Gepubliceerd op maandag 1 december 2014
LS&R 1041
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen overtreding Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen door agent

CBb 3 november 2014, LS&R 1041 (Minister VWS tegen agent)
Agent. Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Agent voor een aantal buitenlandse fabrikanten (principalen) van grondstoffen voor de levensmiddelen- en farmaceutische industrie en vertegenwoordigt enkele loonfabrikanten (principalen) van halffabrikaten bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen of halffabrikaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] in beroep met succes betoogd dat zij geen levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002 is, nu slechts sprake is van een kantoor. Er worden door [naam 1] geen levensmiddelen geproduceerd, verwerkt of gedistribueerd. Daarmee is [naam 1] ook geen exploitant. De veiligheid van de producten is gegarandeerd nu [naam 1], die bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen en de verwerking daarvan door levensmiddelenbedrijven aan levensmiddelenbedrijven en fysiek geen contact heeft met de producten waarvoor bemiddeld is, bij haar activiteiten geen risico’s voor de voedselveiligheid genereert en de andere betrokken partijen allen HACCP gekwalificeerde bedrijven zijn. Door de kantoorfunctie als bemiddelaar is er bij de activiteiten van [naam 1] geen sprake van risico’s voor de voedselveiligheid. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam 1] artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 niet heeft overtreden, zodat de minister niet bevoegd was hiervoor aan [naam 1] een boete op te leggen. Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.

3.5 Anders dan de rechtbank is het College van oordeel dat [naam 1] wel is aan te merken als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002. Hierbij neemt het College in aanmerking dat gelet op de door [naam 1] verrichte activiteiten, zoals ter zitting door haar nader toegelicht, zij als onderneming actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen. [naam 1] heeft als rechtspersoon de leiding over deze onderneming en is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften. Deze verantwoordelijkheid volgt uit artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 en sluit aan bij de in artikel 3 van diezelfde verordening neergelegde algemene verplichting, op grond waarvan de exploitant ervoor moet zorgen dat alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen die hij onder zijn beheer heeft, voldoen aan de vastgestelde toepasselijke hygiënevoorschriften.

3.6 Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 1] geen exploitant is van een levensmiddelenbedrijf in de zin van Verordening 178/2002. De hiertegen gerichte hogerberoepsgrond van de minister slaagt.

3.7 Uit evengenoemde bepalingen vloeit evenwel ook voort dat de verplichting van de exploitant ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de toepasselijke hygiënevoorschriften zich slechts uitstrekt tot de bedoelde stadia, voor zover zij die stadia onder haar beheer heeft.
Voor het College is komen vast te staan dat de ondernemingsactiviteiten van [naam 1] niet de behandeling van levensmiddelen betreffen. [naam 1] bemiddelt slechts daarbij. Het beheer van [naam 1] over de in artikel 3 van Verordening 852/2004 genoemde stadia is dan ook beperkt. Naar het oordeel van het College beperkt dit derhalve ook haar zorgplicht. Gelet hierop vallen de werkzaamheden van [naam 1] dan ook niet onder de handelingen waarop Bijlage 1 bij Verordening 852/2004 ziet.
Voor zover het de minister in dit geval gaat om de traceerbaarheid van levensmiddelen blijkt uit de punten 20 en 21 van de considerans van Verordening 852/2004 dat die traceerbaarheid is geregeld in Verordening 178/2002. De HACCP-beginselen waarop artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 betrekking heeft, zien hier niet op.

3.8 Gelet op het vorenstaande is het College met de rechtbank van oordeel dat [naam 1] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004. Het in artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen bepaalde is dan ook niet overtreden, zodat de minister niet bevoegd was [naam 1] ter zake daarvan een boete op te leggen.