DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 14 september 2023
LS&R 2207
Rechtbank Rotterdam ||
1 sep 2023
Rechtbank Rotterdam 1 sep 2023, LS&R 2207; ECLI:NL:RBROT:2023:7785 (eiseres tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), https://lsenr.nl/artikelen/meldplicht-chlooramfenicol-in-diervoeder

Meldplicht chlooramfenicol in diervoeder

Rechtbank Rotterdam 1 september 2023, LS&R 2207; ECLI:NL:RBROT:2023:7785 (eiseres tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).

Eiseres is fabrikant van veevoer en produceerde dit voer met weipoeder dat ze geleverd kreeg van verschillende groothandels. Naar aanleiding van een melding van een van de fabrikanten van het weipoeder bleek uit een onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) in het door diezelfde fabrikant geproduceerde weipoeder de stof chlooramfenicol te zitten. Eiseres is door de NVWA geïnformeerd over de hoeveelheid chlooramfenicol die aangetroffen is in het voer, waarop eiseres stelde dat deze hoeveelheid voldoet aan de communautaire wetgeving. Het voer zou daarom niet in aanmerking komen voor verbod op toelating tot de voedselketen. Later heeft de toezichthouder een rapport opgemaakt en hierin bevonden dat eiseres niet heeft gemeld dat haar dierenvoer chlooramfenicol bevat. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft eiseres vervolgens een boete opgelegd wegens overtreding van de Dierenwet.

Eiseres beweert dat de meldplicht voor haar niet gold, omdat het weipoeder minder chlooramfenicol bevatte dan het minimaal vereiste prestatielimiet en dus veilig was. De minister stelt echter dat voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong een nultolerantienorm geldt ten aanzien van chlooramfenicol. Het door eiseres genoemde prestatielimiet ziet op een minimale concentratie die laboratoria zouden moeten kunnen aannemen en doet dus niet af aan de voor chlooramfenicol geldende nultolerantienorm. Het gaat hier om de vraag of eiseres reden had om aan te nemen dat haar diervoeder niet aan de veiligheidsvoorschriften voldeed. Diervoeders worden geacht onveilig te zijn voor gebruik indien zij nadelige effecten hebben op de dierlijke of menselijke gezondheid of het levensmiddel dat wordt geproduceerd uit voedselproducerende dieren, onveilig voor menselijke consumptie maken.

De rechtbank oordeelt dat het niet alleen aan autoriteiten gemeld moet worden als een bedrijf redenen heeft om aan te nemen dat het vlees schadelijk is voor menselijke gezondheid, maar ook als het vlees dat die dieren eten, schadelijk wordt voor menselijke consumptie. Chlooramfenicol is een stof waarvoor geen maximale residulimiet kan worden vastgesteld, waardoor elke hoeveelheid van deze stof een gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid. Eiseres moet daarom als diervoederbedrijf ook de levensmiddelenregelgeving naleven en had daarom melding moeten maken aan de bevoegde autoriteiten van de aanwezigheid van chlooramfenicol, ongeacht de concentratie ervan. De rechter oordeelt dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit terecht heeft vastgesteld dat eiseres een beboetbaar feit heeft gepleegd en de boete terecht is opgelegd.

7.5. De rechtbank concludeert dat chlooramfenicol is aangemerkt als een verboden stof die een gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en dat daarom een levensmiddel dat chlooramfenicol bevat, ongeacht de concentratie ervan, als schadelijk voor de gezondheid of ongeschikt en onveilig voor menselijke consumptie moet worden beschouwd. Gelet op artikel 20, gelezen in samenhang met artikel 14 en 15 van Verordening 178/2002, moeten exploitanten van diervoederbedrijven de aanwezigheid van chlooramfenicol in hun diervoeder, ongeacht de concentratie ervan, aan de bevoegde autoriteiten melden. Daarover bestaat voor de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel (acte clair) en er is dus geen reden om op dit punt prejudiciële vragen te stellen, zoals eiseres wel heeft geopperd.

Anders dan in de uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 20225 in een ander beroep van eiseres, gaat het in deze zaak om de meldplicht die op eiseres als diervoederbedrijf rust. Gelet daarop en gelet op bovenstaande conclusie over die meldplicht, is die uitspraak voor de beoordeling in deze zaak niet van belang en behoeven de in het verlengde daarvan door partijen ingenomen standpunten over artikel 3, eerste lid, onder f, van de Regeling diervoeders 2012 en artikel 16 van Verordening 470/2009 niet te worden besproken.