Gepubliceerd op donderdag 24 september 2020
LS&R 1860
Hof Den Haag ||
18 feb 2020
Hof Den Haag 18 feb 2020, LS&R 1860; ECLI:NL:GHDHA:2020:1618 (Pepscan tegen Bicycle Therapeutics), https://lsenr.nl/artikelen/licentieovereenkomst-rechtsgeldig-opgezegd

Licentieovereenkomst rechtsgeldig opgezegd

Hof Den Haag 18 februari 2020, IEF 19435, LS&R 1860; ECLI:NL:GHDHA:2020:1618 (Pepscan tegen Bicycle Therapeutics) Uitleg licentieovereenkomst. Octrooirecht. Zie eerder [IEF 17632]. Tussentijds appel met betrekking tot het oordeel van de rechtbank dat gelet op de taalkundige uitleg van de overeenkomst, Pepscan de licentieovereenkomst niet mocht beëindigen wegens niet-nakoming van de exclusieve afnameverplichting door Bicycle Therapeutics. Bij de beoordeling van dit geschilpunt moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige uitleg van die bepaling, maar ook naar de bedoelingen van partijen. Uit de overeenkomst vloeit voort dat de bedoeling van partijen was dat de exclusieve afnameverplichting van Bicycle Therapeutics van kracht zou zijn gedurende de looptijd van de licentieovereenkomst. Door het aangaan en de opzegging van de serviceovereenkomst is de bedoeling van partijen, en de uit de licentieovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, niet gewijzigd en evenmin beëindigd. Aldus heeft Pepscan de PLA rechtsgeldig opgezegd wegens niet-nakoming van de exclusieve afnameverplichting door Bicycle Therapeutics. De grieven van Pepscan slagen. Het bestreden vonnis wordt in zoverre vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor afdoening van de vorderingen die niet aan het tussentijds appel zijn onderworpen.

4.5. Naar het oordeel van het hof volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de PLA en de FSA, alsmede de (onweersproken) verklaringen van [COO Pepscan] , [lid RvC Pepscan] en [toenmalig advocaat Pepscan] , dat partijen bedoeld hebben dat gedurende de looptijd van de licentie-overeenkomst, BT verplicht was de CLIPS peptiden exclusief van Pepscan af te nemen (behoudens de in die overeenkomsten genoemde uitzonderingen). Ook voor zover een taalkundige uitleg van artikel 3.2 PLA de door BT verdedigde uitleg zou toelaten of zelfs in die richting zou wijzen, moet naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden niettemin worden uitgegaan van de door Pepscan verdedigde uitleg, die aansluit bij de bedoelingen van partijen en hetgeen zij daarover over en weer hebben besproken en op grond daarvan ook van elkaar mochten verwachten (…).

4.7. Daaruit volgt dat de verplichting om de CLIPS peptiden exclusief van Pepscan af te nemen, zoals neergelegd in artikel 3.2 PLA – nader ingevuld door hetgeen partijen in de artikelen 6.1 en 6.2 FSA waren overeengekomen – onverminderd op BT bleef rusten, ook na opzegging van de FSA door BT. Niet bestreden is dat BT CLIPS peptiden van derden heeft afgenomen zonder voorafgaande toestemming van Pepscan, waarop Pepscan BT heeft gewezen in de brief van 22 april 2015. Het standpunt van BT dat een redelijke uitleg van artikel 6.2 FSA meebrengt dat zij dit artikel (of artikel 3.2 PLA) niet heeft geschonden omdat zij mocht aannemen dat Pepscan niet onder GMP kon produceren en het verstrekken van vertrouwelijke informatie niet aan de orde was, wordt verworpen. Het feit dat Pepscan ten tijde van het aangaan van de PLA en de FSA BT niet kon voorzien van CLIPS peptiden van bepaalde kwaliteit (GMP) of hoeveelheid (op commerciële schaal) is onvoldoende om voetstoots aan te nemen dat dit in 2014 nog steeds het geval was. Voorts heeft Pepscan voldoende gemotiveerd gesteld dat en welke know how zij had en dat dit met BT is gedeeld. Daarmee was de door Pepscan gegeven reden voor het stellen van de voorwaarde van voorafgaande toestemming (om zich ervan te verzekeren dat dit een respectabele partij zou zijn in verband met de toepassing van vertrouwelijke know how) wel degelijk aan de orde. Op grond waarvan BT op voorhand kon vaststellen dat Pepscan die toestemming niet had mogen weigeren is door BT onvoldoende onderbouwd en naar het oordeel van het hof overigens ook onvoldoende grond om de verplichting tot het vragen van toestemming terzijde te stellen. Ten slotte wordt ook het standpunt van BT dat haar niet-nakoming zo onbeduidend was dat dit geen opzegging van de PLA rechtvaardigde verworpen. BT miskent daarmee dat de exclusieve afnameverplichting, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, juist een van de kernverplichtingen van BT was. Daar komt bij dat BT na de brief van 22 april 2015 de schending van die verplichting stelselmatig is blijven ontkennen en met het afnemen van CLIPS peptiden bij derden is doorgegaan. Aldus heeft Pepscan naar het oordeel van het hof de PLA gelet op artikel 9.2 onder (a) daarvan, rechtsgeldig opgezegd bij brief (van haar toenmalige advocaat) van 17 maart 2016.