Verzoek voorlopige voorziening tot schorsing toelating imidacloprid gewasbeschermingsmiddelen afgewezen
CBb 18 december 2015, LS&R 1232; ECLI:NL:2015:405 (Stichting de Bijenstichting tegen Ctgb)
Gewasbeschermingsmiddelen. Voorlopige voorziening. Verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van de toelating van een aantal gewasbeschermingsmiddelen op basis van imidacloprid vanwege de gestelde risico’s daarvan voor bijen en hommels. Verzoek afgewezen. De voorzieningenprocedure leent zich er niet voor om de vraag of verweerder met de bestreden besluiten een juiste uitvoering heeft gegeven aan Verordening 485/2013 voor wat betreft de risico’s van imidacloprid voor bijen en hommels, volledig te doorgronden en definitief te beslechten. Verzoekster heeft geen gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat er zodanige risico’s voor bijen en hommels zijn verbonden aan het gebruik van de in geding zijnde gewasbeschermingsmiddelen dat voorlopig moet worden geoordeeld dat verweerder in de bestreden besluiten te kort is geschoten met het treffen van maatregelen om die risico’s te vermijden.
3.1. Met betrekking tot twee van de in geding zijnde middelen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevraagde voorlopige voorziening op voorhand moet worden afgewezen. Het eerste middel is Maxforce Quantum, een biocide. Biociden vallen buiten het wettelijk kader waarop verzoekster zich in deze procedure beroept. Het andere middel is Cruiser SB, een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof thiametoxam. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is in de kern opgezet rond de overschrijding van de normen voor imidacloprid in het oppervlaktewater en de risico’s die dat met zich meebrengt voor bijen. Dit biedt geen grondslag voor de door verzoekster gewenste schorsing van Cruiser SB.
3.4. De bestreden besluiten zijn genomen ter uitvoering van Verordening 485/2013. Verzoekster heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt, respectievelijk beroep ingesteld - naar de voorzieningenrechter begrijpt - omdat de met die besluiten gegeven uitvoering aan Verordening 485/2013 haar niet ver genoeg gaat. Zij wil dat de eerdere toelatingen van de in geding zijnde gewasbeschermingsmiddelen ter uitvoering van Verordening 485/2013 worden beëindigd. Gelet op deze uitleg is de voorzieningenrechter, anders dan de toelatinghouders, van oordeel dat het resultaat dat verzoekster met het instellen van beroep en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt. Niet is in geding dat het bereiken van dat resultaat voor verzoekster feitelijk betekenis heeft.
3.5. Resteert de vraag of verweerder met de bestreden besluiten een juiste uitvoering heeft gegeven aan Verordening 485/2013 voor wat betreft de risico’s van imidacloprid voor bijen en hommels. Zoals hiervoor eerder is overwogen leent de voorzieningenprocedure zich er niet voor om het geschil over deze vraag volledig te doorgronden en definitief te beslechten. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot de vraag of verzoekster gegevens heeft aangeleverd waaruit blijkt dat er zodanige risico’s voor bijen en hommels zijn verbonden aan het gebruik van de in geding zijnde gewasbeschermingsmiddelen dat voorlopig moet worden geoordeeld dat verweerder in de bestreden besluiten te kort is geschoten met het treffen van maatregelen om die risico’s te vermijden.
3.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door verzoekster in het geding gebrachte publicaties, waaronder publicaties van het Centrum Milieukunde Leiden, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de European Academies' Science Advisory Council en de European Food Safety Authority, niet duidelijk en eenduidig volgt dat voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord.