Prejudiciële vragen over toelaabaarheid prijsbinding receptplichtige geneesmiddelen
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 maart 2015, LS&R 1117, zaak C-148/15 (Deutsche Parkinson Vereinigung)
Prejudiciële vragen gesteld door Oberlandesgericht Düsseldorf, in Duitsland. Verbod invoerbeperkingen. Verzoekster is een patiëntenvereniging met als doel de levensomstandigheden van parkinsonpatiënten en hun gezinnen te verbeteren. In 2009 richt zij zich tot haar leden over een samenwerking tussen haar en de NL postorderapotheek DocMorris. Zij stelt daarin een bonussysteem voor dat voorziet in de toekenning van verschillende bonussen aan verweersters leden die receptplichtige, slechts via apotheken verkrijgbare geneesmiddelen tegen Parkinson afnemen van DocMorris. Verweerster (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs e.V., de DUI ACM) stelt oneerlijke reclame op grond van de DUI mededingingswet jo. de DUI geneesmiddelenwet en het besluit inzake geneesmiddelenprijzen omdat inbreuk wordt gemaakt op de vastgestelde wettelijke (uniforme) verkoopprijs.
Het was weliswaar een tijd lang onduidelijk of deze prijsregeling ook gold voor receptplichtige geneesmiddelen die via postorderverkoop geleverd worden vanuit een andere EULS, maar dat is in oktober 2012 in de DUI regelgeving verduidelijkt. Verzoekster stelt dat deze regelgeving in strijd is met het EURrecht. De rechter in eerste aanleg verbiedt verzoekster de voorgestelde samenwerking met DocMorris aan te gaan. Hij oordeelt dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en verwijst daarbij naar eerdere rechtspraak van het Bundesgerichtshof. Verzoekster gaat in hoger beroep.
Volgens de verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) hangt de beslechting van het geschil af van nadere uitleg van de VWEU artikelen 34 en 36. Hij vraagt zich af of de DUI regelgeving verenigbaar is met het EURrecht; de meningen daarover lopen uiteen. Belangrijke vraag is of de prijsbinding voor receptplichtige geneesmiddelen gezien moet worden als een maatregel van gelijke werking en zo ja of dit een gerechtvaardigde beschermingsmaatregel is. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU voor:
1. Dient artikel 34 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een door het nationale recht voorgeschreven prijsbinding voor receptplichtige geneesmiddelen een maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 34 VWEU vormt?
2. Voor het geval dat het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt:
Is de prijsbinding voor receptplichtige geneesmiddelen overeenkomstig artikel 36 VWEU ter bescherming van de gezondheid en het leven van personen gerechtvaardigd wanneer enkel op die manier een gelijke en volledige toegang tot geneesmiddelen in heel Duitsland, met name in de landelijke gebieden, wordt gewaarborgd?
3. Voor het geval dat het Hof eveneens de tweede vraag bevestigend beantwoordt:
Welke eisen dienen te worden gesteld aan de vaststelling door de rechter dat de in het tweede zinsdeel van de tweede vraag bedoelde voorwaarde is vervuld?