Gepubliceerd op donderdag 22 januari 2015
Twitter-workshop is ontoelaatbaar gunstbetoon
CGR 8 december 2014, LS&R 1059, AA14.112 (Twitter-workshop)
Negatief CGR-advies. [X] is voornemens om evenals in voorgaande jaren een “[X]-avond” tijdens het [symposium Y] in Texas (VS) te organiseren. In het huidige programma is voorts vermeld dat aan het eind ervan gedurende 25 minuten plaatsvindt: “[workshop Twitter]”.
1.4 Naast voormeld artikel 6.4.1 Gedragscode dient hier ook getoetst te worden aan artikel 6.2.1. Gedragscode, waarin -onder a en d- is bepaald dat vergunninghouders zich dienen te onthouden van het aanbieden of in het vooruitzicht stellen van geschenken in welke vorm dan ook, van premies en andere voordelen in geld of natura. Blijkens artikel 6.2.2 Gedragscode zijn van het bepaalde in artikel 6.2.1 uitgezonderd geschenken of voordelen in geld of natura, die een geringe waarde hebben en tevens van betekenis zijn voor de uitoefening van de praktijk van de beroepsbeoefenaar.
Bezien in verbinding met artikel 6.4.1 Gedragscode, inhoudende dat het verlenen van gastvrijheid in het kader van bijeenkomsten strikt beperkt dient te blijven tot het met de bijeenkomst beoogde doel, alsmede met het bepaalde in artikel 6.4.4 Gedragscode waarin is bepaald dat de in de Gedragscode neergelegde eisen voor gastvrijheid evenzeer gelden indien de bijeenkomst (in)direct door een vergunninghouder wordt gesponsord - waarvan in dezen sprake is -, rijst de vraag of het aanbieden van een kennelijke (bij)scholing in twitteren binnen het doel van de bijeenkomst valt en of niet sprake is van gunstbetoon dat in strijd komt met het bepaalde in de artikelen 6.2.1 en 6.2.2 Gedragscode.
1.4.1 De Codecommissie is van oordeel dat de vraag in dit geval bevestigend dient te worden beantwoord. Immers, blijkens de boven weergegeven bepalingen (artikelen 6.2.1 en 6.2.2 Gedragscode) moet aan twee voorwaarden worden voldaan wil een voordeel, als waarvan hier sprake is, aanvaard kunnen worden. Het voordeel moet van geringe waarde zijn en van betekenis kunnen zijn voor de uitoefening van de praktijk van de beroepsbeoefenaar.
De vraag of aan de eerste voorwaarde wordt voldaan kan niet beantwoord worden, nu die waarde niet in de gegevens die ter beschikking staan, is vermeld. Maar aannemende dat dat het geval is, dan nog geldt dat aan de tweede voorwaarde niet wordt voldaan. Niet valt immers in te zien hoe het bedoelde voordeel van betekenis kan zijn voor de uitoefening van de praktijk van de beroepsbeoefenaar. Er is met andere woorden geen verband te leggen tussen het voordeel en de beroepsuitoefening.