoek bleek vervolgens dat er onder andere sprake was van verhoogde infectie parameters. Het College is van oordeel dat verweerder op basis van dit gegeven, in combinatie met de duur van de benauwdheidsklachten, het feit dat de prednison kuur van 14 augustus 2014 ook eventuele allergische klachten en daarmee de benauwdheid had moeten verminderen - hetgeen niet het geval was - en het feit dat patiënte bekend stond als rookster, een doorverwijzing voor verder onderzoek had behoren te realiseren.
5.4 Tijdens het consult van 6 november 2014 gaf patiënte aan dat zij al sinds half oktober 2014 iedere avond ook koorts had. Het College is van oordeel dat verweerder dit gegeven eveneens had moeten betrekken bij alle onder 5.3 genoemde omstandigheden en op grond daarvan patiënte had behoren door te verwijzen voor nader onderzoek. Datzelfde geldt voor het consult op 13 november 2014, toen patiënte wederom met dezelfde klachten op het spreekuur kwam. Het College is van oordeel dat het door verweerder ingestelde beleid om rustig aan te doen en verder uit te zieken niet te billijken valt, gezien haar uitlatingen tijdens dit consult in combinatie met de reeds genoemde feiten en omstandigheden, en haar daarom had behoren door te verwijzen voor nader onderzoek. Wat opvalt is dat verweerder steeds op geleide van de klachten een andere diagnose stelde (irritatie van luchtwegen bij emfyseem, allergie, acute infectie van luchtwegen) zonder de diagnose longkanker te overwegen en in de differentiaal diagnose mee te nemen. Door verweerder werd ondanks de belaste medische voorgeschiedenis van patiënte in het geheel geen regie gevoerd op het tijdig achterhalen van de oorzaak van de klachten, wat verweerder te verwijten valt. Het is niet aan het initiatief van verweerder te danken dat patiënte uiteindelijk werd gezien door een longarts.
5.5 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.
5.6 Het College acht de hierna te noemen maatregel passend. Het College overweegt daarbij, dat verweerder bij het stellen van de diverse diagnoses belangrijke signalen uit voorgaande consulten niet heeft meegenomen. Verweerder lijkt ieder consult als op zichzelf staand te hebben beoordeeld en behandeld. Hierdoor heeft hij patiënte niet tijdig verwezen voor nader onderzoek. Het College acht van belang dat verweerder ter zitting er blijk van heeft gegeven lering te hebben getrokken uit het gebeurde en dat hij getracht heeft om met klaagster en patiënte in gesprek te gaan. Tenslotte weegt het College mee dat verweerder zich thans voor de eerste keer voor het College moet verantwoorden. Gelet op vorenstaande kan worden volstaan met de maatregel van waarschuwing.