1 mrt 2023
Niet-toelaten assistentiehond niet in strijd met WGBH/CZ
Rechtbank Midden-Nederland 1 maart 2023, LS&R 2208; ECLI:NL:RBMNE:2023:4197 (Eiser tegen gedaagde) Eiser wilde bij een gezondheidscentrum met zijn assistentiehond naar binnen, maar de hond werd toegang geweigerd wegens hygiënische redenen. Hierop heeft eiser aangifte gedaan van discriminatie. Het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) heeft uitspraak gedaan over de vraag of dit in strijd is met de wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ). Het College oordeelde dat door het gezondheidscentrum geen verboden onderscheid werd gemaakt, omdat de hond niet kan worden aangemerkt als assistentiehond. De hond is namelijk niet als zodanig opgeleid bij een officieel instituut. Daarnaast had eiser geen afspraak gemaakt, waardoor medewerkers van het zorgcentrum niet in de gelegenheid waren om op dat moment op de hond te passen. Eiser is het niet eens met het College en voert aan dat hij lijdt aan een handicap waardoor hij aangewezen is op zijn assistentiehond. Hij vordert €5.000 immateriële schadevergoeding van het gezondheidscentrum wegens discriminatie van zijn handicaps.
De rechtbank oordeelt dat voor eiser geen noodzaak bestond om een assistentiehond bij zich te hebben tijdens de behandeling. Eiser beweert echter dat hij een paar keer wel met de hond de behandelkamer mocht betreden. Gedaagde geeft aan dat dit incidenteel is gebeurd, maar hier geen rechten aan ontleend kunnen daar dit echt niet de bedoeling is. Daarnaast is het voor gedaagde van belang om geen honden toe te laten tot de behandelruimte, omdat bezoekers met verschillende allergieën hier ook behandeld worden. Gedaagde biedt een passend alternatief door een medewerker op de hond te laten passen, indien eiser dit op voorhand aankondigt. Gedaagde heeft hierdoor niet in strijd gehandeld met de WGBH/CZ. De vordering van eiser wordt daarom afgewezen.
3.5. De kantonrechter overweegt verder als volgt. Op de aanbieder van goederen en diensten rust een onderzoeksplicht vanaf het moment dat een persoon met een beperking zijn behoefte aan een doeltreffende aanpassing kenbaar maakt. Een aanpassing is doeltreffend als deze geschikt is om belemmeringen weg te nemen. Voorts geldt dat niet (altijd) de door de gehandicapte of chronisch zieke gevraagde aanpassing behoeft te worden verricht. Een aanbieder van goederen en diensten kan ook een doeltreffend alternatief bieden. Toen [A] [eiser] er op 21 oktober 2019 op wees dat [naam] niet mee de behandelruimte in mocht, heeft [eiser] haar erop gewezen dat zij verplicht is om [naam] toe te laten of om een medewerker ter beschikking te stellen die op [naam] kan passen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet gehouden was om deze gevraagde aanpassingen te verrichten. De kantonrechter overweegt dat de behandelruimte mede wordt gebruikt door personen met gezondheidsproblemen, waaronder allergieën. Dit vormt naar het oordeel van de kantonrechter een legitiem belang van [gedaagde] om geen honden in de behandelruimte toe te laten. Zoals ook het College voor de Rechten van de Mens heeft overwogen, kan [eiser] zonder aanwezigheid van de hond in de behandelruimte de therapie ondergaan. Dit is niet weersproken. Voorts is niet weersproken dat [eiser] op 21 oktober 2019 zonder afspraak naar het gezondheidscentrum kwam. Van [gedaagde] kan niet verlangd worden dat zij op stel en sprong een medewerker beschikbaar stelt om op [naam] te passen. Aan het gegeven dat [eiser] dit één (of in zijn stellingen zelfs twee) keer wél voor elkaar heeft gekregen kan [eiser] geen rechten ontlenen, nu [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat dit niet de bedoeling was en volstrekt tegen haar beleid in is afgedwongen door buiten haar aanwezigheid een medewerker te overrompelen. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat indien [eiser] de behandeling vooraf boekt en daarbij zijn behoefte aan de aanpassing om op [naam] te passen kenbaar maakt, zij hiervoor een medewerker kan vrijmaken. Deze aanpassing kan in het licht van het voorgaande als een voldoende doeltreffend alternatief worden aangemerkt. [gedaagde] heeft dan ook aan haar onderzoeksplicht in de zin van de WGBH/CZ voldaan en tegenover [eiser] geen verboden onderscheid gemaakt. De vorderingen van [eiser] dienen daarom reeds op deze grond te worden afgewezen, zodat de overige stellingen van partijen geen bespreking meer behoeven.