18 sep 2018
Prejudicieel gestelde vragen over biociden die indirect werking hebben op schadelijk organisme
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 18 september 2018, LS&R 1665 (Darie) Via Minbuza. Darie BV (appellante) biedt het middel Pure Air op de markt aan. Het middel betreft een bacterieel product, (mede) houdende de bacteriesoort 'Bacillus ferment' (een zogenoemd probioticum). Verweerder heeft het middel aangemerkt als een biocide in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van Verordening 528/2012. Voor dit middel is door het College van gewasbescherming en biociden (Ctgb) geen toelating verleend. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van desinfecteermiddelen binnen de schoonmaak- en reinigingsbranche. In dat kader heeft ILT een controle gehouden bij een schoonmaakbedrijf (CSU) dat destijds gebruik maakte van het middel. Hiervan is een boeterapport van 29 december 2016 opgemaakt. Het rapport vermeldt, voor zover hier van belang, dat een controleur van ILT heeft waargenomen hoe het middel door CSU in de praktijk werd toegepast en dat een medewerker van CSU aan de controleur heeft verklaard dat de aanwezige schimmel eerder door borstelen was verwijderd, waarna de muren een aantal keer per jaar zijn behandeld met het middel.
(..)De distributeur van Green Cleaning Products heeft het Ctgb eerder gevraagd om een oordeel te geven over de stelling dat het middel Green XL Car Airco (een aircoreiniger voor auto' s) geen biocide is. Een brief van het Ctgb van 22 mei 2014 met daarin vervat het oordeel van Ctgb bevestigt dat oordeel. Op de door het European Chemieals Agency (ECHA) bijgehouden en gepubliceerde lijst van biocidale werkzame stoffen staat een aantal bacteriesoorten als werkzame stof vermeld. De bacteriesoort 'Bacillus ferment' is (nog) niet als biocidale werkzame stof bij het ECHA geregistreerd.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante met ingang van 14 januari 2017 een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000 per week tot een maximumbedrag van € 25.000,- vanwege overtreding van artikel 43 van de Wgb, in samenhang met artikel 17, eerste lid, van Verordening 528/2012. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het middel niet vergelijkbaar is met het middel Green XL Car Airco Cleaner, zodat de conclusie van het Ctgb ter zake van dat middel niet ook van toepassing is op het middel Pure Air. Daarnaast bevat het middel volgens verweerder een werkzame stof, de bacillus ferment, dat gericht is op de bestrijding van schimmels. Appellante voert in beroep tegen dit besluit aan dat verweerder ten onrechte meent dat sprake is van een biocide als bedoeld in artikel J, eerste lid, onder a, van Verordening 528/2012(..)Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante, hoewel zij daarom verzocht, de precieze samenstelling van de betrokken bacteriestammen niet heeft willen prijsgeven. Hierdoor heeft verweerder geen onderzoek naar de samenstelling van het middel kunnen doen. Dat de bacteriesoort 'Bacillus ferment' niet op de ECHA-lijst staat, betekent niet dat geen sprake is van een werkzame stof. Het feit dat er op de ECHA-lijst wel (andere) bacteriestammen zijn opgenomen, toont juist ruin dat bacteriën als werkzame stof kunnen worden aangemerkt
Prejudiciële vragen:
1. Dient het begrip "biociden" in artikel 3 van Verordening 528/2012 aldus te worden uitgelegd dat het ook ziet op middelen die mede bestaan uit een of meer bacteriesoorten, enzymen of andere bestanddelen, gesteld dat zij vanwege hun specifieke werkingswijze niet direct inwerking hebben op het schadelijke organisme waarvoor zij bestemd zijn, maar op het ontstaan respectievelijk in stand houden van de mogelijke leefomgeving van dat schadelijke organisme, en welke eisen moeten dan in het voorkomend geval aan een dergelijke inwerking worden gesteld?
2. Is voor de beantwoording van vraag 1 relevant of de situatie waarin een zodanig middel wordt aangewend vrij is van het schadelijke organisme, en zo ja, aan de hand van welke maatstaf moet worden beoordeeld of van dit laatste sprake is?
3. Is voor de beantwoording van vraag 1 relevant binnen welke termijn de inwerking plaatsvindt?