Gepubliceerd op vrijdag 20 april 2018
LS&R 1597
Rechtbank Den Haag ||
18 apr 2018
Rechtbank Den Haag 18 apr 2018, LS&R 1597; ECLI:NL:RBDHA:2018:4422 (Bicycle Therapeutics tegen Pepscan), https://lsenr.nl/artikelen/opzegging-service-en-be-indiging-licentieovereenkomst-clips-peptides

Opzegging service- en beëindiging licentieovereenkomst CLIPS-peptides

Rechtbank Den Haag 18 april 2018, IEF 17632; 1597; ECLI:NL:RBDHA:2018:4422 (Bicycle Therapeutics tegen Pepscan) Samenwerking. BT heeft Pepscan benaderd om een licentieovereenkomst (PLA) en serviceovereenkomst (FSA) te krijgen voor de exclusieve leverantie van CLIPS-peptides. Licentienemer BT heeft FSA (waarin exclusieve leverantie CLIPS-peptides ten gunste van octrooihouder was opgenomen) opgezegd conform opzeggingsbepaling. Vervolgens heeft octrooihouder PLA beëindigd wegens wanprestatie licentienemer. In geschil is of beëindiging PLA terecht is. Uitleg artikel 3.2 PLA waarin is opgenomen dat partijen te goeder trouw moeten onderhandelen over totstandkoming FSA. Haviltex. Taalkundige uitleg: nadat FSA is gesloten, is dit artikel uitgewerkt. Geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan andere dan taalkundige uitleg prevaleert, te weten dat de PLA is gesloten onder de voorwaarde dat de octrooihouder exclusief leverancier zou zijn en blijven. Geen wanprestatie licentienemer op basis van dit artikel. Wel voorshands aannemelijk dat licentienemer geheimhoudingsclausule heeft geschonden en dat octrooihouder PLA op deze grond mocht beëindigen. BT wordt toegelaten tegenbewijs te leveren.

6.10. Vanuit taalkundig perspectief bezien kunnen de heldere bewoordingen van artikel 3.2 (PLA 2009 en) PLA 2010 niet anders worden gelezen dan dat daarin een eenmalige verplichting is opgenomen om nader in onderhandeling te treden over de in dat artikel genoemde onderwerpen, waaronder exclusieve leverantie van CLIPS-peptides door Pepscan c.s. Deze uitleg is ook steekhoudend indien artikel 3.2 wordt gelezen in de context van de PLA 2010 als geheel en de daaraan voorafgaande Term Sheets, de PLA 2009 en de FSA. In de definitieve Term Sheet juni 2009 (vergelijk onder 2.8) is immers niet meer opgenomen dat de hier bedoelde exclusiviteit onderdeel van de te sluiten PLA zal zijn, maar is slechts bepaald dat partijen apart en ‘in good faith’ zullen onderhandelen over een afzonderlijke Service Agreement. Deze onderhandelingsbepaling wordt vervolgens verwoord in artikel 3.2 van de op 13 augustus 2009 ondertekende PLA 2009. Tussen partijen is niet in geschil dat zij conform de bepaling hebben onderhandeld, hetgeen heeft geresulteerd in de FSA. Uitgaande van deze taalkundige uitleg moet de conclusie dan zijn dat, zoals BT verdedigt, artikel 3.2 hiermee haar werking heeft verloren.

6.11. Naar het oordeel van de rechtbank moet aan deze taalkundige betekenis van de bewoordingen van artikel 3.2 veel gewicht worden toegekend. Het gaat hier immers om een zuiver commerciële transactie tussen professionele partijen, die, bijgestaan door gespecialiseerde advocaten, uitgebreid en langdurig hebben onderhandeld over hun rechtsverhouding. Daarbij hebben zij tijdens deze onderhandelingen (in de totstandkomingsfase van de PLA 2009) de uitgangspunten waarover zij het eens waren steeds tussentijds schriftelijk vastgelegd in Term Sheets. Van belang is voorts dat partijen weliswaar zijn uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, maar dat het opstellen van de PLA 2009 (en 2010) is overgelaten aan de Engelse advocaten van BT. Lezing van deze contracten - die zich kenmerken door een hoge mate van gedetailleerdheid, zeer precieze formuleringen en diverse typisch Anglo-Amerikaanse clausules als de ‘entire agreement clause’ - leert dat zij dit hebben gedaan vanuit hun common law-achtergrond, waar zeer veel gewicht wordt toegekend aan de bewoordingen.

6.12. De vraag is vervolgens of hetgeen Pepscan c.s. naar voren hebben gebracht aanleiding geeft aan te nemen dat partijen bedoeld hebben met artikel 3.2 PLA 2010 iets anders overeen te komen dan deze taalkundige uitleg doet vermoeden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.

6.20. De rechtbank kan dit verweer van BT niet plaatsen. De stellingen van Pepscan c.s. zijn, met de gespecificeerde verklaring van [A] , duidelijk genoeg over de vraag welke bedrijfsgeheime knowhow zou zijn gedeeld en waarom dit niet al in het openbare domein toegankelijk was. Tevens hebben Pepscan c.s. duidelijk gemaakt waarom er vanuit kan worden gegaan dat BT deze informatie met haar derden-leveranciers van CLIPS-peptides heeft gedeeld. Immers, BT heeft bij het zelf produceren van CLIPS-peptides problemen ondervonden met - onder andere - het voorkomen van peptide-dimerisatie, welke problemen Pepscan c.s. met het gestelde delen van hun knowhow voor BT hebben opgelost. Het is een logische conclusie dat BT deze informatie heeft gedeeld / heeft moeten delen met de nadien door haar ingeschakelde leveranciers van CLIPS-peptides. BT heeft derhalve inhoudelijk niet gereageerd op de door Pepscan c.s. ingenomen stellingen, behoudens de enkele betwisting dat zij knowhow van Pepscan c.s. zou hebben gedeeld met derden. Ook tijdens de comparitie van partijen - waarbij de heer [X] aanwezig was - heeft zij haar betwisting niet nader inhoudelijk toegelicht. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank het voorshands aannemelijk dat BT bedrijfsgeheime knowhow van Pepscan c.s. heeft gedeeld met derden en in die zin artikel 6 PLA 2010 (en artikel 7 FSA) heeft geschonden. Zij zal derhalve uitgaan van de juistheid van deze stelling van Pepscan c.s., behoudens tegenbewijs door BT. De rechtbank zal BT overeenkomstig haar aanbod in de gelegenheid stellen dit tegenbewijs te leveren.