DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 31 juli 2015
LS&R 1155
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Voldoende toegezien op voor volksgezondheid gevaarlijke snijplanken

Rechtbank Amsterdam 29 juli 2015, LS&R 1155; ECLI:NL:RBAMS:2015:4868 (houten snijplanken)
Onrechtmatige daad. GSP heeft een partij snijplanken opgekocht, die later niet in het verkeer bleken te mogen worden gebracht in verband met gezondheidsrisico en aantasting van organoleptische eigenschappen van levensmiddelen. Eiser spreekt TCC Global aan, die de oorspronkelijke opdracht tot vervaardiging van de planken had gegeven maar later heeft bevolen om deze te vernietigen, aan tot schadevergoeding. Volgens eiser heeft gedaagde er onvoldoende op toegezien dat de snijplanken inderdaad niet in het handelsverkeer zouden belanden. Vorderingen worden afgewezen.

4.7. TCC heeft in dit verband aangevoerd dat uit het rapport van TÜV Hong Kong blijkt dat de snijplanken alleen de toets aan sub c (kort gezegd: aantasting van de geur en smaak van het voedsel) niet konden doorstaan. Dit is juist. Anderzijds kwamen uit de rapporten van TÜV en Eudico weldegelijk aanwijzingen naar voren dat de snijplanken eveneens in strijd waren met artikel 3 lid 1 sub a van de Vordening. Eudico had dit laatste ook met zoveel woorden in haar rapport opgenomen. Daar staat tegenover dat GSP onvoldoende heeft onderbouwd dat en zo ja waar, uit die beide rapporten naar voren kwam dat de snijplanken bij gebruik ernstige gezondheidsschade zouden kunnen berokkenen. Weliswaar staat in het rapport van TÜV dat de snijplanken een ontoelaatbare hoeveelheid Beta-Endosulfaan bevatten, maar in de toelichting staat vervolgens dat het gebruik van deze stof voorlopig is toegestaan indien het desbetreffende artikel al voor 1 september 2013 op de markt is gebracht en er voor 1 september 2016 een verzoek tot goedkeuring voor het gebruik daarvan is gedaan (zie 2.4). Met andere woorden, uit dit testresultaat blijkt niet onmiddellijk dat de snijplanken stoffen bevatten die een groot en ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. Evenmin heeft GSP, op wie in dit verband de stelplicht en bewijslast rusten, met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat uit het rapport van Eudico bleek dat er een ernstig gevaar van de snijplanken uitging. GSP heeft er alleen op gewezen dat in het rapport staat ‘A health risk has to be assessed with a toxilogical evaluation’, maar die mededeling zegt op zichzelf nog niets over de aard, ernst en omvang van de aanwezige schadelijke stoffen. Bovendien zou het evengoed kunnen, zoals TCC heeft aangevoerd, dat de gezondheidsschade bij dit nadere toxicologisch onderzoek zou worden genuanceerd.

4.12. De conclusie is dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat TCC in de gegeven omstandigheid niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar mocht worden verwacht, zodat van onrechtmatig handelen van TCC jegens GSP geen sprake is.
GSP heeft in dit verband nog gesteld dat de onrechtmatigheid van het handelen van TCC een gegeven is, omdat de gedragingen van TCC kwalificeren als strafbaar feit (art. 4 Warenwet jo. art. 2 Warenwetbesluit verpakkingen en gebruiksmaterialen jo. art.1 sub 4 Wet op de Economische delicten). Dit standpunt wordt gepasseerd. Nog afgezien van de vraag of deze wettelijke bepalingen, die zijn geschreven ter bescherming van de gezondheid van de mens en de belangen van de consument, er (ook) toe strekken om opkopers van ontoelaatbare producten te beschermen tegen vermogensschade (artikel 6:163 BW), is niet gebleken dat TCC de snijplanken heeft verhandeld of met dat doel op voorraad heeft gehouden. Vast staat immers dat TCC, na terugname van de snijplanken, opdracht gegeven om deze te vernietigen en zoals hiervoor al is overwogen, kan het niet aan TCC worden verweten dat die opdracht vervolgens niet correct is uitgevoerd. Tegen deze achtergrond valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe TCC kan worden verweten een strafbaar feit te hebben begaan.