Verzoek tot schorsing van recall vlees afgewezen nu herkomst onduidelijk is
CBb 17 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:58 (Van Hattem Vlees B.V. tegen staatssecretaris van Economische Zaken)
Wet dieren. Recall vlees. Verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van last onder bestuursdwang om partijen vlees terug te roepen ("recall"). Traceerbaarheid van de partijen vlees. Nu de herkomst van het vlees onvoldoende duidelijk is en er aanwijzingen zijn dat meer vlees het bedrijf heeft verlaten dan is binnengekomen, bestaat het risico dat er door partijen ongedocumenteerd, mogelijk zelfs ongekeurd, vlees is verwerkt. Gelet hierop heeft de staatssecretaris naar voorlopig oordeel in redelijkheid de last onder bestuursdwang kunnen opleggen. Het is een zeer ingrijpende, maar in de gegeven situatie geen disproportionele maatregel. Het verzoek wordt afgewezen.
5.1 De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet in staat is gebleken de traceerbaarheid van alle door haar tussen 1 januari 2012 tot en met 23 januari 2014 geproduceerde partijen vlees aan te tonen, waardoor niet is gewaarborgd dat de betrokken partijen vlees voldoen aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Enerzijds overstijgt – aldus de staatssecretaris – het volgens verzoeksters administratie (facturen) op het bedrijf aangevoerde aantal paarden het aantal door NVW gekeurde paarden, zodat onduidelijk is wat er met het overschietende aantal paarden is gebeurd. Anderzijds biedt verzoeksters administratie ook in haar geheel beschouwd geen mogelijkheid om een sluitende goederenstroom op te stellen, zodat – ook los van het aantal aangevoerde paarden – het niet mogelijk is de herkomst en bestemming van de partijen vlees te bepalen. De staatssecretaris heeft hierin aanleiding gezien verzoekster een last onder bestuursdwang op te leggen, ertoe strekkend dat zij alle partijen vlees uit de handel neemt (de "recall").
Het geschil draait in de eerste plaats om de vraag of verzoekster inderdaad niet in staat is gebleken de traceerbaarheid aan te tonen.
Naar voorlopig oordeel dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De voorzieningenrechter stelt voorop dat – gelet op de artikelen 17 en 18 van Verordening (EG) nr. 718/2002 – de verantwoordelijkheid voor de traceerbaarheid ligt bij verzoekster als exploitant van het slachterij/vleesverwerkingsbedrijf. Het ligt dus op de weg van verzoekster om, bij gerezen twijfels ter zake, de staatssecretaris met behulp van haar administratie of anderszins zodanig inzicht te verschaffen in de herkomst en bestemming van het door haar geproduceerde vlees dat de traceerbaarheid in de zin van de verordening is aangetoond. Verzoekster is hiertoe door de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld, maar is hier naar het oordeel van de staatssecretaris niet in geslaagd. Gelet op de stellingen van verzoekster heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting geschorst om partijen aanvullend twee dagen de tijd te geven om tot een verduidelijking te komen, en met name verzoekster gelegenheid te geven haar in beslag genomen fysieke administratie te raadplegen en de NVWA een toelichting te geven op haar administratieve systemen. De staatssecretaris heeft voorafgaande aan de vervolgzitting op 14 februari 2014 een aantal stukken ingezonden, waaronder een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, een toelichting op een eerdere rapportage en een aantal verklaringen van dierenartsen. Verzoekster heeft eveneens een aantal stukken ingezonden. De stukken zijn ter zitting toegelicht.
De inspanningen van verzoekster hebben er niet toe geleid dat het verschil tussen de aangevoerde en de ter keuring aangeboden paarden is opgehelderd. De verklaringen van de door verzoekster genoemde dierenartsen wijzen er weliswaar op dat een aantal op voorhand afgekeurde paarden niet als ter keuring aangeboden staat geregistreerd – hetgeen een deel van dit verschil zou kunnen verklaren – maar dat laat nog steeds onduidelijkheid bestaan over de bestemming van enkele tientallen paarden. Een inzichtelijke verklaring voor deze paarden heeft verzoekster niet kunnen geven. Dat de NVWA haar dit onmogelijk zou hebben gemaakt door de paardenpaspoorten niet in alle gevallen aan verzoekster terug te geven, doet er niet aan af dat verzoekster deze afgekeurde paarden had moeten registreren; gesteld noch gebleken is dat zij hiertoe het redelijkerwijs mogelijke heeft ondernomen.
Voorts heeft verzoekster wel gesteld, maar onvoldoende onderbouwd, dat het mogelijk is om aan de hand van haar verschillende administratieve systemen (Reflex, Qlik-view, de brondocumenten waaronder pakbonnen en facturen) tot een sluitende tracering van de partijen vlees te komen. Uit de door de staatssecretaris overgelegde processen-verbaal blijkt dat in Reflex ingeslagen en uitgeslagen partijen vlees niet overeenkomen met de goederenstroom zoals deze in de facturen van verzoekster besloten ligt. Ook blijkt daaruit volgens de staatssecretaris van omvangrijke kilogrammenmutaties die erop wijzen dat er meer vlees het bedrijf van verzoekster heeft verlaten dan er binnen is gekomen. Verzoekster heeft dit niet overtuigend weersproken; zij meent deze verschillen weliswaar te kunnen verklaren met de inrichting van haar bedrijfsprocessen en de gebruikelijke wijze van wegen en verpakken, maar dat laat onverlet dat de verschillen geen basis hebben in de onderliggende brondocumenten, en in zoverre dus ook de mogelijkheid openlaten dat ongedocumenteerde partijen vlees in haar productie zijn terechtgekomen. Niet in geschil is voorts dat het paardenvlees in Reflex niet apart en als zodanig wordt geregistreerd. Naar de voorzieningenrechter begrijpt betoogt verzoekster dat het aan de hand van het in Reflex opgenomen partijnummer wel mogelijk is om, via facturen/pakbonnen en "vertaallijsten" van de betrokken opslaglocaties, voor de betrokken partij vlees een sluitende tracering te leveren, maar geconstateerd moet worden dat verzoekster er in de door de staatssecretaris concreet onderzochte Reflexvermeldingen niet in geslaagd daadwerkelijk tot een dergelijke tracering te komen. Ook de aanvullende toelichting die verzoekster ten kantore van de NVWA heeft gegeven in de twee dagen gedurende welke het onderzoek is geschorst, heeft hierin geen wezenlijke verandering gebracht.