4 okt 2023
Verwerping van het beroep tegen de niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorpyrifos-methyl
HvJ 8 oktober 2023, LS&R 2211; T-77/20 (Ascenza Agro and Industrias Afrasa tegen Commissie). Twee fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen, de ondernemingen Ascenza Agro en Industrias Afrasa, zijn voor het Gerecht van de Europese Unie opgekomen tegen de niet-verlenging door de Commissie van de goedkeuring van de werkzame stof chloorpyrifos-methyl ("CHP-methyl"). CHP-methyl" is een werkzame stof die wordt gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen om ongedierte te bestrijden. In de beoordeling van de invloed van CHP-methyl voor de menselijke gezondheid was de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van mening dat niet werd voldaan aan de EU-vereisten voor de bescherming daarvan. Uit die beoordeling blijkt met name dat het genotoxische potentieel van CHP-methyl niet kon worden uitgesloten en dat zorgen waren geuit over de neurotoxiciteit van die stof. Tijdens een vergadering van het Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en dierenvoer hebben de lidstaten vervolgens in december 2019 een positief advies uitgebracht over de niet-verlenging van de goedkeuring van CHP-methyl. Op 10 januari 2020 besloot de Commissie de goedkeuring van CHP-methyl niet te verlengen. Ascenza en Afrasa hebben hier vervolgens bij het Hof beroep tegen ingesteld. Met het arrest van vandaag verwerpt het Hof dat beroep. Deze zaak geeft het Hof de gelegenheid om zich uit te spreken over een aantal kwesties die nog niet eerder zijn behandeld in de context van gewasbeschermingsmiddelen.
In de eerste plaats verduidelijkt het Hof, wat de procedure betreft, het begrip "conclusie" van de EFSA in het kader van de procedure voor het Hof. Anders dan Ascenza en Afrasa betogen, stelt het Gerecht vast dat de EFSA een conclusie heeft vastgesteld, aangezien zij van mening was dat CHP-methyl niet voldeed aan de goedkeuringscriteria met betrekking tot de gezondheid van de mens. Doorslaggevend in de beoordeling of sprake was van een conclusie is immers het oordeel van de EFSA over het potentieel van een werkzame stof om aan die criteria te voldoen, ongeacht de benaming van het betrokken document (in casu twee "verklaringen"). Het Gerecht verduidelijkt in de eerste plaats de toepassing van de transparantieverplichting en van het voorzorgsbeginsel in het kader van gewasbeschermingsmiddelen. Het Hof herinnert er met name aan dat een belanghebbende die ter ondersteuning van een beroep tot nietigverklaring van een handeling van algemene strekking van de Europese Unie schending van de transparantieverplichting inroept, zich dient te beroepen op een uitdrukkelijke bepaling die hem een procesrecht verleent en binnen het rechtskader valt dat de vaststelling van die handeling beheerst. Met betrekking tot het voorzorgsbeginsel preciseert het Hof dat, anders dan Ascenza en Afrasa stellen, het voorzorgsbeginsel kan worden toegepast in de fase van de risicobeoordeling. Het Gerecht is van oordeel dat de benadering die is gevolgd in de procedure die de Commissie heeft geleid tot de vaststelling van de beschikking om de goedkeuring van CHP-methyl niet te verlengen, in overeenstemming is met het voorzorgsbeginsel. Dit beginsel vereist dat de voor de risicobeoordeling verantwoordelijke autoriteiten, zoals de EFSA, de Commissie ook in kennis stellen van de onzekerheidsconclusies waartoe zij zijn gekomen, zodat zij zo nodig beperkende maatregelen kan vaststellen. Het Hof merkt op dat de in casu uitgevoerde risicobeoordeling onzekerheden aan het licht heeft gebracht met betrekking tot de menselijke gezondheid in verband met het voorgestelde gebruik van CHP-methyl.
In de tweede plaats is het Hof van oordeel dat de door de EFSA tijdens de risicobeoordeling toegepaste benaderingen kunnen worden gebruikt in de context van de herziening van de verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof om de risico's van die stof voor de gezondheid van de mens te beoordelen. Het stelt met name vast dat het Unierecht in het gebruik van deze benaderingen voorziet omdat zij uit wetenschappelijk oogpunt voldoende betrouwbaar worden geacht. Het Hof merkt ook op dat het voor de afwijzing van een aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof of tot verlenging van een dergelijke goedkeuring volstaat dat louter onzekerheid over de aanwezigheid van een gezondheidsrisico kan worden vastgesteld. Bovendien dragen deze benaderingen bij tot de vermindering van dierproeven, zodat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die worden nagestreefd door de verordeningen inzake de verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof.
589 It should be borne in mind in that regard that, in the contested regulation, the Commission, in refusing to renew the approval of CHP-methyl, relied on three grounds, namely, first, the fact that ‘a genotoxic potential of [CHP]-methyl cannot be ruled out’, second, that ‘concerns were identified concerning [its] developmental neurotoxicity’ and, third, that ‘it may be appropriate to classify [CHP]-methyl as toxic for reproduction, category 1B’ (see paragraph 267 above).
590 Yet the applicants’ complaint relates only to the third ground relied on by the Commission in the contested regulation.
591 Where some of the grounds in a decision on their own provide a sufficient legal basis for the decision, any errors in the other grounds of the decision have no effect on its operative part. Moreover, where the operative part of a Commission decision is based on several pillars of reasoning, each of which would in itself be sufficient to justify that operative part, that decision should, in principle, be annulled by the Court only if each of those pillars is vitiated by an illegality. In such a case, an error or other illegality which affects only one of the pillars of reasoning cannot be sufficient to justify annulment of the decision at issue because that error could not have had a decisive effect on the operative part adopted by the Commission (see judgment of 14 December 2005, General Electric v Commission, T‑210/01, EU:T:2005:456, paragraphs 42 and 43 and the case-law cited).
592 In the present case, the facts that ‘a genotoxic potential of [CHP]-methyl cannot be ruled out’ and that ‘concerns were identified concerning [its] developmental neurotoxicity’ are grounds that were not validly challenged by the applicants in the context of the objections specifically directed against them (see paragraphs 417 to 586 above). Those grounds, taken together, are such as to justify to the requisite legal standard the adoption of the contested regulation.
593 In order for an application for renewal to be rejected, that is to say for a measure to be adopted which both restricts the rights of the producer applying for renewal of the approval of an active substance and protects health, it is sufficient, as in the present case, for a mere uncertainty as to the presence of a risk to health to be identified (see paragraph 413 above).