Gepubliceerd op dinsdag 30 juli 2019
LS&R 1721
Hof Den Haag ||
30 jul 2019
Hof Den Haag 30 jul 2019, LS&R 1721; ECLI:NL:GHDHA:2019:1962 (X AG en Biogen tegen Celltrion), https://lsenr.nl/artikelen/schorsing-tot-einduitspraak-technische-kamer-eob

schorsing tot einduitspraak Technische Kamer EOB

Gerechtshof Den Haag 30 juli 2019, IEF 18614, LS&R 1721; ECLI:NL:GHDHA:2019:1962 (X AG en Biogen tegen Celltrion) Octrooirecht. Celltrion is een biofarmaceutisch bedrijf en houdt zich bezig met  de ontwikkeling van biosimilars, alternatieven voor bekende biologische geneesmiddelen. Celltrion heeft een biosimilar ontwikkeld van een chimerisch monoklonaal anti-CD20 antilichaam genaamd ‘rituximab’, die volgens Celltrion bio-equivalent is aan een geneesmiddel van X AG. Celltrion heeft een marktvergunning voor de biosimilar verkregen. X AG en Biogen zijn houdster van het Europees Octrooi (EP 304). X AG brengt het op dat octrooi gebaseerde geneesmiddel MabThera op de Europese markt. Tegen de verlening van EP 304 is oppositie ingesteld bij het  EOB, onder meer door Celltrion. De oppositieafdeling heeft dat herroepen. Biogen heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Celltrion heeft in eerste aanleg gevorderd het Nederlandse deel van EP 304 te vernietigen. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. In hoger beroep vordert Biogen vernietiging hiervan en opnieuw de vorderingen van Celltrion af te wijzen. Het hof schorst de behandeling van het geschil totdat de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau einduitspraak heeft gedaan met betrekking tot EP 304 of die procedure op een andere manier is geëindigd.

 

4.2. Schorsing van de behandeling is in deze zaak wenselijk ter vermijding van tegenstrijdige uitspraken, mede gelet op het feit dat in de oppositieprocedure andere hulpverzoeken voorliggen dan in deze procedure. Bovendien heeft geen van partijen belangen naar voren gebracht die zich verzetten tegen schorsing. Het hof zal de behandeling van het geschil daarom schorsen in afwachting van de einduitspraak van de Technische Kamer van Beroep over EP 304, althans de beëindiging van die procedure, waarna de zaak kan worden opgebracht door de meest gerede partij voor een akte uitlaten voortgang van de procedure.

4.9. Het recht van voorrang is dus niet, zoals partijen lijken te veronderstellen, een recht dat wordt verleend door het rechtstelsel van het land waar de prioriteitsaanvraag is ingediend. Dat rechtstelsel bepaalt immers niet de voorwaarden voor verlening en vernietiging van het octrooi waarvoor de vervolgaanvraag wordt ingediend, waaronder de peildatum voor de beoordeling van nieuwheid en inventiviteit van het onderwerp van de vervolgaanvraag.

4.20. Naar het oordeel van het hof moet de vraag wie een beroep kan doen op het recht van voorrang worden beantwoord op basis van een verdragsautonome uitleg van het EOV in plaats van een uitleg aan de hand van nationaal recht. Uitgangspunt is immers dat het EOV een voor de Verdragsluitende Staten gemeenschappelijk recht voor de verlening van octrooien in het leven roept (artikel 1 EOV). Zoals hiervoor al is overwogen, maakt het recht van voorrang deel uit van dat gemeenschappelijk recht. Ook in het kader van een nietigheidsprocedure tegen een verleend Europees octrooi, zoals deze procedure, moet worden getoetst aan de gemeenschappelijke regels met betrekking tot octrooieerbaarheid. De regel van artikel 2, tweede lid, EOV dat het Europees octrooi in elk van de Verdragsluitende Staten waarvoor het is verleend is onderworpen aan dezelfde bepalingen als een nationaal octrooi dat door die Staat is verleend, geldt namelijk niet voor zover het EOV anders bepaalt (artikel 2, tweede lid, EOV). 

4.31. Uit het voorgaande volgt dat het recht van voorrang met betrekking tot Europese octrooien en octrooiaanvragen goederenrechtelijk vormvrij bij overeenkomst overdraagbaar is, respectievelijk dat er niet hoeft te zijn voldaan aan vormvereisten om de ontvangende partij bij die overeenkomst octrooirechtelijk te kunnen aanmerken als rechtsopvolger in de zin van artikel 87 EOV. Niet in geschil is dat [naam 2] het recht op voorrang bij overeenkomst heeft overgedragen aan Biogen. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de overeenkomst die [naam 1] in 2004 is aangegaan met zijn werkgever, de rechtsvoorganger van Biogen, Biogen Idec Inc. (zie r.o. 2.6, hierna: de Overeenkomst) zo moet worden uitgelegd dat de Overeenkomst een overeenkomst van overdracht is waarbij het recht van voorrang bij voorbaat wordt overgedragen of een overeenkomst tot overdracht, waarbij een nadere overeenkomst nodig is voor de overdracht.

4.40. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [naam 2] en [naam 1] hun aanspraak op het recht van voorrang rechtsgeldig hebben overgedragen aan Biogen en moet het betoog van Celltrion dat Biogen niet de persoon is die een beroep kan doen op het recht van voorrang worden verworpen. Gelet daarop kunnen de overige verweren die Biogen naar voren heeft gebracht tegen dat betoog, onbesproken blijven. De andere gronden die Celltrion heeft aangevoerd voor de vernietiging van EP 304, waaronder een gebrek aan materiële prioriteit, zal het hof zo nodig beoordelen nadat de Technische Kamer van Beroep uitspraak heeft gedaan over de geldigheid van EP 304.