17 mrt 2016
Kopieer citeerwijze ||
EFfCI tegen Secretary of State for Business, Innovation and Skills
Conclusie AG over verbod cosmeticadierproeven in landen buiten de EU
Conclusie AG 17 maart 2016, LS&R 1284; C-592/14; ECLI:EU:C:2016:179 (EFCI tegen Secretary of State for Business, Innovation and Skills)
Zie eerder LS&R 1073. Verzoekster is een vakvereniging die producenten in de EU van chemische en natuurlijke ingrediënten voor cosmetische producten vertegenwoordigt. Drie van verzoeksters leden hebben buiten de EU dierproeven verricht om zo tegemoet te komen aan de eisen van de Japanse en Chinese markt. De vraag is of cosmetische producten met deze ingrediënten binnen de EU (i.c. in het VK) op de markt mogen worden gebracht. Conclusie AG:
"Eerste vraag: Artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten moet niet aldus worden uitgelegd dat het een verbod inhoudt om cosmetische producten die ingrediënten of een combinatie van ingrediënten bevatten op de Uniemarkt te brengen enkel omdat daarvoor dierproeven zijn verricht, wanneer die tests buiten de Europese Unie hebben plaats gehad om te voldoen aan de voorschriften van derde landen teneinde cosmetische producten met deze ingrediënten in die landen op de markt te brengen. Dezelfde bepaling verbiedt evenwel, afhankelijk van de toepasselijke einddata, een beroep te doen op de resultaten van dierproeven om aan de voorschriften van de cosmeticaverordening te voldoen
Tweede vraag, onder a): Het verhandelingsverbod van artikel 18, lid 1, onder b), van de cosmeticaverordening kan worden geactiveerd wanneer bij de veiligheidsbeoordeling die overeenkomstig artikel 10 van die verordening wordt verricht om aan te tonen dat een cosmetisch product veilig is voor de volksgezondheid alvorens het op de Uniemarkt wordt aangeboden, een beroep wordt gedaan op gegevens die zijn verkregen door de buiten de Europese Unie verrichte dierproeven. Dit hangt ervan af of aan de overige voorwaarden voor het verhandelingsverbod wordt voldaan, met name dat de proeven zijn verricht na de toepasselijke einddatum. Het beroep op gegevens in het kader van de veiligheidsbeoordeling moet bovendien worden onderscheiden van de enkele opneming in het productinformatiedossier.
Tweede vraag, onder b): Het is niet relevant of de voorschriften van de derde landen betrekking hebben op de veiligheid van cosmetische producten.
Tweede vraag, onder c): Het is irrelevant of het op het ogenblik dat de dierproeven buiten de Unie werden verricht redelijkerwijs voorzienbaar was dat iemand op enig moment zou proberen een cosmetisch product met dat ingrediënt op de markt van de Unie te brengen.
Tweede vraag, onder d): De datum waarop de dierproeven werden verricht is relevant voor de activering van het verhandelingsverbod. Alleen een beroep op resultaten van dierproeven verricht na de toepasselijke einddata zal het verbod activeren.”
Gestelde prejudiciële vragen LS&R 1073:
1. Moet artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten aldus worden uitgelegd dat het een verbod inhoudt om cosmetische producten op de communautaire markt te brengen die ingrediënten of een combinatie van ingrediënten bevatten waarvoor dierproeven zijn verricht, indien deze proeven werden verricht buiten de Europese Unie om te voldoen aan de voorschriften van derde landen teneinde cosmetische producten met deze ingrediënten in die landen op de markt te brengen?
2. Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag verschil of:
(a) bij de veiligheidsbeoordeling die overeenkomstig artikel 10 van deze verordening wordt verricht om aan te tonen dat een cosmetisch product veilig is voor de volksgezondheid alvorens het op de communautaire markt wordt aangeboden, gegevens worden gebruikt die zijn verkregen door de buiten de Europese Unie verrichte dierproeven;
(b) de voorschriften van de derde landen betrekking hebben op de veiligheid van cosmetische producten;
(c) het op het ogenblik dat een ingrediënt buiten de Europese Unie op dieren werd getest, redelijkerwijze voorzienbaar was dat iemand op enig moment zou proberen om een cosmetisch product met dat ingrediënt op de communautaire markt te brengen, en/of
(d) andere factoren aanwezig zijn, en zo ja, welke?