Uitblijven van tijdig adequate medische zorg
Hoge Raad 12 maart 2013, LJN BY4858 en BY4876 (Millecam)
Alternatieve geneeskundige. Verantwoorde zorg ex art. 40 Wet BIG. Professionele standaard ex art. 7:453 BW. Tijdig adequate medische zorg.
Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als arts was ingeschreven in het krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ingestelde register, dat Millecam zich voor geneeskundige zorg tot hem heeft gewend en dat hij zogenaamd alternatieve behandelwijzen aanbood. Ook staat vast dat voor verdachte een groot tot zeer groot gezwel aanstonds waarneembaar was, dat hij wist dat Millecam diverse artsen had geconsulteerd die kanker als diagnose hadden gesteld en dat hij zich ervan bewust was dat de werking van de door hem toegepaste behandelwijzen nimmer wetenschappelijk is aangetoond. De kans op genezing voor Millecam was in de periode waarin verdachte haar behandelde nagenoeg verkeken, maar palliatieve zorg, gericht op levensverlenging en pijnverlichting, was zeker nog mogelijk geweest.
Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het Millecam vrijstond te kiezen voor (uitsluitend) alternatieve geneeskundige zorg en terecht vooropgesteld dat verdachte gehouden was Millecam te informeren over de mogelijke consequenties van het uit- of afstellen van reguliere behandelwijzen. Deze vaststellingen en overwegingen kunnen ’s Hofs oordeel dragen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Millecams gezondheid door zijn handelen en nalaten zou worden benadeeld in die zin dat zij verdere gezondheidsschade zou ondervinden ten gevolge van het uitblijven van deugdelijk palliatieve zorg.
Aan de bewezenverklaring staat niet in de weg dat Millecam tot dan toe iedere reguliere behandeling had afgewezen, en evenmin dat zij reeds ernstig ziek was en verslechtering van haar gezondheid en haar overlijden ten gevolge van haar ziekte in de lijn der verwachting lagen.
Het bewezenverklaarde letsel bestaat uit verdere doorgroei en uitzaai van kankergezwel(len), verergering van het ziektebeeld, afname van de levensverwachting en toename van pijnklachten. Het achterwege laten van hetgeen redelijkerwijs mogelijk is om dergelijke verslechtering van het ziektebeeld zoveel mogelijk te bestrijden kan niet worden aangemerkt als verantwoorde zorg in de zin van art. 40 Wet BIG en is evenmin in overeenstemming met de professionele standaard ex art. 7:453 BW. Dit klemt te meer daar de kans op genezing in de periode dat verdachte Millecam behandelde, niet volledig was uitgesloten.
Nu verdachte heeft nagelaten te doen wat hij als behandelend arts had behoren te doen, geeft het oordeel dat hij het gevaar van letsel zoals in de bewezenverklaring omschreven zodanig heeft verhoogd dat dit letsel, zoals het zich vervolgens heeft voorgedaan, aan hem kan worden toegerekend als gevolg van diens handelen en nalaten tijdig adequate medische zorg te bieden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is voorts naar behoren met redenen omkleed, in aanmerking genomen dat verdachte Millecam niet adequaat heeft gestimuleerd het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht op de juiste wijze uit te oefenen, terwijl niet valt uit te sluiten dat zulke stimulering van verdachte bij Millecam meer effect zou hebben gehad dan eerdere pogingen van uitsluitend regulier werkende artsen. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
3.3. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof bij de waardering van deze feiten terecht tot uitgangspunt genomen dat het Millecam uit hoofde van het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht vrijstond te kiezen voor (uitsluitend) alternatieve geneeskundige zorg. Evenzeer terecht heeft het Hof blijkens zijn overwegingen vooropgesteld dat de verdachte als BIG-geregistreerde geneeskundige gehouden was Millecam, als patiënte die de in de gegeven omstandigheden meest geïndiceerde reguliere behandelwijzen afwees, te informeren over de mogelijke consequenties voor haar gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van de reguliere behandelwijzen.
4.2. De in de overwegingen van het Hof genoemde wettelijke bepalingen strekken ertoe te bevorderen dat verantwoorde zorg wordt geboden aan degene die medische hulp inroept (vgl. art. 40 Wet BIG), respectievelijk de krachtens een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling geboden zorg overeenstemt met de voor (medische) hulpverleners geldende professionele standaard (vgl. art. 7:453 BW).Het in de bewezenverklaring genoemde letsel bestaat, kort gezegd, uit verdere doorgroei en verdere uitzaai van kankergezwellen, verergering van het ziektebeeld en pijnklachten in samenhang met zwaar letsel. Aangenomen moet worden dat het achterwege laten van hetgeen, gelet op de stand van de medische wetenschap, redelijkerwijs mogelijk is om een dergelijke verslechtering van het ziektebeeld zoveel mogelijk te bestrijden, niet kan worden aangemerkt als 'verantwoorde zorg' in de zin van art. 40 Wet BIG en evenmin in overeenstemming is met de in art. 7:453 BW genoemde professionele standaard.
Zoals hiervoor onder 3.3 reeds is overwogen, heeft het Hof in het licht van deze wettelijke bepalingen terecht tot uitgangspunt genomen dat een behandelend arts gehouden is een patiënt die een geïndiceerde reguliere behandelwijze afwijst te informeren over de consequenties van het uit- of afstellen van de reguliere behandelwijze voor de gezondheidstoestand van die patiënt.4.3. Nu het Hof - niet onbegrijpelijk - heeft geoordeeld dat de verdachte heeft nagelaten te doen wat hij als behandelend arts had behoren te doen, geeft het in overweging 2.10.1 van de bestreden uitspraak tot uitdrukking gebrachte oordeel dat de verdachte, door zich te gedragen zoals bewezenverklaard, het gevaar van letsel zoals in de bewezenverklaring omschreven in zodanige mate heeft verhoogd dat dit letsel, in de vorm waarin het zich vervolgens heeft voorgedaan, aan de verdachte kan worden toegerekend als gevolg van diens nalaten tijdig adequate medische zorg te bieden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is dat oordeel naar behoren met redenen omkleed. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens de vaststellingen van het Hof heeft nagelaten Millecam "adequaat (met een op de persoon van Millecam toegesneden indringende vasthoudendheid) en herhaaldelijk" te stimuleren "het haar toekomende zelfbeschikkingsrecht op een juiste wijze uit te oefenen", terwijl, juist omdat Millecam haar vertrouwen had gesteld in de verdachte als alternatief werkzaam geneesheer, niet valt uit te sluiten dat zulk stimulerend optreden van de verdachte bij Millecam meer effect zou hebben gehad dan eerdere pogingen van uitsluitend regulier werkende artsen.