Gepubliceerd op maandag 9 mei 2022
LS&R 2063
College van Beroep voor het Bedrijfsleven ||
3 mei 2022
College van Beroep voor het Bedrijfsleven 3 mei 2022, LS&R 2063; ECLI:NL:CBB:2022:217 (PANE tegen College voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden), https://lsenr.nl/artikelen/prejudici-le-vragen-over-gewasbeschermingsmiddelen

Prejudiciële vragen over gewasbeschermingsmiddelen

College van Beroep voor het bedrijfsleven 3 mei 2022, LS&R 2063, IEFbe 3440;ECLI:NL:CBB:2022:217 (Pesticide Action Network Europe tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biocide) Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in drie zaken prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zie ook ECLI:NL:CBB:2022:214 en ECLI:NL:CBB:2022:215. Het gaat om zaken waarin PAN-Europe en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van mening verschillen over de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen Closer, Dagonis en Pitcher. In deze zaak, over het gewasbeschermingsmiddel Pitcher, gaat het om de vraag of hormoonontregelende eigenschappen alleen op Europees niveau beoordeeld worden of daarnaast ook op nationaal niveau nog aan de orde gesteld kunnen worden bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Verder is in alle drie de zaken aan de orde of de toelating van een gewasbeschermingsmiddel beoordeeld moet worden op basis van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het moment van de toelating of een eerder moment, bijvoorbeeld het moment van de aanvraag.

Het College:

- verzoekt het Hof van Justitie bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. Brengt artikel 2 van Verordening 2018/605 met zich dat de bevoegde autoriteit de nieuwe criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen ook dient toe te passen in het beoordelings- en besluitvormingsproces van toelatingsaanvragen die op 10 november 2018 nog in behandeling waren, mede gelet op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 4, derde lid, van Verordening 1107/2009?;

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is het aan de bevoegde autoriteit om het beoordelings- en besluitvormingsproces van toelatingsaanvragen aan te houden in afwachting van de bevindingen van de Europese Commissie over de gevolgen van Verordening 2018/605 voor elke in het kader van Verordening 1107/2009 lopende procedure, gelet op overweging 8 van de preambule bij Verordening 2018/605?;

3. Indien deze tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, kan de bevoegde autoriteit volstaan met een beoordeling op basis van uitsluitend gegevens die op het moment van de aanvraag bekend zijn, ook al is de daarin verwerkte wetenschappelijke en technische kennis op het moment waarop het bestreden besluit wordt genomen niet meer actueel?