25 feb 2016
Vragen gesteld aan HvJ over betaling van bijdrage van de Staat voor medicijnen aan apotheker
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 25 februari 2016, LS&R ; C-229/16 (Lombo Silva Cordeiro)
Richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Verzoeker is eigenaar van een apotheek. Hij start een zaak tegen POR MinVWS en de regionale gezondheidsdienst (verweerders) over het tijdstip van betaling van rekeningen voor de bijdrage van de nationale gezondheidsdienst. Hij meent dat het tijdstip in strijd is met POR regelgeving en met RL 2000/35. Hij vraagt veroordeling van verweerders tot betaling van de facturen binnen 30 dagen en een verbod op het beperken van de frequentie waarmee de rekeningen bij de gezondheidsdienst kunnen worden aangeboden.
Verzoeker wordt in het gelijk gesteld, de artikelen in de betreffende POR regelgeving worden onrechtmatig verklaard. Verweerders gaan (ieder afzonderlijk) in beroep maar beide beroepen worden afgewezen (10-07-2014), waarop hoger beroep wordt ingesteld bij de verwijzende rechter. Verweerders menen dat de beroepsrechter de verhouding tussen apotheek en Staat verkeerd kwalificeert, namelijk als een gewone handelstransactie. Het gaat hier echter om een betalingssysteem voor de bijdrage door de Staat in de prijs van de aan de begunstigden van de nationale gezondheidsdienst verstrekte geneesmiddelen, dat is gebaseerd op het recht op gezondheidszorg en tot doel heeft het door de POR Gw aan de Staat opgedragen bijdrage in de kosten voor farmaceutische diensten te concretiseren en te waarborgen. De termijn voor betaling zou redelijk en gerechtvaardigd zijn gezien het grote aantal gebruikers (het gaat om miljoenen facturen) en de vereiste continue levering van medicijnen. Daartoe heeft de wetgever ook bewust gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven betaaltermijnen. Verzoeker vindt die verlengde termijn echter onacceptabel en meent dan ook dat na afloop van de 30-dagen termijn rente verschuldigd zou moeten zijn.
De verwijzende POR rechter (Hoogste administratieve rechter) onderzoekt allereerst of het hier om een handelstransactie gaat in de zin van RL 2000/35, en mocht dat zo zijn of de RL ook toetredingsovereenkomsten omvat die als overeenkomst in de zin van de RL kunnen worden beschouwd. Ook moet worden bezien of de beperkingen inzake de facturering gerechtvaardigd zijn. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Is richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 [waarin maatregelen worden vastgesteld ter bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties], tegen de achtergrond van overweging 13, van toepassing op het systeem voor de betaling van de bijdrage van de Staat in de prijs van de medicijnen die aan de begunstigden van de nationale gezondheidsdienst worden verstrekt, zoals dat is vastgesteld bij wetsdecreet nr. 242- B/2006 en geregeld bij besluit nr. 3-B/2007?
2) Indien de richtlijn van toepassing is, kan dan uit de artikelen 5 en 6 van wetsdecreet nr. 242-B/2006 het bestaan worden afgeleid van een toetredingsovereenkomst die kan vallen onder artikel 3, lid 1, onder b), van die richtlijn, gezien de mogelijkheid om zich bij deze overeenkomst aan te sluiten of eruit te treden, naargelang de medicijnen al of niet worden verstrekt?
3) Zijn artikel 8 van wetsdecreet nr. 242-B/2006 en de artikelen 8 en 10 van besluit nr. 3-B/2007, waarin een maandelijkse facturering wordt vastgesteld, in overeenstemming met artikel 3, lid 1, [onder b)], i), van richtlijn 2000/35 [...]?
4) Kan artikel 10 van besluit nr. 3-B/2007 van 2 januari 2007 worden geacht te vallen onder artikel 3, lid 2, van de genoemde richtlijn, waar het het tijdstip van betaling bepaalt op de tiende dag van de maand volgend op de maand waarin de rekening is ontvangen?