22 jun 2016
Vragen over verlaging btw heffingsmaatstaf voor farmaproducent die aan verplicht verzekerden levert
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 22 juni 2016, LS&R 1374; C-462/16 (Boehringer Ingelheim tegen Finanzamt Bingen-Alzey) Verzoekster is een farmaceutische onderneming die geneesmiddelen produceert en via de groothandel levert aan apotheken. De apotheken leveren aan verplicht verzekerden en aan ziekenfondsen. De ziekenfondsen krijgen korting; verzoekster moet vervolgens de apotheken voor die korting compenseren. De belastingdienst (verweerster) behandelt die korting voor de btw als een vermindering van de vergoeding. De apotheken leveren ook aan particuliere verzekerden. De particuliere zorgverzekeraar is geen afnemer van de geneesmiddelen, maar vergoedt de kosten. Ook in dat geval moet verzoekster korting geven op de geneesmiddelenprijs, maar die korting wordt door verweerster voor de btw niet erkend als vermindering van de vergoeding. Aangezien verzoekster (in 2011) laatstgenoemde kortingen wel in de aangifte heeft meegenomen stelt verweerster een gewijzigde btw-afrekening vast. Verzoeksters bezwaar wordt afgewezen, maar haar beroep wordt gehonoreerd. Verweerster stelt daarop ‘Revision’ in bij de verwijzende rechter.
De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) wijst op de ‘keten van handelingen’ in de arresten van het HvJEU (C-317/94 en C-300/12) waarbij in laatstgenoemd arrest het Hof oordeelde dat in geval van korting door een op eigen initiatief tussenkomend (rechts)persoon (i.c. het reisbureau) de maatstaf van heffing niet dient te worden verlaagd. In onderhavige zaak is de particuliere zorgverzekeraar geen schakel in de leveringsketen tussen verzoekster en de eindverbruiker. De verwijzende rechter ziet hier wel schending van het beginsel van gelijke behandeling waarvoor geen objectieve rechtvaardigingsgrond lijkt te bestaan. Het doel van de kortingen is in beide gevallen hetzelfde: het in gelijke mate bijdragen aan een lastenvermindering voor de organen die uiteindelijk de kosten van de geneesmiddelenvoorziening dragen. Het verschil beperkt zich tot de technische modaliteiten van de kortingen en komt voort uit de verschillende wettelijke regelingen voor particuliere en wettelijke zorgverzekering. Het HvJEU heeft eerder geoordeeld dat voor een verschil in behandeling op grond van rechtsvorm geen grondslag is (C-376/08). Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:
1. Heeft een farmaceutische onderneming die geneesmiddelen levert, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest van 24 oktober 1996, Elida Gibbs, C-317/94, EU:C:1996:400, Jurispr. 1996, blz. I-5339, punten 28 en 31) en op het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling, recht op verlaging van de maatstaf van heffing overeenkomstig artikel 90 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wanneer
– de onderneming deze geneesmiddelen via een groothandelaar aan apotheken levert,
– de apotheken belaste leveringen verrichten aan personen die particulier zorgverzekerd zijn,
– het orgaan van de zorgverzekering (de particuliere zorgverzekeringsmaatschappij) de door zijn verzekerden gemaakte kosten voor geneesmiddelen vergoedt, en
– de farmaceutische onderneming op grond van een wettelijke regeling verplicht is de particuliere zorgverzekeraar een korting te verlenen?