Gepubliceerd op woensdag 22 juni 2016
LS&R 1338
Hof van Justitie EU ||
22 jun 2016
Hof van Justitie EU 22 jun 2016, LS&R 1338; ECLI:EU:C:2016:474 (Nelsons - Bachbloesemproducten), https://lsenr.nl/artikelen/conclusie-ag-vernevelaar-bachbloesem-zijn-geen-dranken-volgens-levensmiddelenvo

Conclusie AG: Vernevelaar Bachbloesem zijn geen dranken volgens LevensmiddelenVo

Conclusie AG HvJ EU 22 juni 2016, LS&R 1338; RB 2734; ECLI:EU:C:2016:474; C-177/15; (Nelsons - Bachbloesemproducten)
Levensmiddel of geneesmiddel. Conclusie AG: Vraag 1: Vloeistoffen met vergelijkbare kenmerken als de producten in het hoofdgeding bezitten, die een alcoholgehalte van 27 volumeprocent hebben, als gedistilleerde dranken worden aangeduid, via apotheken in druppelbuisjes met een inhoud van 10 of 20 ml en als vernevelaar worden verkocht en volgens de bijbehorende instructies zijn bedoeld om in zeer kleine hoeveelheden in druppelvorm of door middel van een vernevelaar te worden ingenomen, zijn geen ‚dranken’ als bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen.

Gestelde vragen [LS&R 1125]:

1) Zijn als gedistilleerde dranken aangeduide vloeistoffen met een alcoholgehalte van 27 volumeprocent die via apotheken in druppelbuisjes met een inhoud van 10 of 20 ml en als vernevelaar worden verkocht, dranken met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent als bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006, wanneer volgens de aanwijzingen voor de dosering op hun verpakking a) vier druppels van de vloeistof in een glas water dienen te worden gedaan en over de dag verspreid dienen te worden gedronken, of indien nodig, vier druppels onverdund dienen te worden ingenomen, respectievelijk b) twee pufjes van de als vernevelaar verkochte vloeistof op de tong dienen te worden aangebracht?

2) Ingeval de vragen 1a en 1b ontkennend dienen te worden beantwoord: Moeten ook bij verwijzingen naar algemene, niet-specifieke voordelen als bedoeld in artikel 10, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 bewijzen in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 6, lid 1, van die verordening bestaan?

3) Is artikel 28, lid 2, eerste zinsdeel, van verordening (EG) nr. 1924/2006 eveneens van toepassing wanneer het betrokken product onder zijn merknaam vóór 1 januari 2005 niet als levensmiddel, maar als geneesmiddel in de handel werd gebracht?